ECLI:NL:RBARN:2007:BB8621

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/4905
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van arbeidsongeschiktheidsbesluit na nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 14 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door L.A.M. de Groot Heupner, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had in mei 2001 verzocht om herziening van een eerder besluit van 2 september 1998, waarbij hem een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG) was geweigerd. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met de beperkingen van eiser, die voortvloeiden uit zijn psychische en sociale situatie. De rechtbank concludeerde dat de rapportages die aan het oorspronkelijke besluit ten grondslag lagen, niet adequaat waren en dat er nieuwe feiten waren die herziening van het besluit rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het rekening moest houden met de vastgestelde beperkingen van eiser. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die op € 644 werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB06/4905
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door L.A.M. de Groot Heupner,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 27 september 2006, uitgereikt door het UWV te Nijmegen.
2. Procesverloop
Eiser heeft in mei 2001 het Landelijk Instituut sociale verzekeringen (hierna: LISV), rechtsvoorganger van verweerder, verzocht om terug te komen van haar besluit van 2 september 1998, waarbij aan eiser een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG) is geweigerd. Bij besluit van 21 december 2001 heeft GAK Nederland B.V. namens het LISV dit verzoek van eiser afgewezen.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is door verweerder bij besluit van 20 juni 2002 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. Bij uitspraak van 11 juni 2003 met kenmerk 02/1411 Wajong heeft deze rechtbank dit beroep van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. In zijn uitspraak van 24 februari 2006, met kenmerk 03/3555, LJN AV3277, RSV 2006/132, heeft de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) dit hoger beroep gegrond verklaard en bepaald dat verweerder met inachtneming van zijn uitspraak opnieuw op het bezwaar gericht tegen het besluit van 21 december 2001 beslist.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 21 december 2001 gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 5 juni 2007. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door L.A.M. de Groot Heupner. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L. Smid.
3. Feiten
Eiser is geboren op 22 januari 1981.
Bij besluit van 2 september 1998 heeft Gak Nederland B.V., namens het LISV, rechtsvoorganger van verweerder, appellant geweigerd hem een uitkering ingevolge de WAJONG toe te kennen, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid op en na 22 januari 1999 minder dan 25% bedroeg.
In het verzekeringsgeneeskundig rapport van 17 juni 1998 dat ten behoeve daarvan is opgemaakt door verzekeringsarts J.P.M. Joosten, staat onder meer het volgende vermeld:
“ Belanghebbende was vroeger een extreem druk en hyperactief kind, in de loop van de jaren is dit wel afgenomen. Hij blijkt nu redelijk onder structuur te kunnen functioneren. Zijn activiteit en afleidbaarheid geven nog wel steeds problemen in het functioneren. Intellectueel functioneert hij op een redelijk niveau waarbij hij verbaal beter uit de verf komt dan hij practisch kan waarmaken. (...) Voor eenvoudig gestructureerd werk in een niet te prikkel rijke omgeving is belanghebbende geschikt.”.
Joosten heeft eiser voor wat betreft psychische belastbaarheid beperkt geacht voor gedwongen nietsdoen, voor conflicthantering in publieks- of klantgerichte functies en voor het dragen van verantwoordelijkheid. Voorts heeft Joosten in genoemd rapport vermeld dat contacten met collega’s en directe leiding niet mogelijk zijn. Op basis van deze beperkingen zijn vervolgens door arbeidskundige M.J. Geurtsen, blijkens zijn rapport van 25 augustus 1998, de volgende functies geduid: inpakker koekjes/inpakker suikerwaren (fb-code 9717), inpakker pluimveevlees (fb-code 7738) en samensteller (fb-code 8513). Deze functies zijn aan het besluit van 2 september 1998 ten grondslag gelegd. Eiser heeft tegen dat besluit geen rechtsmiddel aangewend.
Eiser zat ten tijde van het besluit van 2 september 1998 nog op school en had toen nog geen loonvormende arbeid verricht.
In een rapport met dagtekening 8 januari 1998 (lees: 8 januari 1999), dat in verband met de arbeidsintegratie van eiser namens Arbeidsbureau te Nijmegen door Frank Groen, arbeidskundige i.o., is opgemaakt, staat onder meer het volgende vermeld:
“2. HERKOMST GEGEVENS EN (ONDERZOEKS)ACTIVITEITEN
Rapportage verzekeringsarts AG d.d. 08-07-1998
Rapportage arbeidskundige AG d.d. 25-8-1998
Intakegesprek Arbeidsintegratie op 07-01-1999
(…)
4.1 Belastbaarheid
Uit de door de Va opgestelde rapportage blijkt dat cliënt tot de vroeggehandicapten behoort. Er is een arbeidscapaciteit aanwezig.
(...)
4.2 Afstand tot de arbeidsmarkt (fase-indeling)
In de voor de arbeidstoedeling gebruikelijke terminologie wordt cliënt gezien als:
fase 3: beter bemiddelbaar na onderzoek en/of oriëntatie, alsmede korte of lange kwalificatie
Gelet op de belastbaarheid van cliënt is de subcategorie WAGW:
b: medisch-arbeidskundige ondersteuning op beslismomenten noodzakelijk.
4.3 Plan van aanpak en afspraken met cliënt
(...)
Cliënt zal gedurende de periode van een jaar individueel intensief begeleid worden naar passend werk. Hiertoe wordt het volgende afgesproken: cliënt wordt aangemeld bij: AI-Werkenrode Tuinbouw Praktijkschool.
(...)
4.4 Aandachtspunten voor de begeleiding
Cliënt heeft structuur en aandacht nodig. Energieverdeling is belangrijk! JobCoach lijkt noodzakelijk.
(...)
5. CONCLUSIE
(...)
Cliënt is bemiddelbaar naar de volgende functies:
Bosbouw, Groenvoorziening
De volgende ondersteunende activiteiten zijn aangewezen om de plaatsingskans te vergroten: Vroeggehandicapten arbeidsgerichte netwerkondersteuning”.
Het verzoek om terug te komen op het besluit van 2 september 1998 is door verweerder afgewezen op de grond dat niet is gebleken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
Het verzoek om terug te komen op het besluit van 2 september 1998 is door verweerder tevens aangemerkt als een verzoek om een herbeoordeling in verband toenemende arbeidsongeschiktheid. In verband hiermee is eiser door verzekeringsarts
L.P.W.J. van Engelen opnieuw onderzocht. In het rapport van 17 augustus 2001, dat hiervan is opgemaakt, staat onder meer het volgende vermeld:
“ 4. Beschouwing
(…) Er is in feite geen duidelijke wijziging opgetreden in de gezondheidstoestand van cliënt. Wat wel veranderd is, is het feit dat cliënt nu meer inzicht heeft in zijn eigen beperkingen, deze nu ook makkelijker erkent en er ook beter mee om kan gaan.
Van belang blijft dat hij onder een duidelijke structuur kan werken, dat hij niet te snel afgeleid wordt door prikkels uit de omgeving. De werkzaamheden dienen éénduidig en eenvoudig van aard te zijn. Intensieve concentratie kan hij moeilijk opbrengen en zeker niet langdurig. Goede begeleiding is van belang.”.
Van Engelen heeft in het Functie-informatiesysteem beperkingen vastgelegd waaronder beperkingen voor psychische belastbaarheid. Behalve de psychische beperkingen als vastgesteld door verzekeringsarts Joosten in zijn rapport van 17 juni 1998 heeft Van Engelen ook nog een beperking voor concentratie opgenomen. Wat betreft het leggen van contacten merkt Van Engelen in zijn rapport op dat eiser daarbij goede begeleiding nodig heeft. Verweerder heeft bij besluit van 26 juni 2002 besloten dat eiser onveranderd minder dan 25% arbeidsongeschikt moet worden geacht.
Tot de stukken behoort een rapport Plaatsing & herbeoordeling passendheid functie van arbeidskundige J. Hopmans van 23 mei 2001, werkzaam bij Kliq. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:
“Cliënt is in 1999 gestart met de opleiding ‘Groene Ruimte’ via Werkenrode. In principe tracht Werkenrode studenten op te leiden tot minimaal niveau 2.
Cliënt is echter niet in staat het niveau 2 te behalen.
Cliënt heeft bij onderstaand bedrijf in de periode 1-3 tot en met 30-4-2001 stage gelopen, waarna de werkgever cliënt per 1-5-2001 een dienstverband heeft aangeboden.
Cliënt kan echter geen 100 % loonwaarde behalen. (…) De beperkingen lijken groter dan bij de eerste WAJONG aan bod gekomen zijn.
(…)
4.2 Aard en omvang van de verminderde prestatie in de functie
Er is sprake van tempoverlies. Cliënt is alleen in staat enkelvoudige taken te verrichten. Cliënt zal het werk niet ‘zien’. Cliënt zal structuur aangeboden moeten krijgen. Inzicht (…) ontbreekt gedeeltelijk. (…) Ook op het gebied van zijn sociaal functioneren dient hij begeleiding te krijgen.
4.3 Vaststelling percentage arbeidsprestatie van cliënt ten opzichte van de Valide gelijksoortige
(…)
De loonwaarde wordt 50%.”.
Tot de stukken behoort een verslag van een neuro-psychologisch onderzoek met dagtekening 3 en 10 april 2004, opgemaakt door drs. J. van der Weide, orthopedagoog,
gz-psycholoog. In dat verslag staat onder meer het volgende vermeld:
“Paul heeft structuur en kaders nodig. Hij functioneert het beste in een éénduidige, overzichtelijke situatie, met korte en duidelijke opdrachten, en zonder al teveel veranderingen. Dit is zowel door zijn ADHD als zijn NLD. Meerdere handelingen tegelijk, en eigen inzicht zijn te moeilijk voor hem.”.
In de onder 2 vermelde in hoger beroep door de CRvB gedane uitspraak van 24 februari 2006 met kenmerk 03/3555 WAJONG, LJN AV3277, RSV 2006/132, heeft de CRvB onder meer het volgende overwogen:
“ Vanaf begin 1999 is appellant (...) door het arbeidsbureau en, later, Kliq intensief begeleid bij scholing en het verrichten van werkzaamheden. In dat verband heeft appellant een opleiding gevolgd aan de Tuinbouw Praktijkschool Werkenrode. Appellant toonde zich daarbij zeer gemotiveerd en een serieuze werker. Desondanks ontstonden tijdens werkstages problemen; appellant werkte zeer rechtlijnig en bleek het vermogen om zich aan te passen aan de situatie te missen. Een opdracht om papier te prikken vervulde hij goed, maar als hij daarbij iets bijzonders tegen kwam als een stuk hout of een oude autoband, dan wist hij het niet meer. Zijn prestaties waren daardoor wisselend en hij behoefde voortdurende begeleiding. Daarbij bleek appellant zich nauwelijks bewust van de indruk die hij daarbij op anderen maakt en niet doordrongen dat er zaken mis dreigden te lopen. Doorgaans was men tevreden over zijn inzet en prestaties maar zijn gebrek aan inzicht speelde hem, ook in de omgang met collega’s, parten.
Vanaf 1 mei 2001 is appellant werkzaamheden gaan verrichten als campingmedewerker. Ten behoeve van deze werkzaamheden is loondispensatie verleend. Tevens is een plaatsingsbudget toegekend en is aan appellant (een vergoeding voor) een jobcoach toegewezen. De hierop betrekking hebbende gegevens en periodieke verslagen van de begeleiding bevinden zich in het dossier. Op 23 mei 2001 is een arbeidskundig verslag opgesteld met betrekking tot de plaatsing van appellant als campingmedewerker en de passendheid van die functie en ook hieruit komt naar voren dat appellant (ook in sociaal opzicht) voortdurend instructie en controle nodig heeft bij het verrichten van zijn werkzaamheden. Zijn niveau van functioneren is lager dan de laagste schaal in de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst. De arbeidsdeskundige beschrijft dat sprake is van tempoverlies en dat appellant slechts in staat is enkelvoudige taken te verrichten binnen een duidelijke structuur. Inzicht in de uit te voeren werkzaamheden ontbreekt. Dit alles leidt de arbeidskundige tot de conclusie dat de beperkingen van appellant groter lijken dan aanvankelijk bij het besluit van 2 september 1998 was aangenomen.
(...)
Anders dan de rechtbank en gedaagde is de Raad van oordeel dat appellant aan zijn verzoek van mei 2001 nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (...) ten grondslag heeft gelegd. De na het besluit van 2 september 1998 in gang gezette, jarenlange, intensieve en gedegen gedocumenteerde begeleiding van appellant bij zijn scholing en (het vinden van) werk door daartoe geëigende instellingen heeft de arbeidskundige immers aanleiding gegeven tot de door hem geformuleerde ernstige twijfel aan de geschiktheid van appellant voor werkzaamheden in het vrije bedrijf, welke geschiktheid destijds de dragende overweging vormde voor het besluit van 2 september 1998.”.
4. Beschouwing
Eiser heeft aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord, dat de verzekeringsarts hem ten onrechte niet heeft onderzocht en voorts dat de verzekeringsarts ten onrechte geen nieuwe FML heeft opgesteld en ook heeft verzuimd om nieuwe informatie, te weten een rapport van A. Philipsen van 4 mei 2006 en een besluit van het CWI van 21 juni 2006, in zijn beoordeling te betrekken. Volgens eiser is de kwestie ten onrechte niet ook aan een arbeidskundige voorgelegd.
In verband met de klacht van eiser dat hij voor de beslissing op bezwaar niet is gehoord, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan, voordat het op een bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer CRvB 25 februari 2003, 00/3291 NABW, LJN AF6327) is in dit artikellid geen algemene verplichting opgenomen tot het opnieuw horen bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar ter voldoening aan een uitspraak van de rechter, bij welke uitspraak de eerdere beslissing op bezwaar is vernietigd. Van omstandigheden in verband waarmee moet worden aangenomen dat verweerder in strijd handelde met het zorgvuldigheidsbeginsel door eiser niettemin niet te horen, is niet gebleken.
In verband met hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd, acht de rechtbank het volgende van belang. Gelet op de aard van het geschil, te weten een beroep tegen de afwijzing van een verzoek als bedoeld in artikel 4:6 Awb, en de inhoud van de uitspraak van de CRvB van 24 februari 2006 als hiervoor genoemd, kan alleen nog aan de orde komen, de vraag of de wijze waarop eiser sinds 1999 heeft gefunctioneerd tijdens werkstages en, vanaf 1 mei 2001, in de uitoefening van zijn functie van campingmedewerker, voor verweerder aanleiding had moeten zijn om te oordelen dat eiser bij het bereiken van de 17-jarige leeftijd meer beperkt moet worden geacht dan verweerder in het besluit van 2 september 1998 heeft aangenomen. De door eiser genoemde stukken afkomstig van A. Philipsen en het CWI zijn eerst overgelegd nadat beroep is ingesteld tegen het bestreden besluit. Gelet op de vaste jurisprudentie van de CRvB waaronder de uitspraak van de CRvB van 30 maart 2004, 02/52 WAO, LJN: AO8674, moet aan deze stukken worden voorbijgegaan nu deze bij verweerder ten tijde van het bestreden besluit niet bekend waren.
Verweerder heeft voor zijn standpunt dat er geen reden is voor herziening van de beslissing van 2 september 1998 verwezen naar het rapport van bezwaarverzekeringsarts Verzijden van 28 augustus 2006. Bezwaarverzekeringsarts Verzijden wijst er in die rapportage op, dat de verzekeringsarts in 1998 heeft geconludeerd dat er sprake is van een stoornis met beperkingen, dat de arbeidskundige al in 1998 aangaf dat het een moeizaam reïntegratietraject zou worden en dat begeleiding noodzakelijk zou zijn en dat hij daarom in fase 3 werd ingedeeld, maar dat dit niet wil zeggen dat er dan sprake is van arbeidsongeschiktheid voor de reguliere arbeidsmarkt. Volgens de bezwaarverzekeringsarts zijn de vastgestelde beperkingen ongewijzigd van toepassing en wordt dit bevestigd in het neuro-pyschologisch onderzoek van 3 en 10 april 2004. Hij verwijst hiervoor naar de daarin opgenomen passages als weergegeven onder 3. Volgens de bezwaarverzekeringsarts komt de daarin omschreven belastbaarheid overeen met die in het rapport van verzekeringsarts L.P.W.J. van Engelen van 17 augustus 2001, zoals hiervoor onder 3 weergegeven.
Mede gelet op de delen van de verschillende rapportages waarnaar de bezwaarverzekeringsarts verwijst, begrijpt de rechtbank dat verweerder voor het antwoord op de vraag of het nieuwe feit dat door de CRvB is geconstateerd aanleiding moet zijn voor herziening van de beschikking van 2 september 1998 bepalend acht of de beperkingen van eiser met betrekking tot tempo, complexiteit van taken en structuur waarbinnen werkzaamheden moeten worden verricht, bij de vaststelling van de beschikking van 2 september 1998 zijn onderkend. In het licht van de uitspraak van de CRvB van 24 februari 2006 als hiervoor weergegeven, acht de rechtbank die uitleg niet onbegrijpelijk. Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts begrijpt de rechtbank voorts dat de bezwaarverzekeringsarts van mening is dat de genoemde beperkingen bij die beschikking zijn onderkend. De rechtbank acht dit standpunt niet juist. Het rapport van de arbeidskundige waarnaar de bezwaarverzekeringsarts verwijst, vermeldt weliswaar als dagtekening 8 januari 1998, maar uit de inhoud daarvan, waaronder de verwijzingen naar de rapportage van de verzekeringsarts van 8 juli 1998 en de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 25 augustus 1998, begrijpt de rechtbank dat het jaartal op een kennelijke vergissing berust en dat de datum waarop het rapport is opgemaakt 8 januari 1999 moet zijn. Dit betekent dat dit rapport is opgemaakt na de datum waarop de beschikking waarvan om herziening is verzocht, is vastgesteld, te weten 2 september 1998. Het rapport van de arbeidskundige van 8 januari 1999 kan daarom dus niet als bewijs van de onderbouwing daarvan dienen. Anders dan de bezwaarverzekeringsarts kennelijk veronderstelt, lag aan de beschikking van 2 september 1998 niet het hiervoor genoemde rapport van 8 januari 1998, maar het rapport van 25 augustus 1998 van arbeidskundige Geurtsen ten grondslag. Uit het rapport van Geurtsen blijkt niet dat eiser structuur en begeleiding nodig heeft. Uit de rapportage van de verzekeringsarts waarop de beschikking van 2 september 1998 is gebaseerd, blijkt weliswaar dat eiser is aangewezen op eenvoudig gestructureerd werk, maar niet dat eiser alleen kan werken onder goede begeleiding en beperkt is ten aanzien van zijn tempo. Aldus is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
Aan het voorgaande doet niet af dat verzekeringarts Van Engelen in zijn rapport van 17 augustus 2001 dat aan het besluit van 26 juni 2002 ten grondslag ligt, heeft onderkend dat eiser is aangewezen op een duidelijke structuur, op werkzaamheden van eenduidige en eenvoudige aard en op goede begeleiding bij het leggen van contacten. Zo aan dit rapport, nu dit niet aan het besluit van 2 september 1998 ten grondslag ligt, al een argument zou kunnen worden ontleend voor het standpunt van verweerder, dan kan dit niettemin niet opgaan, nu daaruit niet blijkt van tempoverlies en daaruit ook niet blijkt dat de begeleiding van eiser veel meer dient te behelzen dan alleen begeleiding bij het leggen van contacten.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond moet worden verklaard. De overige grieven behoeven mitsdien geen bespreking meer.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit doel treffen. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Eiser heeft verzocht om een vergoeding van schade op de voet van artikel 8:73 Awb. Voor zover dat verzoek ziet op wettelijke rente over een eventuele nabetaling van een Wajong-uitkering, kan daarop niet worden beslist, nu thans niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre verweerder tot de na(betaling) van een uitkering zal zijn gehouden. Het bestuursorgaan dient hierover bij het nieuwe besluit een beslissing te nemen.
De rechtbank acht termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Aan eiser is beroepsmatig bijstand verleend. Gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot de rechtbank de kosten hiervan op € 644 (indienen beroepschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; waarde per punt € 322). Eiser heeft niet gesteld andere kosten te hebben gemaakt.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 644 en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en
- gelast dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 38 aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van M. Eggink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2007.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 14 november 2007