ECLI:NL:RBARN:2007:BB5418

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
159915
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige beslaglegging op vennootschapsvermogen en dwangsommen in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, ging het om een kort geding dat op 17 september 2007 werd uitgesproken. De eisers, bestaande uit drie personen, vorderden de opheffing van een executoriaal beslag dat door de gedaagden was gelegd op onroerende zaken die toebehoren aan eiser 1. De achtergrond van de zaak ligt in een eerder vonnis van 17 januari 2007, waarin eiser 1 was veroordeeld om bepaalde administratieve bescheiden aan de eisers te retourneren. De eisers stelden dat het beslag onrechtmatig was, omdat privé-crediteuren geen verhaal kunnen zoeken op het aandeel van een vennoot in het vennootschapsvermogen. De gedaagden, waaronder een besloten vennootschap en een naamloze vennootschap, voerden verweer en stelden dat eiser 1 wel degelijk administratie onder zich had en dat hij dwangsommen had verbeurd door niet aan de eerdere veroordeling te voldoen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het gelegde beslag onrechtmatig was, omdat het vennootschapsvermogen een gebonden gemeenschap is en privé-crediteuren geen aanspraak kunnen maken op de aandelen van een vennoot. De voorzieningenrechter schorste de executie van het vonnis en oordeelde dat de gedaagden in de proceskosten moesten worden veroordeeld. Het vonnis werd uitgesproken door mr. R.J.B. Boonekamp en de motivering werd later geminuteerd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 159915 / KG ZA 07-544
Vonnis in kort geding van 17 september 2007
in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser 3],
wonende te [woonplaats]
eisers,
procureur en advocaat mr. C.A. Hage,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [woonplaats],
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
procureur mr. T.J. van Veen,
advocaat mr. R. van de Beek,
3. de naamloze vennootschap
FGH BANK N.V.,
gevestigd te Utrecht,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. P.E.M. Vloet.
gedaagden,
Partijen zullen hierna [eiser 1], [eisers]., [gedaagden 1+2] en FGH worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eisers].
- de pleitnota van [gedaagden 1+2]
- de pleitnota van FGH.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De voorzieningenrechter heeft vervolgens bij vonnis van 17 september 2007 uitspraak gedaan, met dien verstande dat de motivering waarop na te melden beslissing steunt, afzonderlijk zal worden geminuteerd.
2. De feiten
2.1. Bij kort geding vonnis van 17 januari 2007 (hierna te noemen: het vonnis) is [eiser 1] bij verstek veroordeeld om:
“binnen twee dagen na betekening van dit vonnis alle in zijn bezit zijnde administratie van eiseres aan eiseres te retourneren en in het bijzonder aan eiseres te retourneren, eveneens voor zover in zijn bezit:
- alle bankafschriften, inkoop-, verkoop- en onkostenfacturen van de jaren 1998 t/m 2006
van [gedaagde 1];
- alle bankafschriften en betaalde nota’s en overige bescheiden van de jaren 1998 t/m 2004
van de heer [gedaagde 2] privé;
- de jaarrekeningen van [gedaagde 1] over de jaren 1998 t/m 2004;
- de verwerkingsverslagen 1998 t/m 2004 (grootboek en kolommenbalansen) van de
administratie;
- alle belastingaanslagen en belastingaangiften over de jaren 1998 t/m 2004;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat gedaagde in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen met een maximum van € 300.000,00,”
2.2. Het vonnis is op 18 januari 2007 aan [eiser 1] betekend.
2.3. Op 8 maart 2007 heeft [gedaagden 1+2] executoriaal beslag gelegd op aan [eiser 1] in eigendom dan wel in mede-eigendom toebehorende onroerende zaken.
2.4. Als gevolg van de gelegde executoriale beslagen hebben de hypotheekhouders ING Real Estate B.V. en FGH de hypothecaire leningen opgeëist. FGH heeft bij exploot van 15 augustus 2007 aangezegd op 18 september 2007 tot executie van de onroerende zaak, gelegen te [plaats] aan de [adres], over te gaan. Eisers sub 2 en 3 zijn mede-eigenaar van de onroerende zaak te [plaats] waarvan FGH de executie heeft aangezegd.
3. Het geschil
ten aanzien van [gedaagden 1+2]
3.1. Primair vordert [eisers]. – samengevat weergegeven – de gelegde beslagen op te heffen en subsidiair de executie van het vonnis te schorsen totdat bij gewijsde zal zijn beslist in een door [eiser 1] aanhangig te maken bodemprocedure over de vraag of door [eiser 1] dwangsommen zijn verbeurd.
3.2. Als grondslag voor haar vordering voert [eiser 1] aan dat de beslagen ten onrechte zijn gelegd, omdat er geen dwangsommen zijn verbeurd.
3.3. Daarnaast voert [eiser 1] aan dat de onroerende zaak gelegen te [plaats] aan de [adres] behoort tot het vermogen van [XXX], waarvan [eiser 1] medevennoot is. Omdat [gedaagden 1+2] als een privé-crediteur van [eiser 1], door middel van executie of beslag, geen verhaal kan zoeken op diens aandeel in het vennootschapsvermogen, is het beslag onrechtmatig.
3.4. [gedaagden 1+2] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
ten aanzien van FGH
3.5. [eisers]. vordert de door FGH aangezegde openbare verkoop van de onroerende zaak, gelegen aan de [adres] te [plaats], die is bepaald op 18 september 2007, te schorsen.
3.6. [eisers]. stelt zich op het standpunt dat het door [gedaagden 1+2] gelegde beslag en de als gevolg daarvan door FGH aangezegde executie onrechtmatig zijn.
3.7. FGH voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
ten aanzien van [gedaagden 1+2]
4.1. De essentie van het geschil tussen partijen is of [eiser 1] behoorlijk uitvoering heeft gegeven aan hetgeen waartoe hij bij kort geding vonnis van 17 januari 2007 is veroordeeld en waaraan een dwangsom was verbonden. Beantwoording van die vraag dient volgens vaste jurisprudentie (vgl. HR 20 mei 1994, NJ 1994, 652 en HR 23 februari 2007, RvdW 2007, 229) plaats te vinden door hetgeen ter uitvoering van het veroordelend vonnis is verricht, te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Bij die uitleg dient het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te worden genomen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
4.2. In dit verband moet worden geconstateerd dat [eiser 1] in het verstekvonnis van 17 januari 2007 is veroordeeld de in dat vonnis genoemde bescheiden aan [gedaagden 1 + 2] te retourneren “voor zover in zijn bezit”. Dit dictum kan redelijkerwijs niet anders worden begrepen dan dat de veroordeling dus geclausuleerd is in die zin dat hij daarin slechts verplicht is tot die afgifte voor zover die bescheiden in zijn bezit zijn. Dat betekent dat de dwangsom slechts wordt verbeurd in geval [eiser 1] bescheiden die wel in zijn bezit zijn, niet (tijdig) retourneert, maar niet indien (tijdig) retourneren uitblijft omdat de desbetreffende bescheiden niet in zijn bezit zijn. Aannemelijk is ook dat de voorzieningenrechter die het verstekvonnis wees deze clausulering desbewust heeft beoogd, nu die clausulering op dit punt een toevoeging is die niet in het petitum van de dagvaarding stond. Aannemelijk is daarbij voorshands dat de voorzieningenrechter daarmee heeft beoogd te voorkomen dat [eiser 1] (hoge) dwangsommen zou verbeuren wegens niet afgeven van bescheiden die hij niet kón afgeven.
Gelet op het doel en de strekking van deze veroordeling is [eiser 1], naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, gehouden tot afgifte van alle administratieve bescheiden voor zover aannemelijk is dat hij die in zijn bezit heeft.
4.3. [eiser 1] stelt zich op het standpunt dat hij geen dwangsommen heeft verbeurd omdat hij geen administratieve bescheiden van [gedaagden 1+2] in zijn bezit heeft en ook nimmer heeft gehad. Op 6 februari 2007, na betekening van het vonnis, heeft hij een kopie-uitdraai die hij samen met de voormalig boekhouder van [gedaagden 1 + 2], de heer [XXX], op de computer van [vader ged. 2] in het pand van [vader ged. 2] had gemaakt, aan [gedaagde 2] overhandigd. [eiser 1] stelt dat hij geen andere (papieren) stukken heeft overhandigd, omdat alle administratie in het bezit van [vader ged. 2] was.
4.4. [gedaagden 1+2] stelt zich daartegenover op het standpunt dat [eiser 1] wel administratie van [gedaagde 2] onder zich heeft c.q. heeft gehad en door het niet afgeven daarvan de dwangsommen tot het maximum heeft verbeurd.
4.5. [eiser 1] heeft, naar zijn zeggen, werkzaamheden verricht als boekhouder in dienst van de [VOF XXX] (de v.o.f. van de ouders van [XXX], gedaagde sub. 2) in het bedrijfspand aan de [adres], waar alle administratie zich bevond. In deze hoedanigheid en op deze locatie deed hij ook de administratie voor [gedaagden 1+2] erbij, zonder afzonderlijke opdracht van [gedaagden 1+2] daartoe. Nadat de onderneming van de v.o.f. was gesplitst en het pand aan de [adres] was verkocht, heeft [eiser 1] de daar bewaarde administratie op laten slaan in kantoorunits en later in de kelder van de woning c.q. het bedrijfspand van [vader ged. 2] aan de [adres]. Ter zitting heeft [gedaagde 2] jr. (gedaagde sub 2) verklaard dat hem bekend is dat bij zijn ouders in de kelder kisten staan, waarin administratie ligt opgeslagen, naar hij aanneemt pakbonnen. Zeker weet hij dat niet, omdat hij niet naar de inhoud van de kisten heeft gekeken, naar zijn zeggen, omdat [eiser 1] niet wilde dat hij dat deed omdat de stukken dan door elkaar zouden komen. Hij heeft het er toen maar bij laten zitten en is niet nader op onderzoek uitgegaan. Hij hield zich niet bezig met de administratie, dat deel [eiser 1] altijd en [gedaagde 2] vertrouwde hem.
4.6. [gedaagden 1+2] betwist de stellingen van [eiser 1]. Zij is van mening dat [eiser 1] boekhoudkundige werkzaamheden verrichtte vanuit zijn privé-adres en dat de administratie van [gedaagde 2] aldaar is opgeslagen. Dit zou volgens [gedaagden 1+2] onder meer blijken uit de door haar overgelegde producties, waaronder brieven van de belastingdienst, die zijn gericht aan het woonadres van [eiser 1]. [eiser 1] heeft daarover verklaard dat het niet ongebruikelijk was dat hij stukken van de fiscus op zijn woonadres ontving, maar dat dit, gezien de slordige wijze waarop [vader ged. 2] met zijn administratie omging, geschiedde om zeker te zijn van de ontvangst ervan en dat hij de betreffende stukken altijd heeft meegenomen naar het bedrijf en ze daar heeft opgeslagen.
4.7. De voorzieningenrechter overweegt het navolgende. Enerzijds stelt [eiser 1] dat de administratie van [gedaagden 1+2] niet in zijn bezit is, maar dat die zich bevindt in de kelder van [vader ged. 2]. [gedaagde 2] jr. erkent dat daar administratie is opgeslagen, maar weet niet om welke stukken het gaat. Anderzijds stelt [gedaagden 1+2] dat [eiser 1] de administratie in zijn bezit heeft c.q. heeft gehad en verwijst naar brieven van de belastingdienst die zijn verzonden naar het privé- adres van [eiser 1] en waarvan [eiser 1] stelt dat hij de stukken, na ontvangst altijd meenam naar het bedrijf van [gedaagde 2]. De stellingen en standpunten van partijen worden over en weer betwist en nadere bewijsstukken, die hun stellingen kunnen staven, ontbreken. Onder die omstandigheden kan niet met onvoldoende mate van zekerheid worden aangenomen dat [eiser 1] administratie van [gedaagden 1+2] onder zich heeft. Een en ander vereist nadere bewijsvoering, waarvoor een kort geding zich naar haar aard niet leent. Daarbij verdient opmerking dat ter zitting is gebleken dat er tussen [eiser 1] en de zijnen (waaronder zijn kinderen en zijn medefirmanten) en de [gedaagde 2]s een nauwe verweving in tal van aangelegenheden bestaat of bestond die niet zo duidelijk te definiëren is. Partijen zullen hun geschil aan de bodemrechter dienen voor te leggen.
4.8. Gelet op het voorgaande is vooralsnog niet vast te stellen of [eiser 1] niet, althans niet behoorlijk aan het vonnis heeft voldaan en evenmin of de dwangsommen zijn verbeurd. Dit in aanmerking genomen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de executie van het vonnis dient te worden geschorst, totdat in een binnen 14 dagen door [eiser 1] aanhangig te maken bodemprocedure bij gewijsde zal zijn beslist en de gelegde beslagen (met uitzondering van het beslag onder de v.o.f., waarover hierna meer) dienen te blijven liggen.
4.9. Ten aanzien van het beslag dat door [gedaagde 1] C.S. is gelegd op de onroerende zaak, gelegen te [plaats] aan de [adres] overweegt de voorzieningenrechter het navolgende. Voornoemde onroerende zaak behoort, [gedaagden 1+2] heeft dat niet betwist, tot het vennootschapsvermogen van [XXX]. Het vennootschapsvermogen is naar geldende opvatting een gebonden gemeenschap, waarvan een vennoot noch een privé-crediteur van een vennoot tijdens het rechtsgeldig bestaan van de vennootschap scheiding en deling kan vorderen, terwijl een vennoot evenmin vrijelijk kan beschikken over zijn aandeel in deze gemeenschap. Deze gebonden beschikkingsbevoegdheid heeft mede tot gevolg dat privé-crediteuren niet door middel van executie of beslag verhaal kunnen zoeken op het aandeel van de vennoot in het vennootschapsvermogen. Deze opvatting sluit aan bij de regeling in het ontwerp-BW, waarin ten aanzien van de stille vennootschap wordt bepaald dat een vennoot niet over zijn aandeel in een tot het vennootschapsvermogen behorend goed kan beschikken en dat zijn schuldeisers dit aandeel niet kunnen uitwinnen. [gedaagden 1+2] is een privé-schuldenaar van [eiser 1], die, gelet op het bovenstaande, niet gerechtigd is verhaal te zoeken op zijn aandeel in het vennootschapsvermogen. Dit betekent dat het gelegde beslag onrechtmatig is en, los van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd, op die grond dient te worden opgeheven.
4.10. [gedaagden 1+2] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers]. worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,31
- vast recht 251,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.151,31
ten aanzien van FGH
4.11. [eiser 1] stelt dat hij FGH heeft meegedeeld dat er geen dwangsommen zijn verbeurd en is van mening dat, omdat het beslag en de aangezegde executie onrechtmatig zijn, FGH de executie niet mag doorzetten en dat zij door dat toch te doen ondanks bekendheid met het standpunt van [eisers]. onrechtmatig handelt. FGH heeft echter onweersproken gesteld dat in geval er executoriaal beslag is gelegd, zij, ongeacht of dat terecht of ten onrechte is gelegd, op grond van de algemene hypotheekvoorwaarden is gerechtigd de hypothecaire lening op te zeggen en het ondergezette registergoed uit te winnen. Het enkele feit dat zij bekend is met het standpunt van [eisers]. dat het beslag ten onrechte is gelegd, maakt de opzegging van de hypothecaire lening en de overname van de executie nog niet onrechtmatig. FGH kan om die reden dan ook niet gehouden worden de executie te staken. Echter, zoals hiervoor onder 4.9. is overwogen, is het beslag op de onroerende zaak gelegen te s’Hertogenbosch aan de [adres] onrechtmatig en zal op die grond hierna worden opgeheven.
4.12. Ter zitting heeft FGH gesteld dat zij de veilingprocedure zal staken indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat het beslag onrechtmatig is en opgeheven moet worden, mits de kosten die FGH in het kader daarvan heeft moeten maken, door [eisers]. worden vergoed. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat, nu het beslag zal worden opgeheven, FGH de aangezegde executie zal staken en tevens dat de door FGH gemaakte kosten door [eisers]. zullen worden voldaan. Voor toewijzing van dit deel van de vordering bestaat geen grond.
4.13. [eisers]. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van FGH. worden begroot op:
- vast recht 251,00
- salaris procureur 527,00
Totaal EUR 778,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
ten aanzien van [gedaagden 1+2]
5.1. heft op het op 8 maart 2007 op verzoek van [gedaagden 1+2] ten laste van [eiser 1] gelegde executoriale beslag op de onroerende zaken gelegen te [plaats] aan de [adres],
5.2. schorst de executie door [gedaagden 1+2] van het kort geding vonnis d.d. 17 januari 2007 totdat bij gewijsde zal zijn beslist in een door [eiser 1] aanhangig te maken bodemprocedure over de vraag of door [eiser 1] dwangsommen zijn verbeurd, onder de voorwaarde dat [eiser 1] die bodemprocedure binnen 14 dagen na heden aanhangig maakt,
5.3. veroordeelt [gedaagden 1+2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] cs. tot op heden begroot op EUR 1.151,31,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst af het meer of anders gevorderde,
Ten aanzien van FGH
5.6. wijst de vordering af,
5.7. veroordeelt [eisers]. in de proceskosten, aan de zijde van FGH tot op heden begroot op EUR 778,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.S.M. Daamen op 17 september 2007, terwijl de motivering waarop het vonnis steunt is geminuteerd op 27 september 2007.