Registratienummer: AWB06/5556
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. P Wessing,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 9 oktober 2006, uitgereikt door UWV te Arnhem.
Bij besluit van 20 juni 2006 heeft verweerder vastgesteld dat eiser met ingang van 15 mei 2006 niet meer arbeidsongeschikt is in de zin van de Ziektewet (ZW) en daarom per die datum geen recht meer heeft op ziekengeld.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het hiertegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 19 juni 2007. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. P. Wessing. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door G.M.M. Diebels.
Eiser is sinds 1998 (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt verklaard. Zijn uitkering werd op dat moment berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Sinds september 1998 ontving eiser een uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%. Eiser is verslaafd aan alcohol en lijdt aan de ziekte van Dupuytren.
Vanaf 1 mei 2004 is eiser werkzaam geweest als algemeen medewerker bij Postma te Bergharen gedurende 20 uren per week. Eiser is daar op 23 september 2004 met psychische klachten uitgevallen. Per 1 november 2004 is dit dienstverband beëindigd. Eiser is per 17 juni 2005 hersteld verklaard.
Op 2 november 2005 heeft eiser zich opnieuw ziek gemeld.
Op 3 november 2005 is eiser gezien in verband met een beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Bij besluit van 25 november 2005 is aan eiser medegedeeld dat zijn uitkering inzake de WAO wordt ingetrokken, omdat hij door verweerder voor minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Eiser is op 12 mei 2006 gezien door arts H.A.J. Derix in het kader van een beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid in het kader van de ZW. In zijn rapport van die datum concludeert Derix dat eiser als hersteld voor het eigen respectievelijk oorspronkelijk werk moet worden beschouwd. Dit is aan eiser meegedeeld bij besluit van 15 mei 2006. In dat besluit staat voorts vermeld dat eiser met ingang van 15 mei 2006 geen recht meer heeft op ziektegeld.
Op 1 juni 2006 is eiser naar aanleiding van zijn ziektemelding van 2 november 2005 opnieuw door arts Derix gezien. Volgens zijn rapport van die datum is er sinds 15 mei 2006 geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid en is eiser als doorlopend geschikt voor de maatgevende arbeid, te weten de functie van receptionist/baliemedewerker, te beschouwen
Bij besluit van 20 juni 2006 heeft verweerder aan eiser –opnieuw- meegedeeld dat zijn uitkering met ingang van 15 mei 2006 wordt beëindigd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
Ontvankelijkheid
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het besluit van 20 juni 2006 een herhaling is van het besluit van 15 mei 2006 en mitsdien geen rechtsgevolgen heeft. Eiser heeft hiertegenover gesteld dat hij het besluit van 15 mei 2006 niet heeft ontvangen. Verweerder heeft hierop verklaard dat hij de verzending van dat besluit niet kan bewijzen.
Vaste jurisprudentie is dat bij betwisting van de ontvangst van een besluit op het bestuursorgaan de last rust te bewijzen dat het besluit daadwerkelijk verzonden is. Nu verweerder heeft verklaard daartoe niet in staat te zijn, moet ervan worden uitgegaan dat eiser eerst met het besluit van 20 juni 2006 met de intrekking van zijn uitkering bekend is geworden. Dit besluit kan daarom ook niet als een herhaald besluit worden beschouwd. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb juncto artikel 3:41 Awb vangt de bezwaartermijn aan de dag nadat het besluit aan belanghebbende is toegezonden, in dit geval 20 juni 2006. Ingevolge artikel 75k van de Ziektewet bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, in afwijking van het bepaalde in artikel 6:7 van de Awb, twee weken. Het bezwaarschrift van eiser is ingediend op 29 juni 2006, derhalve binnen deze termijn. Het bezwaar is mitsdien ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Onder “zijn arbeid” dient in de regel te worden verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de ongeschiktheid heeft verricht. Eerst wanneer na gedurende de maximumtermijn ziektegeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, geldt als maatstaf gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering voor de WAO (zie CRvB 4 maart 2003, 01/1373 ZW, RSV 2003/97).
De arbeid die eiser laatstelijk heeft verricht is die van algemeen medewerker. In haar rapportage van 1 augustus 2006/7 augustus 2006 en die 1 augustus 2006/7 augustus 2006/3 oktober 2006 acht bezwaarverzekeringsarts E.M.J. van Paridon eiser geschikt voor de in het kader van de WAO-beoordeling van eiser geduide functie van receptionist/baliemedewerker. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts hiermee een onjuiste maatstaf aangelegd. Uit geen van de rapportages blijkt namelijk dat eiser blijvend ongeschikt is voor de arbeid van algemeen medewerker. De in het kader van de WAO-beoordeling geduide functies kunnen daarom niet aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Nu uit de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts niet blijkt of zij ook de conclusie van arts H.A.J. Derix in zijn rapport van 12 mei 2006 onderschrijft dat eiser geschikt is voor de eigen, oorspronkelijk verrichte arbeid, is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
Het bestreden besluit komt daarom wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Awb, voor vernietiging in aanmerking. Het beroep dient gegrond te worden verklaard
De rechtbank acht termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. De rechtbank heeft de kosten in verband met verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644. Niet aannemelijk is geworden dat eiser andere kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De genoemde kosten dienen, aangezien verzoeker met een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd, ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier van deze rechtbank.
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 644 en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van dit bedrag wordt gedaan op bankrekening 1923.25.752 ten name van DS 533 arrondissement Arnhem, onder vermelding van het registratienummer 06/5556.
- gelast dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 38 aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van M.J. Eggink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2007.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op:15 augustus 2007