ECLI:NL:RBARN:2007:BC0969

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
30 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
162467
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezegging van het waterschap en de bindende werking daarvan in het kader van bouwplannen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 30 november 2007 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eisers] en het Waterschap Rivierenland. [Eisers] is eigenaar van een perceel grond waarop een oude dijkwoning stond, die gesloopt is. Hij heeft een bouwplan ingediend voor de herbouw van een nieuwe woning, waarbij een deel van de woning op grond van het waterschap zou komen te liggen. Het waterschap had eerder aangegeven geen toestemming te verlenen voor de bouw op zijn perceel, maar in een brief van 5 februari 2007 heeft de heer R. Verhoef, een medewerker van het waterschap, een toezegging gedaan dat [eisers] de woning op dezelfde locatie mocht herbouwen, met de voorwaarde dat het voorste gedeelte met 2 meter op het perceel van het waterschap zou komen te liggen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de toezegging van Verhoef, ondanks eerdere communicatie van het waterschap waarin geen toestemming werd verleend, bindend is. [Eisers] mocht er onder de gegeven omstandigheden op vertrouwen dat Verhoef bevoegd was om het waterschap te binden. De rechter heeft vastgesteld dat het waterschap niet tijdig heeft gewezen op de onbevoegdheid van Verhoef, waardoor de onjuiste voorstelling van zaken voor rekening van het waterschap komt. De voorzieningenrechter heeft het waterschap bevolen om de bouw van de woning te gedogen en binnen een maand een voorstel te doen voor een privaatrechtelijke titel voor het gebruik van de grond.

De vordering van [eisers] is toegewezen, en het waterschap is veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de juridische implicaties van toezeggingen gedaan door overheidsfunctionarissen en de verantwoordelijkheden van overheidsorganen in dergelijke situaties.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 162467 / KG ZA 07-694
Vonnis in kort geding van 30 november 2007
in de za[woonplaats]er],
wonende te [woonp[woonplaats]er],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. P.A.C. de Vries,
advocaat mr. C.W. Kniestedt te Utrecht,
tegen
de publiekrechtelijke rechtsperoon
WATERSCHAP RIVIERENLAND,
gevestigd te Tiel,
gedaagde,
gevolmachtigden mr. F. Minderhoud (beleidsmedewerker juridische zaken) en de heer R. Verhoef (ontheffingverlener waterkeringen).
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eisers] worden genoemd, gedaagde het waterschap.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de producties van het waterschap
- de akte wijziging van eis
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eisers]
- de pleitnota van het waterschap.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eisers] is eigenaar van een perceel grond gelegen aan de [adres] [huisnummer] en [huisnummer]a te [woonplaats], waarop een - inmiddels gesloopte - dijkwoning stond.
2.2. In verband met voorgenomen nieuwbouw op voornoemd perceel, heeft [eisers] aan architectenbureau H.J.M. Thijssen opdracht verstrekt tot het ontwerpen van een nieuwe dijkwoning.
2.3. De door [eisers] beoogde nieuwe woning zou, evenals de oude dijkwoning, maar iets anders gesitueerd, voor een deel komen te liggen op gronden die in eigendom toebehoren aan het waterschap. Omdat de woning ook zou komen te liggen binnen de beschermingszone van de primaire waterkering, heeft [eisers] op 4 november 2005 bij het waterschap een ontheffingsaanvraag ingediend voor het slopen van de oude woning en de herbouw van een nieuwe woning, op nagenoeg exact dezelfde locatie als waar de oude woning stond.
2.4. Bij brief van 16 december 2005 heeft het waterschap onder meer het volgende aan [eisers] bericht:
“Eigendommenbeleid
Bij toetsing van het bouwplan aan de kadastrale eigendomssituatie is gebleken dat het nieuwe woonhuis gedeeltelijk geprojecteerd is op het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie B, nummer 5057, welke behoort tot het eigendom van Waterschap Rivierenland. Hiermee kunnen wij niet instemmen.
Het betreffende gedeelte van bovenvermeld perceel is gelegen binnen de kern- en beschermingszone van de primaire waterkering. Conform het eigendommenbeleid van Waterschap Rivierenland worden gronden binnen de kern- en beschermingszone van de waterkering niet verkocht. Daarnaast is het waterschap terughoudend in het vestigen van zakelijke rechten ten aanzien van haar eigendom. In uw situatie zien wij geen noodzaak om over te gaan tot het vestigen van een recht van opstal en daarmee ons eigendom te bezwaren. U dient uw bouwplan daarom te herzien op een dusdanige wijze dat de gehele nieuwe opstal buiten het eigendom van Waterschap Rivierenland wordt gebouwd.”
2.5. [eisers] heeft hierop Thijssen verzocht het bouwplan aan te passen. Vervolgens is het gewijzigde bouwplan ingediend bij het waterschap en het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [woonplaats].
2.6. Bij besluit van 18 januari 2006 heeft het waterschap op grond van het gewijzigde bouwplan de hiervoor onder 2.3. bedoelde ontheffing verleend.
2.7. Na inmeting door het kadaster constateerde [eisers] dat een deel van de op te richten woning op gronden zou komen te liggen die kadastraal op naam stonden van de heer Van Vlaanderen. Het betrof de percelen gemeente [woonplaats], sectie B, nummer 5060 en 5062 (gedeeltelijk).
2.8. Van Vlaanderen heeft [eisers] desgevraagd meegedeeld dat hij de percelen 5060 en 5062 (gedeeltelijk) heeft verkocht, maar nog niet geleverd, aan Bouwfonds MAB Ontwikkeling BV. Bouwfonds heeft op haar beurt [eisers] meegedeeld niet bereid te zijn om met betrekking tot genoemde percelen in overleg te treden met [eisers].
2.9. [eisers] heeft daarop voorbereidingen getroffen tot het aanhangig maken van een kort gedingprocedure voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Volgens [eisers] waren de percelen 5060 en 5062 (gedeeltelijk) door verjaring door hem in eigendom verkregen. De bewaarder van het kadaster zou daarom moeten meewerken aan de inschrijving van de notariële verklaring van verkrijgende verjaring. Omdat het waterschap op perceel 5062 een opstalrecht heeft, is ook hij in die procedure betrokken.
2.10. Voorafgaande aan het hiervoor genoemde kort geding is [eisers] in overleg getreden met het waterschap. [eisers] is daarbij teruggevallen op zijn oorspronkelijke bouwplan, waarbij een deel van de woning, ongeveer 2 meter over een breedte van 12 meter, dus 24 m², op grond van het waterschap is gesitueerd. Dit overleg heeft plaatsgevonden op 20 juni 2006 tussen Thijssen, de heer Stroberg (uitvoerend aannemer) en - namens het waterschap - de heer R. Verhoef (ontheffingverlener waterkeringen). Verhoef heeft in dit gesprek toegezegd de problematiek intern bij het waterschap te zullen bespreken, waarna hij op de zaak zou terugkomen.
2.11. Volgens [eisers] heeft er op 22 november 2006 een telefoongesprek plaatsgevonden tussen Thijssen en Verhoef, waarbij Verhoef heeft meegedeeld dat het waterschap alsnog medewerking zou verlenen aan de herbouw van de woning op een deel van zijn eigendom.
2.12. Bij brief van 5 februari 2007 heeft Verhoef onder meer het volgende aan Thijssen bericht:
“Betreffende de nieuwbouw van de woning aan de [adres] [huisnummer] te Beneden [woonplaats] t.n.v. [eisers] kunnen wij u toestemming geven om de woning op dezelfde locatie te herbouwen als de huidige woning, waarbij het voorste gedeelte met 2 meter op grond van Waterschap Rievierenland komt.
Wat betreft de grond van Waterschap Rivierenland moet nog nader worden bekeken of deze strook wordt verkocht of dat er een overeenkomst wordt opgesteld.”
2.13. Op 6 maart 2007 heeft het onder 2.9. genoemde kort geding plaatsgevonden. De behandeling is vervolgens pro forma aangehouden tot 27 maart 2007 om partijen in de gelegenheid te stellen de zaak in onderling overleg te regelen. In de daartoe gevoerde gesprekken is het waterschap vertegenwoordigd door Verhoef.
2.14. Omdat de gesprekken niet tot een oplossing hebben geleid, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 17 april 2007 vonnis gewezen. Daarbij zijn de vorderingen van [eisers] afgewezen. [eisers] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem. Tot op heden heeft het gerechtshof geen arrest gewezen.
2.15. [eisers] heeft met inachtneming van de brief van Verhoef van 5 februari 2007, en na overleg met het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [woonplaats] en de commissie welstand over de definitieve vormgeving van de op te richten woning, op 24 augustus 2007 een nieuwe bouwaanvraag bij genoemd college ingediend en gepubliceerd.
2.16. Naar aanleiding van deze publicatie heeft het waterschap bij brief van 11 oktober 2007 een zienswijze bij het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [woonplaats] ingediend. In deze zienswijze is onder meer het volgende opgenomen:
“Wij hebben begrepen dat bij de gemeente een verzoek is binnengekomen van de heer en mevrouw [eisers] (…), tot wijziging van het bouwplan met betrekking tot een nieuw te bouwen woning aan de [adres] [huisnummer] te [woonplaats]. Indien deze wijziging door de gemeente wordt toegestaan, betekent dit dat de betreffende woning (gedeeltelijk) op ons eigendom wordt gebouwd. Wij kunnen daar niet mee akkoord gaan en verzoeken u dan ook deze wijziging niet toe te staan.”
2.17. De advocaat van [eisers] heeft bij brief van 15 oktober 2007 het waterschap gesommeerd te bevestigen dat (1) hij geen bezwaar heeft tegen het gebruik door [eisers] van de gronden op naam van het waterschap ten behoeve van het thans bij de gemeente [woonplaats] ter inzage liggende bouwplan en dat (2) de door hem ingediende zienswijze als niet verzonden kan worden beschouwd.
2.18. Bij e-mail van 17 oktober 2007 heeft de heer J.J.W. van Ingen namens het waterschap onder meer het volgende aan de advocaat van [eisers] bericht:
“Het waterschap blijft bij haar standpunt dat geen toestemming aan uw cliënt, de heer [eisers] te [woonplaats], wordt gegeven om te bouwen op ons eigendom. Wij hebben dit de gemeente [woonplaats] per brief van 11 oktober 2007 meegedeeld.
Bij brief van 16 december 2005 hebben wij uw cliënt ondubbelzinnig te kennen gegeven dat, conform ons eigendommenbeleid, gronden binnen de kern- en beschermingszones niet worden verkocht. De brief van 5 februari 2007 waarop u zich beroept, doet hier niet aan af. Nog daargelaten dat een toezegging van een ambtenaar het bestuur niet zonder meer bindt.
Kortom, wij staan niet toe dat op ons eigendom wordt gebouwd en zullen de gemeente dan ook niet berichten dat wij alsnog toestemming geven.”
3. Het geschil
3.1. [eisers] vordert na wijziging van eis dat het waterschap op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld medewerking te verlenen aan de verwezenlijking van het bouwplan ter realisering van een woonhuis aan de [adres] [huisnummer] te [woonplaats] zoals op 24 augustus 2007 ingediend door [eisers] bij het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [woonplaats], bij de gemeente geregistreerd onder kenmerk 20070430, en daartoe aan zowel [eisers] als het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [woonplaats] binnen 2 werkdagen na dit vonnis schriftelijk te bevestigen dat hij geen bezwaar heeft tegen realisatie van dit bouwplan, ook indien bij realisatie daarvan een deel van het bouwwerk op gronden in eigendom van het waterschap zou komen te liggen, in het bijzonder de gronden kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie B, nummer 5057.
3.2. [eisers] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [eisers] heeft op grond van extinctieve verjaring ex artikel 3:105 juncto artikel 3:306 BW de eigendom verworven van het gedeelte van de grond van het waterschap waarop de oude woning van [eisers] was gesitueerd. Voor dit gedeelte heeft [eisers] geen instemming nodig voor de bouw van de nieuwe woning. Voor zover dit beroep niet slaagt, alsmede ten behoeve van het overige gedeelte van de grond van het waterschap waarop [eisers] voornemens is de nieuwe woning te bouwen, heeft [eisers] bij monde van Verhoef medio december 2006 van het waterschap toestemming gekregen voor de bouw, een en ander zoals door het waterschap op 5 februari 2007 schriftelijk is bevestigd. [eisers] mocht er onder de gegeven omstandigheden op vertrouwen dat Verhoef bevoegd was het waterschap te binden. Het waterschap heeft Verhoef immers als aanspreekpunt aangewezen voor het vraagstuk van de bebouwing van haar eigendom. [eisers] en zijn vertegenwoordigers hebben hierover meerdere malen gesproken met Verhoef en Verhoef heeft vervolgens intern overleg gevoerd. Voorts heeft het waterschap in het kader van de mediation, waarbij het zakelijk recht van opstal van het waterschap ter discussie stond, Verhoef als haar vertegenwoordiger naar voren geschoven. Het waterschap kan zich dan ook niet achteraf beroepen op de onjuistheid van de toestemming. Het waterschap dient zijn medewerking te verlenen om de bouw te realiseren.
3.3. Het waterschap voert gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang vloeit voldoende voort uit de stellingen van [eisers]. Van nietigheid van de dagvaarding omdat het gevorderde niet toewijsbaar zou zijn kan geen sprake zijn.
4.2. Het meest verstrekkende standpunt van [eisers] is dat het waterschap in de persoon van Verhoef bij brief van 5 februari 2007 toestemming heeft gegeven om gedeeltelijk op grond van het waterschap te bouwen, hetgeen kan worden opgevat als een toezegging jegens [eisers]. Het waterschap dient deze toezegging na te komen.
4.3. Het waterschap betwist dat hij een dergelijke toezegging heeft gedaan. De brief van 5 februari 2007 bevat volgens hem geen uitdrukkelijke toestemming om te bouwen op het perceel van het waterschap. Voor zover wordt aangenomen dat er wel sprake is van een toezegging, is het waterschap van mening dat deze toezegging hem niet bindt, omdat Verhoef onbevoegd was om een dergelijke toestemming te geven.
Is er sprake van een toezegging?
4.4. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de brief van 5 februari
2007 van Verhoef aan Thijssen volstrekt duidelijk en niet voor meerderlei uitleg vatbaar: “Betreffende de nieuwbouw van de woning aan de [adres] [huisnummer] te Beneden [woonplaats] t.n.v. [eisers] kunnen wij u toestemming geven om de woning op dezelfde locatie te herbouwen als de huidige woning, waarbij het voorste gedeelte met 2 meter op grond van Waterschap Rievierenland komt.
Wat betreft de grond van Waterschap Rivierenland moet nog nader worden bekeken of deze strook wordt verkocht of dat er een overeenkomst wordt opgesteld.”
Deze passage bevat een expliciete en onvoorwaardelijke toezegging aan het adres van [eisers] dat hij toestemming heeft om het nieuwe huis 2 meter op grond te bouwen die deels aan het waterschap toebehoort. Hieraan doet niet af dat het waterschap op een eerder moment, bij brief van 16 december 2005, heeft aangegeven niet te kunnen instemmen met het gedeeltelijk bouwen van de woning op zijn perceel. De brief van 5 februari 2007 is een bevestiging van een heroverweging naar aanleiding van een gesprek op 20 juni 2006 waarin de kwestie na 16 december 2005 opnieuw aan de orde is gesteld. [eisers] mocht dat zo begrijpen. Ook het feit dat Verhoef in zijn brief van 5 februari 2007 aangeeft dat nog nader moet worden bekeken of de bewuste strook grond, die aan het Waterschap in eigendom toebehoort, aan [eisers] wordt verkocht of dat er een overeenkomst wordt opgesteld, maakt het voorgaande niet anders. Deze passage ziet niet op de toezegging/toestemming zelf, maar op de wijze waarop een en ander juridisch nader in het vat moet worden gegoten. Nu sprake is van een onvoorwaardelijke toezegging, is het waterschap in beginsel dan ook verplicht deze toezegging na te komen.
Was Verhoef bevoegd om een toezegging te doen?
4.5. Het waterschap heeft zich op het standpunt gesteld dat de toezegging hem niet bindt, omdat Verhoef onbevoegd was een dergelijke toezegging te doen. Blijkens de overgelegde mandaatbesluiten en het delegatiebesluit van het waterschap ligt de bevoegdheid tot het nemen van besluiten en het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen in een geval als het onderhavige op het laagste niveau bij de directeur Middelen en voor het overige bij de secretaris-directeur, het college van dijkgraaf en heemraden en het Algemeen Bestuur. Verhoef was op grond van die besluiten derhalve niet bevoegd om een toezegging te doen. De stelling van [eisers] dat er wellicht sprake is geweest van ondermandaat is, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door het waterschap, onvoldoende komen vast te staan.
Mocht [eisers] erop vertrouwen dat Verhoef wel bevoegd was?
4.6. [eisers] heeft onder andere met verwijzing naar het arrest Felix-Aruba (HR 27 november 1992, NJ 1993, 287) echter gesteld dat hij er onder de gegeven omstandigheden op mocht vertrouwen dat Verhoef wel bevoegd was het waterschap te binden. In het arrest Felix-Aruba is door de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“Bij de beoordeling (…) is mede van betekenis dat in geval van onderhandelingen tussen een overheidsfunctionaris en een derde die in de onjuiste veronderstelling verkeert dat deze functionaris ten aanzien van de desbetreffende materie bevoegd is de overheid te binden, zich omstandigheden kunnen voordoen, waaronder die onjuiste veronderstelling voor rekening van de overheid dient te komen. Daarbij valt niet alleen te denken aan het geval dat de onjuiste veronderstelling is gewekt door een gedraging van het wel bevoegde overheidsorgaan, maar ook aan factoren als: de positie die de handelende functionaris binnen de organisatie van de overheid inneemt en diens gedragingen, de omstandigheid dat die organisatie en/of de verdeling van de bevoegdheden over de verschillende organen van de overheid, als gevolg van onduidelijkheid, onoverzichtelijkheid of ontoegankelijkheid van de desbetreffende regelingen, voor buitenstaanders ondoorzichtig zijn, alsmede eventuele nalatigheid aan de zijde van de overheid om de derde tijdig op de onbevoegdheid van de functionaris opmerkzaam te maken.”
4.7. Voor het antwoord op de vraag of [eisers] er op mocht vertrouwen dat Verhoef bevoegd was het waterschap te binden, zijn voorshands geoordeeld de volgende feiten en omstandigheden van belang:
1) De door [eisers] beoogde nieuwbouwwoning zou komen te liggen binnen de beschermingszone van de primaire waterkering. Om die reden heeft [eisers] contact opgenomen met het waterschap. Bij brief van 27 oktober 2005 heeft het waterschap naar aanleiding van een telefonisch onderhoud op 26 oktober 2005 met mevrouw Karin Oosters, medewerker ontheffingverlener, [eisers] - dat wil zeggen, zijn architect Thijssen - een ontheffingsaanvraagformulier toegestuurd. In deze brief is onder meer opgenomen dat [eisers] voor nadere informatie contact kan opnemen met één van de ontheffingverleners waterkeringen, te weten Karin Oosters, Jos Vermeulen of Rob Verhoef.
2) Op 4 november 2005 heeft [eisers] bij het waterschap de ontheffingsaanvraag met bijlagen ingediend. De brief is gericht aan Oosters.
3) Bij brief van 16 december 2005 heeft het waterschap aangegeven dat geen toestemming wordt verleend voor de bouw op het perceel van het waterschap. Deze brief is ondertekend door de heer J. Bronsveld, coördinator Beheer en Onderhoud, namens het college van dijkgraaf en heemraden. In de brief is verder opgenomen dat voor meer informatie contact kan worden opgenomen met Oosters.
4) [eisers] heeft daarop Thijssen verzocht het bouwplan aan te passen, waarna het gewijzigde plan is ingediend bij het waterschap en het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [woonplaats]. Bij besluit van 18 januari 2006 heeft het waterschap de gewenste ontheffing verleend.
5) Intussen waren er problemen gerezen met betrekking tot het aangepaste bouwplan. Na inmeting door het kadaster bleek immers dat een deel van de op te richten woning op gronden zou komen te liggen die kadastraal op naam stonden van de heer Van Vlaanderen, maar die inmiddels waren verkocht aan Bouwfonds MAB Ontwikkeling BV. Toen bleek dat Bouwfonds niet bereid was om met betrekking tot deze percelen in overleg te treden met [eisers], heeft [eisers] zich opnieuw tot het waterschap gewend.
6) Op 20 juni 2006 heeft een overleg plaatsgevonden tussen de heer Stroberg (uitvoerend aannemer), Thijssen en Verhoef, waarbij volgens [eisers] opnieuw aan de orde is gesteld of het mogelijk zou zijn gedeeltelijk op grond van het waterschap te bouwen. Het waterschap heeft dat niet betwist. Vaststaat, want door [eisers] gesteld en desgevraagd bij de mondelinge behandeling niet door het waterschap weersproken, dat Verhoef tijdens dit gesprek heeft toegezegd de problematiek intern bij het waterschap (afdeling Vastgoed) te zullen bespreken, waarna hij op de zaak zou terugkomen.
7) Volgens [eisers] heeft er vervolgens op 22 november 2006 een telefoongesprek plaatsgevonden tussen Thijssen en Verhoef, waarbij Verhoef heeft meegedeeld dat het waterschap alsnog medewerking zal verlenen aan de herbouw van de woning op een deel van zijn eigendom. Verhoef heeft ter zitting aangegeven zich niet meer te kunnen herinneren een dergelijk gesprek te hebben gevoerd, maar dat is niet een voldoende gemotiveerde betwisting. Vaststaat ook dat hij op 5 februari 2007 per brief aan Thijssen heeft bericht dat het waterschap [eisers] toestemming verleent om de woning op dezelfde locatie te herbouwen als de oude woning, waarbij het voorste gedeelte met 2 meter op grond van Waterschap komt te liggen.
8) Op 6 maart 2007 heeft [eisers] voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank een kort gedingprocedure gevoerd tegen het kadaster, Van Vlaanderen en het waterschap. Het waterschap was medegedaagde omdat hij op perceel 5062 van Van Vlaanderen een opstalrecht heeft. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat zij zouden trachten in onderling overleg de zaak te regelen. De behandeling van het kort geding is daarop pro forma aangehouden tot 27 maart 2007.
9) Tijdens de gesprekken die vervolgens tussen partijen zijn gevoerd, is het waterschap vertegenwoordigd door Verhoef. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat in deze kwestie van enige discussie over een ontheffing geen sprake was. Ter discussie stond (slechts) voor zover het het waterschap aanging het opstalrecht van het waterschap op perceel 5062, een zakelijk recht dus van het waterschap.
4.8. Uit deze geschetste feiten en omstandigheden kan met betrekking tot Verhoef het volgende worden geconcludeerd:
- in het kader van een ontheffingsaanvraag waterkeringen is Verhoef vanuit het waterschap een van de aangewezen personen om overleg mee te voeren;
- op 20 juni 2006 heeft Verhoef namens het waterschap deelgenomen aan een gesprek met betrekking tot de gerezen problemen ten aanzien van het nieuwe bouwplan van [eisers]. In dat gesprek heeft Verhoef aangegeven dat hij een en ander intern bij het waterschap zou bespreken. Bij gebreke van andersluidende stellingen van het waterschap moet worden aangenomen dat dat ook is gebeurd.
- op 5 februari 2007 heeft Verhoef per brief aan Thijssen de toezegging gedaan dat [eisers] de nieuwe woning kan bouwen op grond die deels aan het waterschap toebehoort;
- naar aanleiding van de aangehouden behandeling van het kort geding op 6 maart 2007, waarbij onder meer het zakelijk recht van opstal van het waterschap ter discussie stond, heeft het waterschap in het kader van schikkingsonderhandelingen Verhoef als zijn vertegenwoordiger naar voren geschoven.
4.9. Mede gelet op de eerder geciteerde passage uit het arrest Felix-Aruba moeten naar
het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de hiervoor geschetste gedragingen van zowel Verhoef als het waterschap zelf, in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie leiden dat [eisers] er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de toezegging van Verhoef met instemming van het waterschap was gedaan. Daarbij komt nog dat het waterschap [eisers] voorafgaande aan de e-mail van 17 oktober 2007 op geen enkel moment heeft gewezen op de onbevoegdheid van Verhoef. De onjuiste voorstelling omtrent de bevoegdheid van Verhoef moet dan ook voor rekening van het waterschap blijven.
4.10. Het waterschap is dan ook aan de toezegging van Verhoef gebonden en dient deze toezegging na te komen. De toezegging zelf is zonder voorbehoud voltooid. Alleen de precieze uitwerking daarvan moet nog plaatsvinden. Nader bekeken zal moeten worden of het bewuste stuk grond aan [eisers] in eigendom wordt overgedragen, of dat het wordt bezwaard met een zakelijk gebruiksrecht ten behoeve van (het perceel van) [eisers]. De vordering van [eisers] ligt in beginsel dan ook voor toewijzing gereed. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat het gevorderde in het kader van dit kort geding te ruim is. Voorshands geoordeeld dient het navolgende te geschieden:
- het waterschap dient vanaf tien dagen na betekening van dit vonnis te gedogen dat de nieuwe woning van [eisers] gedeeltelijk op zijn perceel (kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie B, nummer 5057) wordt gerealiseerd, een en ander overeenkomstig het bouwplan dat op 24 augustus 2007 door [eisers] is ingediend bij het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [woonplaats] (kenmerk 20070430);
- het waterschap dient binnen tien dagen na betekening van dit vonnis zijn bezwaren die hij tegen voornoemd bouwplan van [eisers] bij het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [woonplaats] heeft ingediend, voor zover die betrekking hebben op het feit dat de woning gedeeltelijk op zijn grond wordt gebouwd, in te trekken en niet opnieuw in te brengen;
- het waterschap dient binnen een maand na betekening van dit vonnis aan [eisers] conform de brief van 5 februari 2007 een behoorlijk uitgewerkt voorstel te doen voor een privaatrechtelijke titel voor het gebruik van het stuk grond van het waterschap (kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie B, nummer 5057) waarop [eisers] mede de nieuwe woning wil realiseren, een en ander overeenkomstig het bouwplan dat op 24 augustus 2007 door [eisers] is ingediend bij het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [woonplaats] (kenmerk 20070430).
4.11. De vordering van [eisers] zal aldus worden toegewezen. Daarbij kunnen deze onderdelen tezamen als het mindere worden beschouwd van hetgeen [eisers] bij dagvaarding en akte wijziging van eis heeft gevorderd.
Aan het waterschap zal daarbij telkens een dwangsom worden opgelegd van € 10.000,00 voor elke dag dat hij met het voorgaande in gebreke is, welke dwangsom zal worden gemaximeerd.
4.12. Als de in het ongelijk gestelde partij zal het waterschap in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- vast recht € 251,00
- kosten dagvaarding € 84,31
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.151,31
4.13. Het voorgaande maakt dat het punt van de extinctieve verjaring in dit kort geding onbesproken kan blijven.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. beveelt het waterschap om vanaf tien (10) dagen na betekening van dit vonnis te gedogen dat de nieuwe woning van [eisers] gedeeltelijk op zijn perceel (kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie B, nummer 5057) wordt gerealiseerd, een en ander overeenkomstig het bouwplan dat op 24 augustus 2007 door [eisers] is ingediend bij het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [woonplaats] (kenmerk 20070430);
5.2. beveelt het waterschap om binnen tien (10) dagen na betekening van dit vonnis zijn bezwaren die hij tegen het onder 5.1. genoemde bouwplan van [eisers] bij het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [woonplaats] heeft ingediend, voor zover die betrekking hebben op het feit dat de woning gedeeltelijk op zijn grond wordt gebouwd, in te trekken en niet opnieuw in te brengen;
5.3. beveelt het waterschap om binnen één (1) maand na betekening van dit vonnis aan [eisers] conform de brief van 5 februari 2007 een behoorlijk uitgewerkt voorstel te doen voor een privaatrechtelijke titel voor het gebruik van het stuk grond van het waterschap (kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie B, nummer 5057) waarop [eisers] mede de nieuwe woning wil realiseren, een en ander overeenkomstig het bouwplan dat op 24 augustus 2007 door [eisers] is ingediend bij het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [woonplaats] (kenmerk 20070430);
5.4. veroordeelt het waterschap om, ingeval hij in gebreke mocht blijven een of meerdere bovenstaande bevelen op te volgen, aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor iedere dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat het waterschap met de nakoming daarvan in gebreke blijft, echter met een maximum van € 500.000,00;
5.5. veroordeelt het waterschap in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.151,31;
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7. weigert het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren op 30 november 2007.