Parketnummers : 05/513899-07 en 05/510098-06 (vord. TUL)
Datum zitting : 30 oktober 2007
Datum uitspraak : 13 november 2007
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Vught, Vosseveld 2, HvB Regulier, Lunettenlaan 501 te Vught.
Raadsman : mr. M.G Spijker, advocaat te Boxmeer.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 juli 2007 in de gemeente Nijmegen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk D. [slachtoffer1] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk met een vuurwapen een of meerdere patro(o)n(en)/projektiel(en) heeft afgevuurd op/in de richting van voornoemde D. [slachtoffer1], welke patro(o)n(en)/projektiel(en) voornoemde [slachtoffer1] heeft/hebben getroffen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 18 juli 2007 in de gemeente Nijmegen met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten de Lingestraat en/of de Biezenstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen D. [slachtoffer1] en/of J.H. [slachtoffer2] en/of F. [slachtoffer3] en/of A.M.J. [slachtoffer4] en/of een ander of anderen, welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen en/of duwen en/of trekken en/of schelden en/of het geven van een zogenaamde 'voetveeg' en/of het afvuren van een of meerdere patro(o)n(en)/projektiel(en) van/tegen/aan/in de richting van voornoemd(e) perso(o)n(en), waarbij hij, verdachte, tegen F. [slachtoffer3] heeft gescholden en/of (tegen de adamsappel van) die [slachtoffer3] heeft geduwd en/of D. [slachtoffer1] een zogenaamde 'voetveeg' heeft gegeven en/of (vervolgens) een of meerdere patro(o)n(en)/projektiel(en) op/in de richting van die [slachtoffer1] heeft afgevuurd, welk door hem gepleegd geweld (uiteindelijk) de dood van die [slachtoffer1] ten gevolge heeft gehad;
art 141 lid 2 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 18 juli 2007 in de gemeente Nijmegen, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een vuurwapen meerdere patro(o)n(en)/projektiel(en) af te vuren, terwijl D. [slachtoffer1] zich in de direkte omgeving van voornoemd vuurwapen bevond, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat twee patro(o)n(en)/projektiel(en) voornoemde [slachtoffer1] hebben getroffen, en die [slachtoffer1] daardoor zodanig letsel, te weten meervoudig schotletsel (beide longen werden doorboord), heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
art 307 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 307 lid 2 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 04 juni 2007 in de gemeente Haarlem opzettelijk mishandelend een persoon (te weten R.M. [slachtoffer5]), meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) in het gezicht, althans op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 30 oktober 2007 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.G Spijker, advocaat te Boxmeer.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot: een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren onvoorwaardelijk met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het inbeslaggenomen vuurwapen wordt onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling heeft de officier van justitie gevorderd de tenuitvoerlegging van 2 (twee) weken gevangenisstraf die door de politierechter in de rechtbank Arnhem op 13 maart 2006 voorwaardelijk is opgelegd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing betreffende het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank bezigt naast het technisch bewijs (NFI-rapporten, obductieverslag) onder meer tot bewijs de verklaringen van verdachte, en van de getuige R.G.H. [getuige1], getuige W. [getuige2], getuige H. [slachtoffer2]., H. [getuige3]., F. [slachtoffer3], en van getuige T. [getuige4].
Op grond van deze bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de avond van 18 juli 2007 komt de familie van het slachtoffer naar de Lingestraat te Nijmegen om daar verhaal te halen bij de familie van verdachte. Dat verhaal hield verband verband met een ruzie die eerder die dag was voorgevallen tussen de (stief)broer van het slachtoffer en de broer van verdachte. Over en weer wordt er gescholden en met voorwerpen gegooid. Hierna gaan diverse leden van de families met elkaar op de vuist. Verdachte houdt zich afzijdig van dit gebeuren, omdat - volgens zijn eigen verklaring - nog sprake is van een schorsing van zijn voorlopige hechtenis vanwege het onder 2 tenlaste gelegde.
Op een zeker moment ziet verdachte dat het slachtoffer zich verwijdert uit de groep en een pistool tevoorschijn haalt. Verdachte hoort, evenals diverse getuigen, dat de (stief)vader van het slachtoffer, H. [getuige3]., roept: "Schieten [slachtoffer1], schieten". Hierop loopt verdachte naar het slachtoffer en haalt hem met een voetveeg onderuit; hij wil het wapen afpakken, omdat hij bang is dat zijn familie iets zal overkomen. Zowel verdachte als het slachtoffer komen ten val en beiden proberen het wapen te bemachtigen, dat - net buiten hun bereik - op straat is gevallen. Nadat in eerste instantie beiden het pistool vasthielden - het wapen is toen één keer afgegaan - slaagt uiteindelijk verdachte er in het pistool te bemachtigen, waarna hij diverse keren schiet. Verdachte haalt, staande, de trekker nog twee maal over en richt naast het hoofd van verdachte die nog op de grond ligt. Verdachte hoort dan één knal en één klik, waarna hij het wapen aan de (stief)vader van het slachtoffer overhandigt. Het slachtoffer staat op en loopt nog enkele tientallen meters alvorens hij in een tuin neerzakt en overlijdt. Twee schoten hebben het slachtoffer dodelijk getroffen, zo blijkt uit het obductieverslag. De kogels perforeerden onder meer de longen hetgeen gepaard ging met een massale inwendige bloeding en het slachtoffer is tengevolge van de letsels in combinatie met bloedverlies en weefselschade overleden.
De raadsman heeft betoogd dat er geen bewijzen zijn waaruit blijkt dat het slachtoffer dodelijk is getroffen door een kogel of kogels die door verdachte zijn afgevuurd. Voorts is aangevoerd dat verdachte het slachtoffer niet opzettelijk van het leven heeft willen beroven, en dat hij (verschoonbaar) in de veronderstelling verkeerde dat hij een 'nepwapen' heeft afgevuurd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat het eerste schot gelost is tijdens de worsteling tussen verdachte en het slachtoffer, terwijl dat wapen werd vastgehouden door zowel verdachte als het slachtoffer. Het tweede, derde, vierde en vijfde schot is door verdachte afgevuurd, terwijl hij als enige het wapen vasthad. Hij heeft de schoten afgevuurd, (ook) met de loop in de richting van het slachtoffer. Het zesde schot heeft verdachte, vanuit een staande positie, van (zeer) korte afstand gelost, en gericht vlak naast het hoofd van het slachtoffer, dat toen op de grond lag. Hiermee staat voor de rechtbank vast dat ten minste één projectiel afgevuurd door verdachte het lichaam van het slachtoffer heeft getroffen. Met de officier van justitie is de rechtbank van mening dat ook in het geval van één enkel dodelijk schot afgevuurd door verdachte, het overlijden van het slachtoffer redelijkerwijs valt toe te rekenen aan het handelen van verdachte, nu de patholoog in zijn obductierapport stelt dat bloedverlies, longfunctiestoomis en weefselschade ten gevolg van meervoudig schotletsel de oorzaak van het intreden van de dood was.
Ten aanzien van de stelling van verdachte dat hij in de veronderstelling verkeerde dat het een `nepwapen' was, dat hij afvuurde, overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft - zowel bij de politie als ter zitting - verklaard dat hij het wapen van het slachtoffer wilde afpakken omdat hij dacht dat het slachtoffer zijn familie zou doodschieten. Hiermee staat vast dat verdachte er toen van uit ging dat het een echt vuurwapen was dat hij van het slachtoffer afpakte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte, door van een relatief korte afstand meermalen met een vuurwapen te schieten, (mede) in de richting van het slachtoffer, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer dodelijk zou treffen. Daaraan doet niet af dat verdachte mogelijk op enig moment van het schieten heeft gedacht - of is gaan denken - dat het een 'nepwapen' was.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting erkend dat hij op 4 juni 2007 in de gemeente Haarlem welbewust R.M. [slachtoffer5] twee keer hard in zijn gezicht heeft gestompt en dat hij zag dat [slachtoffer5] hierna gewond was.
R.M. [slachtoffer5] heeft in zijn aangifte verklaard dat verdachte hem meerdere klappen heeft gegeven en dat hij hiervan pijn ondervond en werd verwond. De verwonding wordt bevestigd door het relaas van verbalisant die de aangifte heeft opgenomen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en s tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 18 juli 2007 in de gemeente Nijmegen opzettelijk D. [slachtoffer1] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk met een vuurwapen meerdere patronen heeft afgevuurd op/in de richting van voornoemde D. [slachtoffer1], welke patronen voornoemde [slachtoffer1] hebben getroffen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
hij op 04 juni 2007 in de gemeente Haarlem opzettelijk mishandelend een persoon (te weten R.M. [slachtoffer5]), meerdere malen met kracht in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Wat verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
4b. De strafbaarheid van de feiten
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweer c.q. noodweerexces, nu verdachte heeft gehandeld omdat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf of dat van een ander, eerbaarheid of goed, waartegen verdachte zich moest verdedigen. Verdachte heeft daarbij gehandeld binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van een noodweersituatie tot het moment dat verdachte het vuurwapen afhandig heeft gemaakt van S. [slachtoffer1]. Vanaf het moment dat verdachte het vuurwapen in handen had was aan die noodweersituatie een einde gekomen. Verdachte had het wapen in zijn macht en het onmiddellijk dreigend gevaar van het vuurwapen was verdwenen. Vanaf dat moment gaat een beroep op noodweer, anders dan de raadsman heeft betoogd, niet meer op.
Dan is de vraag aan de orde of verdachte een geslaagd beroep kan doen op noodweerexces. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of er sprake was van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de dreigende handeling van D. [slachtoffer1].
Uit de verklaringen van verdachte afgelegd bij de politie blijkt dat verdachte op geen enkel moment heeft aangevoerd dat hij heeft gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging. Verdachte heeft meermalen in zijn verklaringen aangegeven dat hij niet angstig was, koel optrad en geen emoties kende ten aanzien van het voorval. Verdachte heeft verklaard dat hij “heel koel en heel rustig” was en “in alle rust op [slachtoffer1] afliep”; hij was “voor zijn gevoel helemaal koel” en “hij voelde zich onaantastbaar”; hij had “geen zenuwen, geen greintje gevoel, geen woede”en hij was “absoluut niet bang”.
Op grond van deze door verdachte aangevoerde omstandigheden komt de rechtbank, anders dan de raadsman heeft betoogd, dat het beroep op noodweerexces niet opgaat en moet worden verworpen.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Over verdachte is op 15 oktober 2007 een multidisciplinaire rapportage opgemaakt door GZ¬psycholoog P.K. Kristensen en psychiater J.M.J.F. Offerhaus. Deze deskundigen concluderen dat er geen aanwijzingen zijn dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en/of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zodat verdachte de wederrechtelijkheid van het begane feit heeft kunnen inzien. Betrokkene dient derhalve als volledig toerekeningsvatbaar voor het tenlastegelegde te worden aangemerkt.
De rechtbank volgt de deskundigen in hun conclusie en neemt deze conclusie over.
Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; en
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 22 augustus 2007;
• een briefrapport van een voorgeleidingconsult van het NIFP te Arnhem, gedateerd 28 augustus 2007, betreffende verdachte;
• een pro justitia rapportage van mevr. P.K. Kristensen, GZ-psycholoog en J.M.J.F. Offermans, psychiater, gedateerd 15 oktober 2007, betreffende verdachte; en
• een voorlichtingsrapport van IrisZorg justitiële verslavingszorg Arnhem-Nijmegen-Doetinchem te Arnhem, gedateerd 22 oktober 2007, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft tengevolge van twee pistoolschoten iemand van het leven beroofd. Het beëindigen van iemands leven tengevolge van geweld is een bijzonder ernstig delict dat onherstelbare gevolgen heeft en dat alle betrokkenen hun leven lang met zich mee dragen. Hierop past uit een oogpunt van vergelding, maar ook uit generaal preventief oogpunt alleen maar oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank houdt rekening met wat door mevr. P.K. Kristensen, GZ-psycholoog en J.M.J.F. Offermans, psychiater, in hun rapport naar voren is gebracht, waaraan het volgende wordt ontleend:
Ten tijde van het tenlastegelegde waren er geen aanwijzingen voor een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Betrokkene heeft de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde kunnen inzien en kan derhalve als volledig toerekeningsvatbaar voor het tenlastegelegde worden beschouwd.
De rechtbank neemt deze conclusie over.
De rechtbank is van oordeel dat er omstandigheden zijn die een matigend effect moeten hebben op de voor dit soort feiten gebruikelijke gevangenisstraf van omstreeks zes jaren. Deze omstandigheden zijn:
• het feit dat het initiatief tot het geweld niet van verdachte is uitgegaan, maar van het slachtoffer D. [slachtoffer1] en anderen;
• het feit dat de rol van verdachte bij dat ontstane geweld eerder sussend was dan escalerend;
• verdachte heeft het wapen niet meegenomen doch het slachtoffer D. [slachtoffer1]; en
• verdachte trad aanvankelijk op in een noodweersituatie door het wapen van D. [slachtoffer1] af te pakken en verdachte heeft daarna een verkeerde keuze gemaakt door met dat wapen te schieten.
De rechtbank heeft hierbij ook in aanmerking genomen dat een en ander ook voor verdachte en zijn familie ingrijpende gevolgen heeft gehad, nu er van de zijde van de familie van het slachtoffer meermalen dermate serieuze bedreigingen zijn geuit in de richting van de familie van der verdachte, dat die elders een veilig heenkomen heeft moeten zoeken.
De rechtbank weegt deze omstandigheden en vooral de aanvankelijk sussende rol van verdachte iets zwaarder dan de officier van justitie en zal, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, een gevangenisstraf opleggen van vier jaren.
De officier van justitie heeft de onttrekking aan het verkeer gevorderd van het bij feit 1 betrokken vuurwapen. Uit de processtukken blijkt dat dit vuurwapen met een aantal patronen is afgeleverd bij het politiebureau te Nijmegen en daarna door de politie onder zich is genomen ten behoeve van de strafvordering, te weten voor nader onderzoek door het NFI. Nu dit voorwerp niet onder verdachte in beslag is genomen kan de rechtbank daarover in de onderhavige zaak niet beslissen.
6a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank de feitelijke grondslag van de vordering van de officier van justitie juist.
Zij zal derhalve de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijke gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Arnhem van 13 maart 2006.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt in overeenstemming met het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Arnhem van 13 maart 2006, onder parketnummer 05/510098-06.
mr. J.P. Bordes, vice-president als voorzitter,
mr. J.B.J. Driessen, rechter,
mr. A.M. Overbeeke, rechter,
in tegenwoordigheid van J.L. de Vos, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 november 2007.