ECLI:NL:RBARN:2007:BB8715

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
135427
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende zorgvuldige informatieverstrekking na vasectomie leidt niet tot aansprakelijkheid ziekenhuis

In deze zaak hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een rechtszaak aangespannen tegen de Stichting Ziekenhuis Gelderse Vallei naar aanleiding van een vermeende foutieve mededeling over de uitslag van een spermaonderzoek na een vasectomie. De rechtbank heeft op 21 november 2007 geoordeeld dat er geen consensus bestaat onder chirurgen en urologen over de wijze van informatieverstrekking van de uitslag van spermaonderzoek. De rechtbank concludeert dat het ziekenhuis niet tekort is geschoten in de zorg van een goed hulpverlener, omdat de uitslag zowel mondeling als schriftelijk kan worden meegedeeld, mits dit door een arts gebeurt. De eisers hebben niet kunnen bewijzen dat aan hen een verkeerde uitslag is doorgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de informatieoverdracht niet als onzorgvuldig of te risicovol kan worden aangemerkt, en dat de zorgplicht van het ziekenhuis niet is geschonden. De eisers zijn als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op EUR 2.972,50. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers afgewezen en het vonnis is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 135427 / HA ZA 05-2350
Vonnis van 21 november 2007
in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. L. Paulus,
advocaat mr. E.A.L. Ponjee-Scheurwater te Veenendaal,
tegen
de stichting
STICHTING ZIEKENHUIS GELDERSE VALLEI,
gevestigd te Ede,
gedaagde,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
advocaat mr. E.H. Wervelman te Utrecht.
Eisers zullen hierna gezamenlijk als [eisers] worden aangeduid en afzonderlijk als [eiser 1] respectievelijk [eiser 2]. Gedaagde zal het ziekenhuis worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 juli 2006
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 23 oktober 2006
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 5 maart 2007
- de conclusie na getuigenverhoor
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
ad b: foutieve mededeling uitslag
2.1. In het laatste tussenvonnis zijn [eisers] toegelaten tot het bewijs van hun stelling dat aan [eiser 2] tijdens het telefoongesprek op 6 september 2002 is meegedeeld dat, kort gezegd, de sterilisatie was geslaagd en er na controle geen levende spermacellen meer zijn aangetroffen. [eisers] hebben hiertoe een aantal nadere stukken in het geding gebracht en daarnaast zichzelf alsmede de heer [getuige] als getuigen doen horen. In de contra-enquete heeft het ziekenhuis negen personen - zeven poli-assistentes, het unithoofd van de polikliniek Chirurgie/Orthopedie mevrouw [XXX] en chirurg dr. [XXX] - als getuigen doen horen. [eisers] hebben geconcludeerd dat zij met de afgelegde getuigenverklaringen in de enquête en de contra-enquête alsmede de overgelegde stukken, in onderlinge samenhang bezien, dit bewijs hebben geleverd. Het ziekenhuis daarentegen meent dat dat niet het geval is.
2.2. Vooropgesteld moet worden dat aan de getuigenverklaringen van [eiser 1] en [eiser 2], die beiden partij zijn in deze procedure, geen bewijs in hun voordeel kan worden ontleend met betrekking tot de door hen te bewijzen feiten, behoudens voor zover hun verklaringen strekken ter aanvulling van onvolledig ander bewijs (art. 164 Rv). Dat andere bewijs dient zodanig sterk te zijn en zodanig essentiële punten te betreffen dat dit de partijgetuigenverklaringen voldoende geloofwaardig maakt (o.a. HR 31 maart 1995, NJ 1997, 592).
2.3. De partijgetuige [eiser 2] heeft verklaard, samengevat, dat zij op het tijdstip van de telefonische afspraak met dr. [XXX] voor het vernemen van de uitslag van het spermaonderzoek naar het ziekenhuis belde, dat zij een spreekuurassistente aan de telefoon had die haar vertelde dat ze de uitslag kon doorgeven en dat die goed was, dat er geen levende zaadcellen meer waren. Desgevraagd heeft de spreekuurassistente haar in dat gesprek nog een keer bevestigd dat het echt goed was. Deze verklaring van [eiser 2], waaraan op grond van het hiervoor overwogene beperkte bewijskracht toekomt, wordt niet door ander bewijs in de hiervoor onder 2.2. bedoelde zin ondersteund. [eiser 2] heeft verder weliswaar verklaard dat zij na haar telefoongesprek met het ziekenhuis direct haar echtgenoot heeft opgebeld om hem de gunstige uitslag mee te delen, hetgeen door [eiser 1] in zijn getuigenverklaring is bevestigd, maar over de inhoud van het telefoongesprek tussen [eiser 2] en het ziekenhuis heeft [eiser 1] niets uit eigen waarneming verklaard (en ook niet kunnen verklaren). Daarbij komt dat aan de verklaring van de partijgetuige [eiser 1] eveneens beperkte bewijskracht, in de hiervoor bedoelde zin, toekomt. Het (voldoende sterke aanvullende) bewijs is evenmin aanwezig in de door [XXX] afgelegde getuigenverklaring. Die verklaring komt er op neer, samengevat, dat hij wist van de sterilisatieplannen, dat zijn dochter [eiser 2] destijds direct zeer emotioneel en vertwijfeld heeft gereageerd op de ontdekking van haar zwangerschap na de sterilisatie-ingreep van haar echtgenoot en dat zij hem daarbij heeft verteld dat zij in het telefoongesprek met het ziekenhuis over de uitslag te horen had gekregen dat het goed was. Hieruit volgt echter niet dat hetgeen [eiser 2] over de inhoud van haar telefoongesprek met de poli-assistente heeft verklaard, juist is. Hetzelfde geldt voor de door [eisers] overgelegde schriftelijke verklaring van hun huisarts over hun geschokte reactie, die door de verklaring van [XXX] wordt ondersteund, op de zwangerschap. De rechtbank wil in dit verband zonder meer aannemen, op grond van de door [eiser 1] ondergane ingreep tot sterilisatie, dat [eisers] geen gezinsuitbreiding meer wensten, maar ook aan hun geschokte reacties op de zwangerschap kan op zichzelf niet het (aanvullend) bewijs worden ontleend dat aan [eiser 2] een verkeerde uitslag is doorgegeven.
2.4. Anders dan [eisers] - opnieuw - hebben betoogd, valt dit (aanvullend) bewijs ook niet te lezen in de stukken met betrekking tot de klachtprocedure voor de klachtencommissie van het ziekenhuis. De rechtbank is niet gebonden aan de overweging van de klachtencommissie in haar rapportage van 5 juli 2004 (zie onder 2.10 van het laatste tussenvonnis) dat “(...)niet meer is te achterhalen wie de verkeerde uitslag heeft doorgegeven (...)”. In hetgeen de chirurg [XXX] respectievelijk het unithoofd [XXX] destijds aan deze commissie hebben geschreven - “(...) Waarom de informatie overdracht naar de heer [eiser 1] onjuist is verlopen, is mij niet bekend en helaas ook niet te achterhalen.(...) respectievelijk “(...)In het geval van dhr. [eiser 1] lijkt een andere uitslag doorgegeven dan er in de status vermeld staat. (...)” (zie onder 2.7 van het vorige tussenvonnis) - valt geen erkenning te lezen dat aan [eiser 2] daadwerkelijk een onjuiste uitslag is meegedeeld. Waarop de overweging van de klachtencommissie is gestoeld dat een verkeerde uitslag aan [eiser 1] is doorgegeven, is de rechtbank niet duidelijk. [XXX] en [XXX] lijken de stelling van [eisers] tot uitgangspunt te hebben genomen bij hetgeen zij schreven. De citaten kunnen niet tot bewijs van die stelling dienen.
2.5. Ook de in de contra-enquête afgelegde getuigenverklaringen leveren niet het vereiste (aanvullend) bewijs op. Het mag zo zijn dat uit die verklaringen blijkt dat een andere dan de namens het ziekenhuis in de conclusie van antwoord geschetste gang van zaken bij het telefonisch doorgeven van de uitslag van spermaonderzoek na een sterilisatie ook mogelijk is, maar daaruit volgt nog niet dat aan [eiser 2] een verkeerde uitslag is doorgegeven. De omstandigheid dat de arts niet steeds de uitslag beoordeelt tijdens het telefoontje van de patiënt in het bijzijn van de poli-assistente, dat het om organisatorische redenen voorkomt dat die beoordeling door de arts vooraf gebeurt en dat de poli-assistente toestemming krijgt de door de arts beoordeelde uitslag door te geven, noopt niet tot die conclusie. Mogelijk heeft deze gang van zaken zich voorgedaan toen [eiser 2] belde voor de uitslag. Haar indruk dat tijdens dat telefoongesprek geen ruggespraak met dokter [XXX] of overleg met iemand anders heeft plaatsgevonden, zou hierdoor kunnen worden verklaard. Enige bevestiging dat aan [eiser 2] de verkeerde uitslag is doorgegeven, valt daaruit in elk geval niet op te maken. Evenmin kan dat worden opgemaakt uit de getuigenverklaringen van de poli-assistentes [XXX] en [XXX], dat uitslagen van gelukte sterilisaties ook wel zelfstandig door een (bepaalde) poli-assistente werden doorgegeven. Er is geen enkele aanwijzing dat zoiets in het geval van [eiser 1] is gebeurd en zeker niet dat toen een verkeerde uitslag is doorgegeven. Degene die volgens [XXX] en [XXX] wel eens een uitslag (van een gelukte sterilisatie) doorgaf zonder beoordeling vooraf door de arts, is de poli-assistente [XXX]. Ook zij is als getuige gehoord. Zij heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat het een gemakkelijke uitslag betreft, dat die, zo verklaarde zij tijdens de zitting over de haar toen getoonde laboratoriumuitslag, in het geval van [eiser 1] niet goed was, dat zij zich niet kan herinneren [eiser 2] te hebben gesproken over de uitslag en dat zij in het algemeen bij het doorgeven altijd naar de uitslag zelf kijkt, ook in geval van beoordeling door de arts vooraf. Er is geen enkele aanwijzing dat deze poli-assistente [eiser 2] te woord heeft gestaan en dus ook niet dat deze haar een verkeerde uitslag heeft doorgegeven. Ook geen van de overige als getuigen gehoorde poli-assistentes herinnert zich met [eiser 2] te hebben gesproken. Een uitslag als die van [eiser 1], waarbij de sterilisatie niet was gelukt, was volgens het merendeel van de als getuigen gehoorde poli-assistentes dan ook niet uitzonderlijk. Allen hebben zij, ter zitting geconfronteerd met de laboratoriumuitslag van het zaadonderzoek van [eiser 1] van 27 augustus 2002, gedecideerd en zonder aarzeling aangegeven, zakelijk weergegeven, dat die niet goed was omdat geen steriliteit was bereikt. Als waar is hetgeen [eisers] veronderstellen, namelijk dat aan alle poli-assistentes vóór het getuigenverhoor door de advocaat van het ziekenhuis deze uitslag van [eiser 1] is getoond, dan doet dat er op zichzelf niet aan af dat een dergelijke laboratoriumuitslag (zoals weergegeven in het laatste tussenvonnis onder 2.3) voor poli-assistentes eenvoudig te begrijpen is. Het is niet aannemelijk dat de gehoorde poli-assistentes enkel wegens het eventuele tonen vooraf de uitslag van [eiser 1] direct herkenden als niet goed. [eisers] hebben verder gewezen op de door de partijgetuige [eiser 2] gebezigde woorden ter omschrijving van de inhoud van haar telefoongesprek over de uitslag en de woorden die de poli-assistentes volgens hun getuigenverklaringen bij een gelukte sterilisatie gewoonlijk gebruiken. In de overeenkomst daartussen, die volgens [eisers] niet op toeval kan berusten, zien zij ook een bevestiging dat de verklaring van [eiser 2] juist is. Zij zien daarbij echter over het hoofd dat de door de poli-assistentes gebruikte bewoordingen voor het doorgeven van een ‘goede’ uitslag van onderzoek na sterilisatie bepaald voor de hand liggen, aangezien het een zeer specifieke uitslag betreft. Ook in dit betoog worden [eisers] dan ook niet gevolgd. Hetzelfde geldt voor hun interpretatie van de door [XXX] in de status gemaakte aantekening. Het kan gelet op het woord ‘doorgegeven’ juist zijn dat [XXX] zijn aantekening in de status achteraf heeft gemaakt - een aantal van de getuigenverklaringen in de contra-enquête laat die mogelijke gang van zaken open - maar over de inhoud van het destijds met [eiser 2] gevoerde telefoongesprek zegt dat niets. Dat gaat ook op voor de wijze waarop - althans volgens [eisers] - de aantekening zou zijn gemaakt. [eisers] hebben voorts aangevoerd dat geen van de gehoorde poli-assistentes in concreto heeft weersproken dat aan [eiser 2] een ‘goede’ uitslag is doorgeven. Ook daarom menen zij dat zij in het bewijs zijn geslaagd. Deze redenering gaat evenmin op, aangezien het er in dit stadium niet (meer) om gaat of die stelling van [eisers] door het Ziekenhuis wordt weersproken, maar dat die wordt bewezen. Dat bewijs moeten [eisers] leveren, zo is overwogen en beslist in 4.6 van het laatste tussenvonnis. Gelet op deze overweging hoeft het ziekenhuis - zoals [eisers] in wezen zelf ook erkennen - ook geen nadere stukken over te leggen met betrekking tot de andere patiënt die dezelfde dag voor een sterilisatieuitslag zou hebben gebeld.
2.6. Alles - ook in onderling verband - beziend moet worden geoordeeld dat [eisers] er niet in zijn geslaagd hun stelling onder b. te bewijzen dat aan [eiser 2] destijds telefonisch de verkeerde uitslag is doorgegeven. Nu dat niet is komen vast te staan, kunnen de vorderingen van [eisers] op deze grond niet worden toegewezen. Aan de vraag of [eiser 2] er in het licht van art. 3:37 lid 4 BW op mochten vertrouwen dat hetgeen aan [eiser 2] was meegedeeld juist was, wordt dan niet toegekomen.
ad d, e en f: onzorgvuldige wijze van informatieoverdracht, ontbreken (controle op) tweede controle, ontbreken informatie aan huisarts
2.7. In het kader van de beslissing over de bewijslastverdeling is in het laatste tussenvonnis (rov. 4.7) met betrekking tot het verwijt van [eisers] dat de uitslag niet telefonisch en via de poli-assistente had mogen worden doorgegeven al beslist dat de wijze van informatieoverdracht niet op voorhand als onzorgvuldig of te risicovol moet worden aangemerkt. Thans moet nog worden beslist over deze verwijten als zelfstandige grondslag voor de vorderingen van [eisers], alsmede over de verwijten met betrekken tot, samengevat, de afwikkeling van en de berichtgeving over de (her)controle(s) na de vasectomie.
2.8. Volgens [eisers] moeten in verband met het grote belang van een door te geven uitslag als de onderhavige aan de wijze van informatieoverdracht hoge eisen worden gesteld en volstaat het niet deze uitslag mondeling c.q. telefonisch door te geven tijdens een druk spreekuur, via de spreekuurassistente. [eisers] zien in de door het ziekenhuis gevolgde werkwijze een schending van de zorgplicht van een goed hulpverlener, zoals neergelegd in art. 7:453 BW. Die - dwingendrechtelijk voorgeschreven - zorgplicht prevaleert volgens [eisers] boven de regels die de eigen beroepsgroep van de hulpverlener hanteert. Aangezien de ingreep vasectomie zowel door urologen als door algemeen chirurgen wordt verricht, moet naar de mening van [eisers] zowel naar de regels en gebruiken van chirurgen als naar die van urologen worden gekeken. Overigens menen zij dat de voor chirurgen geldende professionele standaard met betrekking tot de informatieoverdracht na een vasectomie hoe dan ook een andere werkwijze vereist dan de door het ziekenhuis in het onderhavige geval gehanteerde. Dit geldt volgens hen temeer waar geen controlemomenten in het natraject zijn ingebouwd, zoals een schriftelijke bevestiging van de uitslag aan de patiënt, een uitnodiging voor de tweede spermacontrole, controle op het plaatsvinden van een tweede controle en/of berichtgeving aan de huisarts over het resultaat van de ingreep. Het ziekenhuis heeft op haar beurt gemotiveerd betwist dat niet is gehandeld conform de binnen de beroepsgroep van chirurgen geldende professionele standaard.
2.9. De aan te leggen norm ter beoordeling van de verlening van zorg door een hulpverlener is, zoals beide partijen ook onderkennen, dat die de zorg moet hebben betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Ter invulling van deze norm, die als zodanig geen concrete betekenis heeft, is, onder meer, van belang welke regels van - in het algemeen - de beroepsorganisatie op het vakgebied van de hulpverlener op het moment van het verlenen van de zorg golden.
2.10. [eisers] hebben bij dagvaarding voorlichtingsinformatie overgelegd afkomstig van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (de beroepsorganisatie voor chirurgen; hierna NVvH), van de Nederlandse Vereniging voor Urologie (de beroepsorganisatie voor urologen; hierna NVU) en van de afdelingen Chirurgie en/of Urologie van diverse ziekenhuizen. Aangezien van die informatie niet duidelijk was van wanneer die dateert, is aan de partijen verzocht ten behoeve van de comparitie (onder meer) informatie toe te zenden waaruit blijkt van de op de vakgebieden Chirurgie en Urologie geldende normen of regels met betrekking tot de (wijze van) informatieoverdracht in de relevante periode, alsmede de destijds door de betrokken afdeling van het ziekenhuis verstrekte patiënteninformatie. Hierop heeft de advocaat van het ziekenhuis in zijn brief van 31 mei 2006 meegedeeld dat er door de NVvH geen richtlijn voor vasectomie is vastgesteld, maar dat de NVvH wel een patiënteninformatiefolder daarover heeft ontworpen en dat de NVU op 19 april 1996 een richtlijn vasectomie heeft vastgesteld. Een exemplaar van deze stukken zijn bij die brief gevoegd, evenals een kopie van de patiëntenfolder ‘sterilisatie bij de man’ van het ziekenhuis en een kopie van de door de afdeling chirurgie van het Diakonessenhuis te Utrecht gebruikte patiëntenfolder uit augustus 2003. De advocaat van [eisers] heeft bij brief van 6 juni 2006 verduidelijkt van wanneer de door haar overgelegde informatie van de genoemde beroepsorganisaties dateert (2002).
2.11. Voor zover relevant - dus met betrekking tot de (wijze van) mededeling van de uitslag van de spermacontrole in de relevante periode - is in de door de partijen overgelegde informatie het volgende te lezen:
“(...) Na een week kunt u telefonisch (_________) contact opnemen voor de uitslag.”
(uit: de patiënteninformatiefolder Sterilisatie bij de man (Vasectomie), opgesteld door de Commissie Voorlichting van de NVvH);
“(...) De uitslag van het spermaonderzoek wordt telefonisch of schriftelijk aan de patiënt meegedeeld. Indien de patiënt dit wenst kan de uitslag worden besproken in een afsluitend polikliniekbezoek.”
(uit: de richtlijn Vasectomie van de Commissie Kwaliteit van de NVU van 1996, onder het kopje ‘Adviezen’);
“(...) De uitslag van het onderzoek krijgt u van uw arts.”
(uit: de patiëntenfolder Sterilisatie bij de man (vasectomie) van de NVU);
“(...) Voor de uitslag kunt u via de receptie polikliniek een afspraak maken voor een ‘telefonische uitslag’ op het spreekuur van de behandelend chirurg, ongeveer een week na inlevering van het sperma.”
(uit: de patiëntenfolder Voorlichting & Informatie Sterilisatie bij de man, van de maatschap Heelkunde van het ziekenhuis).
2.12. In beginsel is juist dat in het onderhavige geval, waar de sterilisatie door een algemeen chirurg is uitgevoerd en afgewikkeld, naar de voor de beroepsgroep van chirurgen geldende normen moet worden beoordeeld of met inachtneming daarvan is gehandeld. In het licht van de desbetreffende, hiervoor vermelde citaten van informatie uit die beroepsgroep kan niet worden geconcludeerd dat de destijds geldende professionele standaard het niet toeliet telefonisch de uitslag van het spermaonderzoek door te geven en ook niet dat dat niet via de poli-assistente mocht geschieden. Overigens zou evenmin mogen worden geconcludeerd dat de door het ziekenhuis gevolgde werkwijze niet voldoet aan de toen geldende professionele standaard indien de van de beroepsgroep van urologen afkomstige informatie bij de beoordeling zou worden betrokken. De NVU-richtlijn vermeldt als advies dat de uitslag telefonisch of schriftelijk aan de patiënt wordt meegedeeld. De inleiding bij de richtlijn vermeldt dat van de richtlijn mag worden afgeweken. De NVU patiëntenfolder vermeldt dat de patiënt de uitslag van zijn arts krijgt. Niet is daarin aangegeven op welke wijze die mededeling zou moeten geschieden. In het licht van de uit de getuigenverhoren gebleken werkwijze van het ziekenhuis - de arts beoordeelt die uitslag, al dan niet voorafgaand aan het telefoontje van de patiënt, waarna (veelal) de poli-assistente de uitslag doorgeeft - moet worden geoordeeld dat aan de strekking van dit laatste voorschrift ook is voldaan. De namens [eisers] overgelegde informatie, afkomstig van enkele maatschappen en poliklinieken urologie van verschillende ziekenhuizen en één maatschap chirurgie, waaruit blijkt dat die ‘door de arts (persoonlijk)’ en/of ‘tijdens een poliklinische afspraak’ en/of ‘schriftelijk’ de uitslag van spermaonderzoek (laten) meedelen aan de patiënt doet aan dit alles niet af. Die informatie is overwegend afkomstig uit een andere beroepsgroep dan die waartoe de hulpverlener(s) van [eiser 1] behoren, terwijl bovendien van (veel van) die informatie niet duidelijk is of die dateert van 2001/2002. Ook is met de overgelegde informatie niet gezegd dat deze wijze van informatieverstrekking door de gehele beroepsgroep van urologen wordt gedragen. Verder heeft het ziekenhuis evengoed informatie overgelegd - bij de hiervoor genoemde brief - van de afdeling chirurgie van een ziekenhuis waaruit blijkt dat die anno 2003 nog steeds - conform de patiëntenvoorlichting van de NVvH - laat telefoneren over de uitslag. Uit al hetgeen de partijen hebben aangevoerd en overgelegd kan niet anders worden geconcludeerd dan dat over de precieze te volgen wijze van informatieverstrekking over de uitslag van spermaonderzoek na vasectomie onder de professionals - chirurgen en urologen - die die ingreep verrichten geen consensus en geen daarop gebaseerde algemeen geldende norm bestaat. Het mag mondeling en het mag schriftelijk, als de beoordeling van de uitslag maar door een arts geschiedt. Dat betekent dat niet gezegd kan worden dat het ziekenhuis door op de wijze waarop dat in dit geval is gebeurd, is tekort geschoten in de zorg van een goed hulpverlener.
2.13. Het voorgaande past ook binnen de door art. 7:448 BW geschetste wijze van informatieverstrekking aan de patiënt. [eisers] hebben dit artikel aangehaald in het kader van hun - al in het vorige vonnis verworpen - stelling dat (ook) voorafgaand aan de vasectomie onvoldoende informatie is verstrekt. Deze bepaling ziet echter ook op de informatie over ‘(...) de ontwikkelingen omtrent het onderzoek, de behandeling en de gezondheidstoestand van de patiënt (...)’, zoals in deze kwestie aan de orde. De informatieverstrekking dient ingevolge dit artikel ‘duidelijk’ te geschieden en ‘desgevraagd schriftelijk’. Mondelinge informatieverstrekking is blijkens dit artikel dus het uitgangspunt en daarmee strookt de gang van zaken zoals neergelegd en/of geadviseerd in de hiervoor besproken stukken. De omstandigheid dat de polikliniek chirurgie van het ziekenhuis haar procedure inmiddels heeft aangepast en thans schriftelijk de uitslag van het spermaonderzoek doorgeeft, doet aan het voorgaande niet af. Aan de orde is immers niet de vraag of de informatieverstrekking veranderd of verbeterd kon worden, maar of die aan de daaraan destijds te stellen eisen voldeed. Bovendien kunnen aan de invoering van een werkwijze waarbij de uitslag schriftelijk wordt meegedeeld, andere overwegingen dan overwegingen van goed hulpverlenerschap ten grondslag liggen of hebben gelegen, bijvoorbeeld juridische.
2.14. In reactie op het verwijt van [eisers] dat berichtgeving aan de huisarts over de (uitslag van de) sterilisatie ten onrechte achterwege is gebleven, heeft het ziekenhuis erop gewezen dat in elk geval wel het verslag van de patholoog d.d. 19 november 2001 naar aanleiding van die ingreep aan de huisarts is gezonden en dat - overigens - geen bericht van de chirurg over de ingreep en/of de uitslag van het spermaonderzoek aan de huisarts wordt gezonden, hetgeen volgens het ziekenhuis conform de richtlijn van de beroepsgroep is.
2.15. Uit de brief van de huisarts van 3 oktober 2006, die door [eisers] ten behoeve van de comparitie is overgelegd, blijkt dat het PA-verslag van de eerste sterilisatie-ingreep inderdaad aan de huisarts was toegezonden. Op grond daarvan kan niet worden geconcludeerd, zoals ter comparitie namens [eisers] is meegedeeld, dat de huisarts nimmer informatie over de ingreep heeft ontvangen. Wat hiervan ook zij, uit geen van de door de partijen overgelegde stukken met informatie over hetgeen in de beroepsgroep - van chirurgen en/of urologen - wordt geadviseerd of is afgesproken volgt dat van de uitslag van het sperma-onderzoek ook mededeling moet worden gedaan aan de huisarts. Gesteld noch gebleken is overigens dat de huisarts na ontvangst van een niet-goede uitslag de patiënt er uit eigen beweging op zou (moeten) wijzen dat hij nog niet steriel is. In zoverre treft dit verwijt van [eisers] reeds wegens het ontbreken van causaal verband met de schade geen doel.
2.16. Met betrekking tot het verwijt van [eisers] dat, samengevat, het ziekenhuis na een ‘verkeerde’ uitslag geen afspraak maakt met de patiënt voor een hercontrole wordt het volgende overwogen. Voorafgaand aan het te herhalen spermaonderzoek zal - zoals ook bij de eerste controle - tenminste een bepaalde tijdsperiode moeten zijn verstreken en/of een aantal zaadlozingen moeten hebben plaatsgevonden om die hercontrole zinvol te laten zijn. Bovendien wordt aan het in te leveren zaadmonster een aantal eisen gesteld, zo blijkt eveneens uit de overgelegde stukken en hetgeen daarover ter comparitie is verklaard. Een afspraak voor een hercontrole wordt - zo begrijpt de rechtbank - daarom niet gemaakt omdat het van de persoon(lijke omstandigheden) van de patiënt zal afhangen wanneer een zinvolle hercontrole precies zou kunnen plaatsvinden. Aangenomen moet worden dat om diezelfde reden evengoed voor het inleveren van het eerste spermamonster geen afspraak wordt gemaakt. Illustratief is het geval van [eiser 1] zelf, die om in het getuigenverhoor besproken redenen na het verstrijken van een aanzienlijk langere termijn dan gebruikelijk het eerste zaadmonster heeft ingeleverd. Het voert te ver onder deze omstandigheden van het ziekenhuis te verlangen toch een dergelijke (her-)controleafspraak te maken of het bereiken van steriliteit anderszins te administreren of te controleren. Bovendien zou het aannemen van een dergelijke verplichting van het ziekenhuis eraan voorbij zien dat het in casu gaat om een patiënt die steriliteit wil bereiken, dat op die patiënt uit dien hoofde een eigen verantwoordelijkheid rust dat daadwerkelijk steriliteit wordt bereikt en dat die steriliteit kan worden vastgesteld. Dit blijkt uit al het in deze procedure overgelegde advies- en foldermateriaal, waarin in verschillende bewoordingen aan de patiënt wordt duidelijk gemaakt dat steriliteit niet direct na de ingreep is bereikt en dat steriliteit pas vaststaat na een ‘goede’ uitslag na spermacontrole. Uit dien hoofde weet een patiënt die een vasectomie ondergaat ook dát een tweede controle noodzakelijk zou kunnen zijn. Dit geldt ook voor [eisers], aan wie met het oog op de mogelijkheid van de noodzaak tot hercontrole - zo staat vast - direct na de eerste ingreep zelfs twee potjes voor het zaadmonster zijn meegegeven. Overigens valt uit de door de partijen overgelegde informatie - zelfs uit de richtlijn Vasectomie van de NVU - niet op te maken dat de professionele standaard behelst dat in alle gevallen (ten minste) twee spermacontroles zouden moeten plaatsvinden, zoals [eisers] hebben betoogd.
2.17. Op grond van al het voorgaande zijn eveneens de onder d., e. en f. (zie het laatste tussenvonnis, onder 3.2) verwoorde verwijten van [eisers] aan het ziekenhuis, ook in onderling verband bezien, ongegrond. Inzake de verwijten onder a. (geen informed consent), c. (schending dossierplicht) en g. (geen onderzoek tijdens tweede ingreep van reden mislukken eerste ingreep) is in het laatste tussenvonnis reeds overwogen en beslist dat die niet tot aansprakelijkheid van het ziekenhuis (kunnen) leiden. Met betrekking tot de stelling van [eisers] onder h. in de dagvaarding - zij menen dat de gang van zaken rondom de tweede sterilisatie en de verslaglegging daarvan onzorgvuldig is, aangezien zij uitdrukkelijk hebben aangegeven dat zij de reden van het mislukken van de eerste sterilisatie wilden weten - geldt dat [eisers] daarin geen grondslag hebben geformuleerd waarop hun vorderingen kunnen steunen. Bovendien ontbreekt, zoals [eisers] zelf ook al stellen, causaal verband met de ongewenste zwangerschap.
2.18. De vorderingen van [eisers] zullen op grond van het voorgaande moeten worden afgewezen. Hetgeen de partijen overigens nog hebben aangevoerd, behoeft daarom geen (verdere) bespreking.
proceskostenveroordeling
2.19. [eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, die van het getuigenverhoor daaronder begrepen. De kosten aan de zijde van het ziekenhuis worden begroot op:
- vast recht EUR 550,00
- getuigenkosten 106,50
- salaris procureur 2.316,00 (4,0 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 2.972,50
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van het ziekenhuis tot op heden begroot op EUR 2.972,50,
3.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. A.E.B. ter Heide en mr. C.M.E. Lagarde en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2007.