ECLI:NL:RBARN:2007:BB5780
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van overeenkomst wegens ontbreken vergunning in Dexia-zaak
In deze zaak, die betrekking heeft op een overeenkomst tussen Dexia Bank Nederland N.V. en een particuliere cliënt, is de rechtsgeldigheid van de overeenkomst ter discussie gesteld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de rechtsvoorganger van Dexia ten tijde van het aangaan van de overeenkomst niet beschikte over de vereiste vergunning op grond van artikel 9 van de Wet op het kredietwezen (WCK-oud). Dit gebrek aan vergunning leidt tot de nietigheid van de overeenkomst, zoals bepaald in artikel 3:40 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft in haar vonnis op 5 oktober 2007 geoordeeld dat de overeenkomst niet alleen nietig is, maar ook dat de wederzijds verrichte prestaties met terugwerkende kracht komen te vervallen. Dit betekent dat Dexia geen vorderingen kan doen op de cliënt, aangezien de overeenkomst als nooit bestaand wordt beschouwd.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat, hoewel de overeenkomst nietig is, het onaanvaardbaar zou zijn om Dexia volledig te benadelen. De kantonrechter heeft daarom besloten dat de restschuld en de betaalde rente gelijkelijk tussen beide partijen moeten worden verdeeld, op basis van redelijkheid en billijkheid, zoals vastgelegd in artikel 6:2 lid 2 BW. Dit houdt in dat zowel Dexia als de cliënt ieder 50% van de restschuld en de betaalde rente voor hun rekening moeten nemen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de gevolgen van het ontbreken van een vergunning in het kader van financiële overeenkomsten onderstreept. Het vonnis biedt ook inzicht in hoe de rechtbank omgaat met de nietigheid van overeenkomsten en de verdeling van financiële lasten tussen partijen in dergelijke situaties.