ECLI:NL:RBARN:2007:BB8053

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
508016 HA VERZ 07-1401
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en billijke vergoeding na langdurige arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de kantonrechter op 6 november 2007 uitspraak gedaan over het verzoek van OBGZ tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werkneemster], die sinds 1 september 1980 in dienst was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de houding en communicatie van [werkneemster] verbeterd dienden te worden, maar dat OBGZ als werkgever ook verplicht was om externe begeleiding te faciliteren. Het eerdere verzoek tot ontbinding was op 29 maart 2007 afgewezen, omdat OBGZ niet had voldaan aan haar zorgplicht als goed werkgever. De kantonrechter oordeelde dat de problemen met [werkneemster] niet opgelost waren, ondanks de inspanningen van OBGZ. De kantonrechter heeft OBGZ de gelegenheid gegeven om het verzoek tot ontbinding in te trekken, maar als dit niet gebeurde, werd de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 17 november 2007. Tevens werd aan [werkneemster] een vergoeding van € 127.422,09 bruto toegekend, berekend met een factor C van 1,5, omdat het niet van de grond komen van de externe begeleiding OBGZ verweten kon worden. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie [woonplaats]
zaakgegevens 508016 \ HA VERZ 07-1401 \ 199 jt
uitspraak van 6 november 2007
Beschikking
in de zaak van
de stichting Openbare Bibliotheek Gelderland Zuid
gevestigd te Nijmegen
verzoekende partij
gemachtigde mr. T.L. Hemrica
tegen
[werkneemster]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. J. van de Hel
Partijen worden hierna OBGZ en [werkneemster] genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit
- het verzoekschrift met producties
- het verweerschrift met producties
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling, waarbij beide gemachtigde zich hebben bediend van pleitnotities.
De feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
1.1 [werkneemster], geboren op [dag en maand] 1959 en thans 48 jaar oud, is op 1 september 1980 in dienst getreden bij OBGZ. Haar functie is thans medewerker Informatie & Advies (29/36) en medewerker Collectievorming (7/36). Haar huidige salaris bedraagt € 2.740,26 bruto per maand inclusief 8% vakantietoeslag en 1% eindejaarsuitkering.
1.2 De kantonrechter heeft bij beschikking van 29 maart 2007 een eerder verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen afgewezen. In die beschikking is onder meer overwogen:
“De leidinggevenden van [werkneemster] hebben veel tijd en energie gestoken in verbetering van de houding en communicatie van [werkneemster]. Desondanks zijn de problemen met [werkneemster] niet opgelost.
Vervolgens had van OBGZ als goed werkgever mogen worden verwacht, gelet op het langdurige dienstverband van [werkneemster], dat zij externe begeleiding van [werkneemster] zou faciliteren. Dat heeft OBGZ echter nagelaten. Zij heeft ter zitting als reden daarvoor gegeven dat zij hoofdzakelijk afhankelijk is van subsidie van de gemeente Nijmegen en dat in de verstrekte subsidie geen post is opgenomen voor bekostiging van externe, individuele begeleiding. Deze reden, wat hier verder ook van zij, kan echter niet leiden tot opheffing van de verplichtingen van OBGZ als goed werkgever, voortvloeiende uit de langdurige arbeidsrelatie tussen partijen.
Overigens rust op [werkneemster] als goed werknemer uiteraard de verplichting om mee te werken aan externe begeleiding, gericht op verbetering van haar tekortkomingen en het in het vervolg zonder problemen uitvoeren van redelijke opdrachten van haar werkgever.”
1.3 In een verslag van een gesprek tussen [naam], de leidinggevende van [werkneemster], en [werkneemster] op 11 april 2007 (hierna: het gespreksverslag) is onder meer opgenomen dat besloten is dat [werkneemster] volledig ingezet zal worden in de centrale bibliotheek en haar collectiewerkzaamheden worden stopgezet. Voorts is hierin vermeld:
[voornaam werkneemster] wordt aangesproken op het feit dat ze zich niet houdt aan de werkafspraak binnen de taakgroep muziek om regelmatig muziek te spelen tijdens openingstijden. De ervaringen van andere collega’s zijn uitermate positief. [voornaam werkneemster] krijgt de opdracht om zich voortaan ook aan deze werkafspraak te houden.”
Onderaan het verslag is onder “Voor gezien” de naam van [werkneemster] vermeld met ruimte voor haar handtekening.
1.4 OBGZ heeft [werkneemster] op 16 april 2007 gevraagd om zo spoedig mogelijk na 1 mei 2007 met het bureau BHP te Nijmegen een afspraak te maken voor het opzetten van een begeleidingstraject.
1.5 De algemeen directeur van OBGZ heeft bij brief van 17 april 2007 het volgende aan [werkneemster] meegedeeld:
“Vandaag, dinsdag 17 april 2007 om 12.15 uur, heb ik met u een gesprek gehad in aanwezigheid van [naam consulente], consulente P&O.
Aanleiding hiertoe was het feit dat u de dienstopdracht van uw leidinggevende [naam leidinggevende], het voor gezien ondertekenen van een gespreksverslag, hebt geweigerd. Ik heb u daarna verzocht akkoord te gaan met een op non-actief stelling. U hebt dit geweigerd. Daarop heb ik u op staande voet ontslagen.”
1.6 [werkneemster] heeft het gespreksverslag alsnog ondertekend en op 17 april 2007 om 12.30 uur ingeleverd.
1.7 OBGZ heeft de salarisbetaling aan [werkneemster] sinds 17 april 2007 voortgezet.
Het verzoek en het verweer
2. OBGZ verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] te ontbinden wegens gewichtige redenen met toekenning aan [werkneemster] van een vergoeding van € 40.418,83 bruto.
OBGZ onderbouwt het verzoek, kort samengevat, als volgt. [werkneemster] heeft een communicatieprobleem, dat zich manifesteert in een volledig autonoom handelen. [werkneemster] vermijdt iedere vorm van samenwerking en gaat volledig haar eigen gang. Instructies waar [werkneemster] het niet mee eens is, volgt zij niet op. [werkneemster] is een Einzelgänger die niet past in de klantgerichte, dienstverlenende organisatie die OBGZ wilt zijn. OBGZ is van mening dat zij een zorgvuldig verbetertraject heeft doorlopen: zij heeft [werkneemster] voldoende concreet laten weten in welke opzichten zij tekortschoot, welke verbeteringen van haar verwacht werden en welke consequenties daaraan verbonden waren. OBGZ heeft [werkneemster] ter verbetering van haar functioneren begeleiding door de leidinggevende geboden, bedrijfscursussen laten volgen en haar verzocht hulp te zoeken voor haar persoonlijke communicatieproblematiek. [werkneemster] heeft echter nagelaten iets aan haar gedrag te doen, terwijl dat wel van haar verwacht mocht worden nu een ontslag boven haar hoofd hing, te meer daar zij er blijk van heeft gegeven zich er bewust van te zijn dat haar werkhouding niet geaccepteerd werd. [werkneemster] heeft al die jaren echter niets gedaan om bij OBGZ het vertrouwen te wekken dat zij van goede wil is. Zelfs na de uitspraak van de kantonrechter bleef [werkneemster] volharden in haar onwillige houding. [werkneemster] vindt dat OBGZ haar psycholoog en niet het bureau BHP voor het opzetten van een begeleidingstraject had moeten benaderen, zij weet heel goed dat haar collectiewerkzaam-heden op enig moment zouden ophouden, zij weigert muziek te draaien tijdens haar werk en zij weigert het verslag van het gesprek op 11 april 2007 voor gezien te ondertekenen, terwijl dat staand beleid binnen OBGZ is. OBGZ acht het, gelet op alle specifieke feiten en omstandigheden meer dan voldoende dat [werkneemster] een vergoeding wordt toegekend met factor
C = 0,5.
3. [werkneemster] voert gemotiveerd verweer. Zij concludeert tot afwijzing van het verzoek. Indien het verzoek wordt toegewezen, dat vindt zij dat een vergoeding met factor C = 2 ad
€ 167.156,- bruto dient te worden toegekend.
De beoordeling
4. Niet aannemelijk is dat het verzoek verband houdt met enig opzegverbod.
5. Het is de kantonrechter uit de stukken en de wederzijdse verklaringen ter zitting gebleken dat thans een redelijke samenwerking tussen partijen niet meer mogelijk is. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal dan ook worden toegewezen.
6. De volgende vraag die dan beantwoord dient te worden is of [werkneemster] aanspraak kan maken op een vergoeding naar billijkheid en zo ja, hoe hoog deze dan dient te zijn. De kantonrechter beantwoordt deze vraag als volgt.
Uit de beschikking van 29 maart 2007 volgt dat de kantonrechter van oordeel was dat OBGZ als goed werkgever gehouden was externe begeleiding van [werkneemster] te faciliteren en dat [werkneemster] als goed werknemer hieraan diende mee te werken. Dat begeleidingstraject zou gericht moeten zijn op verbetering van de tekortkomingen van [werkneemster] en het door [werkneemster] in het vervolg zonder problemen uitvoeren van redelijke opdrachten van haar werkgever. Dit betekende enerzijds niet dat [werkneemster] geen redelijke opdrachten van OBGZ zou hoeven uit te voeren tot dat het begeleidingstraject zou zijn afgerond, maar anderzijds dat OBGZ nog wel rekening zou hebben te houden met de tekortkomingen van [werkneemster] op dit punt gedurende dat traject.
Uit hetgeen over en weer gesteld is, volgt dat beide partijen zich niet aldus hebben gedragen.
Van [werkneemster] had mogen worden verwacht dat zij de redelijke opdracht inhoudende het draaien van muziek in de bibliotheek zou uitvoeren. Van OBGZ had mogen verwacht dat zij de zeven uren die [werkneemster] per week besteedde aan collectievorming niet ineens en buiten het begeleidingstraject om zou weghalen bij [werkneemster]. Dat op termijn deze werkzaamheden zullen ophouden, zoals OBGZ stelt, rechtvaardigt niet om reeds in april 2007 deze werkzaamheden volledig bij [werkneemster] .weg te halen. Voorts is het begeleidingstraject niet van de grond gekomen doordat [werkneemster] voordien op staande voet is ontslagen omdat zij het verslag van het gesprek op 11 april 2007 weigerde voor gezien te ondertekenen. De door OBGZ opgegeven reden kan het ontslag op staande voet echter niet dragen. Dat ontslag is weliswaar kennelijk omgezet in een schorsing van [werkneemster] met behoud van salaris, maar daarmee ontvalt niet het diffamerende karakter van het onterechte ontslag op staande voet. Bovendien kan de opgegeven reden de schorsing van [werkneemster] ook niet rechtvaardigen en ook een onterechte schorsing is diffamerend. Nu het ontslag en de schorsing van [werkneemster] onterecht zijn, brengt dat voorts met zich dat het niet van de grond komen van het externe begeleidingstraject OBGZ kan worden verweten.
Bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding dient echter ook in aanmerking te worden genomen de inflexibele houding en de gebrekkige wijze van communiceren van [werkneemster] gedurende vele jaren.
Gelet op een en ander, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de kantonrechter een vergoeding met C = 1,5 billijk. Dit leidt tot de volgende berekening: (27 x 1 + 8 x 0,5) x € 2.740,26 x 1,5 = € 127.422,09 bruto.
OBGZ zal hierna in de gelegenheid worden gesteld haar verzoek in te trekken.
7. Als OBGZ het verzoek niet intrekt, moeten partijen hun eigen kosten dragen. Als OBGZ het verzoek intrekt, moet zij de proceskosten dragen.
De beslissing
De kantonrechter
stelt OBGZ in de gelegenheid het verzoek uiterlijk op 16 november 2007 in te trekken door een schriftelijke mededeling aan de griffier van de rechtbank, Sector kanton, Locatie Nijmegen, Postbus 1006, 6501 BA Nijmegen
als OBGZ het verzoek niet intrekt:
ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 17 november 2007 en kent aan [werkneemster] ten laste van OBGZ een vergoeding toe van € 127.422,09 bruto;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
als OBGZ het verzoek intrekt:
veroordeelt OBGZ in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [werkneemster] begroot op
€ 500,- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2007.