6. De volgende vraag die dan beantwoord dient te worden is of [werkneemster] aanspraak kan maken op een vergoeding naar billijkheid en zo ja, hoe hoog deze dan dient te zijn. De kantonrechter beantwoordt deze vraag als volgt.
Uit de beschikking van 29 maart 2007 volgt dat de kantonrechter van oordeel was dat OBGZ als goed werkgever gehouden was externe begeleiding van [werkneemster] te faciliteren en dat [werkneemster] als goed werknemer hieraan diende mee te werken. Dat begeleidingstraject zou gericht moeten zijn op verbetering van de tekortkomingen van [werkneemster] en het door [werkneemster] in het vervolg zonder problemen uitvoeren van redelijke opdrachten van haar werkgever. Dit betekende enerzijds niet dat [werkneemster] geen redelijke opdrachten van OBGZ zou hoeven uit te voeren tot dat het begeleidingstraject zou zijn afgerond, maar anderzijds dat OBGZ nog wel rekening zou hebben te houden met de tekortkomingen van [werkneemster] op dit punt gedurende dat traject.
Uit hetgeen over en weer gesteld is, volgt dat beide partijen zich niet aldus hebben gedragen.
Van [werkneemster] had mogen worden verwacht dat zij de redelijke opdracht inhoudende het draaien van muziek in de bibliotheek zou uitvoeren. Van OBGZ had mogen verwacht dat zij de zeven uren die [werkneemster] per week besteedde aan collectievorming niet ineens en buiten het begeleidingstraject om zou weghalen bij [werkneemster]. Dat op termijn deze werkzaamheden zullen ophouden, zoals OBGZ stelt, rechtvaardigt niet om reeds in april 2007 deze werkzaamheden volledig bij [werkneemster] .weg te halen. Voorts is het begeleidingstraject niet van de grond gekomen doordat [werkneemster] voordien op staande voet is ontslagen omdat zij het verslag van het gesprek op 11 april 2007 weigerde voor gezien te ondertekenen. De door OBGZ opgegeven reden kan het ontslag op staande voet echter niet dragen. Dat ontslag is weliswaar kennelijk omgezet in een schorsing van [werkneemster] met behoud van salaris, maar daarmee ontvalt niet het diffamerende karakter van het onterechte ontslag op staande voet. Bovendien kan de opgegeven reden de schorsing van [werkneemster] ook niet rechtvaardigen en ook een onterechte schorsing is diffamerend. Nu het ontslag en de schorsing van [werkneemster] onterecht zijn, brengt dat voorts met zich dat het niet van de grond komen van het externe begeleidingstraject OBGZ kan worden verweten.
Bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding dient echter ook in aanmerking te worden genomen de inflexibele houding en de gebrekkige wijze van communiceren van [werkneemster] gedurende vele jaren.
Gelet op een en ander, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de kantonrechter een vergoeding met C = 1,5 billijk. Dit leidt tot de volgende berekening: (27 x 1 + 8 x 0,5) x € 2.740,26 x 1,5 = € 127.422,09 bruto.
OBGZ zal hierna in de gelegenheid worden gesteld haar verzoek in te trekken.