ECLI:NL:RBARN:2007:BB7726
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling in het kader van effectenlease-overeenkomst tussen Dexia en gedaagde partij
In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, heeft Dexia Bank Nederland N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij die verstek heeft laten gaan. De vordering betreft een effectenlease-overeenkomst, genaamd Capital Effect Maandbetaling, die op 27 juni 2001 is gesloten. Dexia heeft de gedaagde partij in gebreke gesteld wegens het niet voldoen aan de maandelijkse betalingsverplichtingen vanaf 19 december 2001. De overeenkomst is beëindigd en de aandelen zijn verkocht. Dexia vordert betaling van een bedrag van € 4.537,01, bestaande uit de hoofdsom, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering ongegrond is, ondanks het verstek van de gedaagde partij. De rechter overweegt dat de Wet op het consumentenkrediet (WCK-oud) van toepassing is, maar dat de overeenkomst niet voldoet aan de eisen van deze wet, omdat Dexia ten tijde van het aangaan van de overeenkomst niet beschikte over de benodigde vergunning. Dit leidt tot de nietigheid van de overeenkomst, waardoor de rechtsgrond voor de wederzijds verrichte prestaties komt te vervallen.
De kantonrechter oordeelt dat het onaanvaardbaar zou zijn om de overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia te vernietigen. Daarom wordt besloten dat iedere partij de helft van de restschuld, verminderd met de helft van de betaalde rente, dient te dragen. Uiteindelijk wordt de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van € 1.744,41 aan Dexia, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.