Registratienummer: AWB 06/4158
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
GVG Oliehandel BV, eiseres, gevestigd te Heumen, vertegenwoordigd door mr. TH.A.G. Vermeulen, advocaat te Rosmalen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heumen, verweerder,
Axitraxi B.V. te Malden, H. Hofmeyer en Hofmeyer Investments, partijen ex artikel 8:26 van de Awb, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen,
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 5 juli 2006.
Op 31 maart 2006 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag van 4 februari 2005 om vrijstelling van het bestemmingsplan “Sluisweg 1994” ten behoeve van het gebruik en de vergroting van het bedrijfspand aan de Bolder 12 in Heumen. Met betrekking tot de vergroting heeft eiseres tevens een aanvraag voor een bouwvergunning eerste fase ingediend.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar, gericht tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard. Bij dat besluit is tevens besloten de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning eerste fase te weigeren.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij schrijven van 4 oktober 2006 hebben Axitraxi B.V. te Malden, H. Hofmeyer en Hofmeyer Investments zich gesteld als partij in het geding.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 7 september 2007. Eiseres en verweerder zijn aldaar -zoals tevoren bericht- niet verschenen. De partijen ex artikel 8:26 van de Awb zijn verschenen, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen.
Het bouwplan heeft betrekking op het vergroten van een bedrijfspand aan de Bolder 12 te Heumen ten behoeve van de opslag van smeermiddelen en brandstoffen conform CPR 15-2 (licht ontvlambare vloeistoffen). Op 20 december 2005 is terzake een milieuvergunning verleend.
De rechtbank stelt vooreerst vast dat deze milieuvergunning bij uitspraak 28 februari 2007 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) is vernietigd (LJN: AZ9492). Namens de partijen ex artikel 8:26 van de Awb is ter zitting naar voren gebracht dat eiseres daarom geen procesbelang meer heeft en dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Dienaangaande overweegt de rechtbank dat het gegeven dat de milieuvergunning is vernietigd, onverlet laat dat eiseres in beginsel in beroep zou kunnen bewerkstelligen dat de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning eerste fase alsnog wordt verleend. Geoordeeld moet worden dat eiseres derhalve nog belang heeft bij een beoordeling in beroep van het bestreden besluit.
Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Sluisweg 1994" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "bedrijfsbebouwing". Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de als "bedrijfsbebouwing" bestemde gronden bestemd voor bedrijven zoals vermeld in de categorieën 1 tot en met 2, 1 tot en met 3 en 1 tot en met 4 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, uitsluitend daar waar dit als zodanig op de plankaart is aangegeven, een en ander met bijbehorende bebouwing niet zijnde dienstwoningen en (onbebouwde) terreinen.
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, nu het beoogde gebruik (de opslag van smeermiddelen en brandstoffen) niet valt onder de categorieën 1 tot en met 4 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
Ingevolge artikel 4, derde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders, voor zover thans van belang, vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 4, eerste lid, eventueel gehoord een onafhankelijk deskundige, voor wat betreft de gronden waarop blijkens de verklaring behorende bij de plankaart bedrijven in de categorieën 1 tot en met 4 zijn toegestaan, voor de vestiging van en/of het gebruik voor een bedrijf, dat niet in de categorieën 1 tot en met 4 van de Staat van bedrijfsactiviteiten is vermeld, mits het desbetreffende bedrijf wat aard en omvang betreft vergelijkbaar is met de genoemde bedrijven in de categorieën 1 tot en met 4 en het bedrijf geen blijvende onevenredige afbreuk doet aan het heersende woon- en leefmilieu.
Verweerder heeft in het bestreden besluit de vrijstelling geweigerd, omdat door het bouwplan blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan het op dit moment heersende woon- en leefmilieu. Door het bouwplan komt immers het naastgelegen bedrijf van Axitraxi B.V. binnen de -uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI) voortvloeiende- contour van 20 meter van het plaatsgebonden risico te liggen.
Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd bestreden. Op haar stellingen zal de rechtbank in het navolgende, voor zover nodig, verder ingaan.
In haar uitspraak van 28 februari 2007 heeft de Afdeling ten aanzien van het bouwplan van eiseres -door de Afdeling loods J genoemd- en de bouwmogelijkheden die de partijen ex artikel 8:26 hebben op het nabijgelegen terrein -door de Afdeling bedrijfsbebouwing die het bestemmingsplan toelaat genoemd- het volgende overwogen.
“In het vigerende bestemmingsplan ‘‘Sluisweg 1994’’ is aan het onbebouwde terrein van appellanten de bestemming ‘‘Bedrijfsbebouwing’’ toegekend. Bij het bestreden besluit is de opslag van brandstof in de tot de inrichting behorende loods J vergund. Tussen partijen staat vast dat de afstand van loods J tot de bedrijfsbebouwing die het bestemmingsplan toelaat, minder dan 20 meter bedraagt.
Deze bedrijfsbebouwing is een beperkt kwetsbaar maar nog niet aanwezig object. Nu deze bebouwing op grond van het geldende bestemmingsplan toelaatbaar is, is zij naar het oordeel van de Afdeling een geprojecteerd beperkt kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, van het BEVI. Dit leidt er op grond van artikel 8.10, tweede lid, van de Wet milieubeheer toe dat verweerder gehouden was de onderhavige vergunning te weigeren, omdat de afstand van loods J tot bedoelde door het bestemmingsplan toelaatbaar geachte bedrijfsbebouwing minder dan 20 meter bedraagt.”
De rechtbank is van oordeel dat, onder verwijzing naar hetgeen de Afdeling in haar uitspraak van 28 februari 2007 heeft overwogen, door het verlenen van vrijstelling sprake zal zijn van een aantasting van het heersende woon- en leefmilieu. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat de bescherming van het woon- en leefmilieu, als bedoeld in artikel 4, derde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, zich niet uitstrekt tot het naastgelegen bedrijf Axitraxi B.V. en haar werknemers. Verweerder was derhalve niet bevoegd om ingevolge artikel 4, derde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften een vrijstelling te verlenen en heeft dit terecht geweigerd.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.F. Bijloo, voorzitter, mr. S.W. van Osch-Leysma en mr. P.L. de Vos, rechters, en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2007 in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 19 oktober 2007