ECLI:NL:RBARN:2007:BC0200

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
160254
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over nietigheid dagvaarding en oproepingstermijn

In deze zaak, die op 4 december 2007 door de Rechtbank Arnhem is behandeld, hebben de eiseressen, MPC Mind Product Concepts B.V., ISSU B.V. en Loghic Beheer B.V., een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, die in Duitsland woont. De eiseressen vorderden onder andere een voorschot op schadevergoeding van € 35.000,00 en een straat- en contactverbod tegen de gedaagde. De gedaagde voerde aan dat de dagvaarding niet tijdig was betekend, omdat deze op 11 september 2007 was betekend, drie dagen voor de zitting. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding op het juiste adres was betekend en dat de termijn van drie dagen voldoende was, gezien de aard van het kort geding. De vorderingen van de eiseressen werden inhoudelijk behandeld, waarbij de rechtbank oordeelde dat de eiseressen onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun claims. De vordering tot heraansluiting van de telefoonlijn werd afgewezen, evenals de vordering tot betaling van schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de eiseressen in het ongelijk waren gesteld en veroordeelde hen in de proceskosten van de gedaagde, die op € 1.067,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 160254 / KG ZA 07-566
Vonnis in kort geding van 4 december 2007
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MPC MIND PRODUCT CONCEPTS B.V.,
gevestigd te Oosterhout, gemeente Nijmegen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ISSU B.V.,
gevestigd te Oosterhout, gemeente Nijmegen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LOGHIC BEHEER B.V.,
gevestigd te Oosterhout, gemeente Nijmegen,
eiseressen,
procureur mr. M.R. Roethof,
advocaat mr. A.K. Ramdas te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat en procureur mr. A.H.J. Cornelissen.
Partijen zullen hierna MPC c.s. en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de aanhouding ten behoeve van mediation
- de brief van 24 september 2007 van mr. Ramdas
- de brief van 26 september 2007 van mr. Cornelissen
- de brief van 3 oktober 2007 van mr. Ramdas
- de brief van 3 oktober 2007 van mr. Cornelissen
- de brieven van de rechtbank van 9 november 2007
- de brief van 15 november 2007 van mr. Cornelissen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. MPC c.s. zijn (indirect) een aantal vennootschappen van de heer [XXX] die onder andere prefab woningen produceren, (vooral) bestemd voor de Nederlandse Antillen.
2.2. [gedaagde] heeft een bedrijfsterrein in gebruik aan de [adres] (het bedrijfsterrein) dat eigendom is van de gemeente Nijmegen. Op het bedrijfsterrein staan een woonhuis en enkele bedrijfsruimten. [gedaagde] maakt zelf gebruik van het woonhuis en heeft in (sommige van) de bedrijfsruimten (een aantal van) zijn ondernemingen gevestigd, waaronder de onderneming die wordt geëxploiteerd door [naam BV], een (indirecte) vennootschap van [gedaagde].
2.3. In het kader van een (beoogde) samenwerking tussen de bedrijven van [gedaagde] en [XXX], heeft [XXX] de ondernemingen van MPC c.s. in of omstreeks februari 2007 verplaatst naar het bedrijfsterrein.
2.4. Op naam van [naam BV] is voor het bedrijfsterrein bij KPN een telefoon/internetaansluiting aangevraagd en verkregen. Nadien hebben MPC c.s. van die aansluiting gebruik gemaakt.
2.5. In de loop van 2007 is de samenwerking tussen [XXX] en [gedaagde] geëindigd.
2.6. Op 31 augustus 2007 is vanuit een tankstation aan de A4 een anonieme fax verstuurd naar een of meer zakenrelaties van MPC c.s. op Bonaire. Daarin wordt gewaarschuwd voor de handel en wandel van [XXX] en diens vennootschappen.
2.7. [XXX] heeft op 3 september 2007 bij de politie aangifte gedaan van bedreiging en vernieling door [gedaagde]. In de aangifte staat dat [XXX] zich bedreigd voelt omdat [gedaagde] tegen hem op 24 augustus 2006 heeft gezegd dat hij hem ‘kapot zal maken’ en dat [gedaagde] dat sindsdien (ook) regelmatig aan het personeel van [XXX] laat weten. Voorts is in de aangifte opgenomen dat [gedaagde] op 26 augustus 2007 een gat heeft geslagen in een keukenwand van de kantine op het bedrijfsterrein.
3. Het geschil
3.1. MPC c.s. vorderen – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. [gedaagde] te gebieden op straffe van een dwangsom zorg te dragen voor heraansluiting van de telefoonlijn die naar de bedrijfsruimten loopt, met machtiging voor MPC c.s. om met behulp van de sterke arm van politie en justitie de heraansluiting zelf te bewerkstelligen;
2. [gedaagde] te verbieden op enigerlei wijze contact met [XXX] of diens personeel te zoeken en om in een straal van 100 meter van de bedrijfsruimten te komen, een en ander op straffe van een dwangsom;
3. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 35.000,00 als voorschot op schadevergoeding;
4. althans zodanige voorzieningen te treffen als de voorzieningenrechter passend acht;
5. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2. MPC c.s. leggen aan de vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] sinds de samenwerking geëindigd is, onrechtmatig jegens hen handelt. Zij stellen daartoe dat [gedaagde] vanuit het woonhuis de telefoonlijn naar de bedrijfsruimten regelmatig afsluit, hetgeen schadelijk is voor de bedrijven van MPC c.s., dat [gedaagde] bedreigingen uit aan [XXX] en diens personeel, dat hij vernielingen aanricht en dat [gedaagde] klanten van MPC c.s. met geen ander doel benadert dan voor het toebrengen van schade aan MPC c.s.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.
4. De beoordeling
Preliminaire verweren
4.1. [gedaagde] stelt dat de dagvaarding niet tijdig is betekend, omdat hij in Duitsland woont en de dagvaarding op 11 september 2007, drie dagen vóór de zitting, is betekend door achterlating in een gesloten enveloppe in het woonhuis op het bedrijfsterrein. [gedaagde] stelt dat hij pas op de ochtend van 13 september 2007, één dag vóór de zitting, de dagvaarding in het woonhuis aantrof, omdat hij voordien in Duitsland was. Dit verweer slaagt niet. Uitgangspunt is dat de dagvaarding op het adres van het woonhuis op het bedrijfsterrein mocht worden betekend, nu [gedaagde] niet, althans onvoldoende heeft betwist dat hij, behalve in Duitsland, ook daar woont (vgl. artikel 59 lid 1 EEX-Vo,
j° artikel 46 Rv, j° artikel 1:10 BW). Wat er vervolgens van zij dat de dagvaarding eerder betekend had kunnen worden, nietigheid levert dat reeds daarom niet op omdat met betrekking tot een kort geding heeft te gelden dat als de rechtsdag op zodanig korte termijn is bepaald dat de toepasselijke normale dagvaardingtermijn niet in acht kan worden genomen, de bepaling van de rechtsdag dan tevens een impliciete beslissing tot verkorting van de dagvaardingstermijn inhoudt. De dagvaarding zal dan weliswaar onverwijld moeten worden uitgebracht om niet nog verder in te korten op de wettelijk aan gedaagde toegekende voorbereidingstijd, maar een termijn van drie dagen, zoals [gedaagde] die had kunnen hebben als hij de dagvaarding eerder had opgemerkt in het woonhuis, moet gezien de aard van een kort geding als voldoende worden beschouwd. Dat [gedaagde] kennelijk de dagvaarding niet eerder heeft gezien dan één dag vóór de zitting omdat hij in Duitsland was, komt voor zijn risico, nu hij kennelijk afwisselend in Duitsland en Nederland verblijft.
4.2. [gedaagde] voert aan dat MPC c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen omdat zij hem en niet (een of meer van) zijn vennootschappen hebben gedagvaard. Ook dat verweer faalt. MPC c.s. leggen immers aan hun vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] zelf onrechtmatig jegens hen handelt en voeren daar gedragingen van [gedaagde] voor aan.
4.3. Het vorenstaande leidt ertoe dat hierna de vorderingen inhoudelijk zullen worden behandeld.
Heraansluiting telefoonlijn
4.4. MPC c.s. stellen dat in het kader van de samenwerking met [XXX] bij KPN de aansluiting was aangevraagd ten behoeve van hen en dat de aansluiting (uiteindelijk) op naam van een van hen zou komen te staan. Volgens MPC c.s. is [gedaagde] tot dat laatste niet meer overgaan toen de samenwerking eindigde. Zij stellen dat de aansluiting van de telefoonlijn zich in het woonhuis bevindt en dat [gedaagde] regelmatig daar de stekker uit het stopcontact trekt om telefoon-, fax- en internetverkeer voor MPC c.s. onmogelijk te maken. [gedaagde] betwist dit. Hij stelt dat de aansluiting van de telefoonlijn zich in de grond bevindt, buiten het woonhuis en dat hij daar niet bij kan. Bovendien stelt hij dat de telefoonlijn niet werkt omdat KPN de telefoonlijn heeft afgesloten.Volgens [gedaagde] is dat gebeurd omdat hij aan KPN had aangegeven voor de verbinding niet te zullen betalen. [gedaagde] stelt dat hij dat ook niet hoefde. Hij voert daarvoor aan dat de aansluiting weliswaar op naam van [naam BV] was aangevraagd, maar dat dit niet in opdracht van hem is gebeurd. [gedaagde] betwist dat de aanvraag in het kader van de samenwerking van partijen was afgesproken. Gelet op de betwisting van [gedaagde] is nog veel onduidelijk met betrekking tot de aansluiting van de telefoonlijn. MPC c.s. erkennen dat. Ter zitting is van hun zijde door [XXX] opgemerkt dat hij weet dat het aan [gedaagde] ligt dat er (soms) geen verbinding is, maar dat hij het niet kan bewijzen. Een en ander zal daarom nader onderzocht moet worden. Een kort geding leent zich daar niet voor. De vordering onder 1. zal op grond hiervan worden afgewezen, nog daargelaten of MPC c.s. bij toewijzing nog enig belang hebben, gezien de inhoud van de brief van 15 november 2007 van
mr. Cornelissen.
Straat- en contactverbod
4.5. [gedaagde] betwist de in de aangifte van 3 september 2007 gestelde bedreigingen en vernielingen. Volgens hem is er slechts een woordenwisseling geweest. Tegenover deze betwisting hebben MPC c.s. onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] zich dusdanig heeft gedragen op het bedrijfsterrein dat een vergaande maatregel als een straat- en contactverbod gerechtvaardigd is. De vordering onder 2. zal dan ook worden afgewezen.
Voorschot schadevergoeding
4.6. Voor toewijzing van een vordering tot betaling van een geldsom, zoals een voorschot op schadevergoeding, moet in kort geding tenminste het bestaan en de omvang van de geldvordering in hoge mate aannemelijk zijn. In dat kader wordt opgemerkt dat [gedaagde] ter zitting wel heeft toegegeven dat hij betrokken was bij het vanuit het tankstation versturen van het faxbericht op 31 augustus 2007 aan zakenrelaties van MPC c.s, maar dat MPC c.s. onvoldoende inzichtelijk hebben gemaakt of en in hoeverre dat heeft geleid of nog zal leiden tot schade. Daarop gelet, alsook op hetgeen hiervóór met betrekking tot de telefoonaansluiting is overwogen, is in dit kort geding het bestaan en de omvang van een vordering tot schadevergoeding niet in hoge mate aannemelijk geworden. Als gevolg daarvan kan niet beoordeeld worden of het gevraagde voorschot op schadevergoeding reëel is. De vordering onder 3. zal daarom afgewezen worden.
Alternatieve voorziening
4.7. Gelet op al het vorenstaande en op het feit dat MPC c.s. niet specifiek voor de vordering onder 4. stellingen hebben betrokken, zal ook die vordering worden afgewezen.
Proceskosten
4.8. MPC c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht € 251,00
- salaris procureur 816,00
Totaal € 1.067,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt MPC c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.067,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Daggenvoorde op 4 december 2007.