ECLI:NL:RBARN:2007:BB4642

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/48
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een loongerelateerde uitkering voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten na aanpassing van de functionele mogelijkhedenlijst

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 28 augustus 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een raadsonderzoeker, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de toekenning van een loongerelateerde uitkering voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). Eiseres had een uitkering aangevraagd na een intercerebraal hematoom, en verweerder had haar per 7 augustus 2006 een WGA-uitkering toegekend. Eiseres was het niet eens met de vastgestelde beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) en stelde dat deze onjuist waren, wat gevolgen kon hebben voor toekomstige herkeuringen. Ze voerde aan dat ze niet medisch was onderzocht door de bezwaarverzekeringsarts en dat verweerder de adviezen niet zelfstandig had getoetst.

De rechtbank oordeelde dat eiseres geen belang had bij haar beroep, omdat de aangevoerde gronden niet konden leiden tot een andere materiële uitkomst. De rechtbank stelde vast dat eiseres gedeeltelijk arbeidsongeschikt was en dat de hoogte van de uitkering niet in geschil was. De rechtbank concludeerde dat de schatting van de uitkering terecht was gebaseerd op het inkomen dat eiseres feitelijk verdiende, en dat de grief van eiseres over de onjuistheid van de beperkingen niet leidde tot een hoger percentage arbeidsongeschiktheid. De rechtbank verwierp ook de grief van eiseres dat het dictum van het bestreden besluit niet juist was, omdat de aanpassing van de FML niet leidde tot een inhoudelijk andere beslissing.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en zag zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de rol van de functionele mogelijkhedenlijst in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 07/48
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[naam], eiseres,
wonende te [woonplaats],
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 23 november 2006.
2. Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2006 heeft verweerder aan eiseres per 7 augustus 2006 (einde wachttijd) een loongerelateerde uitkering voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) toegekend ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit van 21 juli 2006 gehandhaafd.
Tegen het in rubriek 1 aangeduide besluit is door eiseres beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 18 juli 2007. Namens eiseres is aldaar verschenen haar echtgenoot [naam]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S. Croes.
3. Overwegingen
Eiseres werkt als raadsonderzoeker bij de [werkgever]. Tot 9 augustus werkt zij daar gedurende 36 uur per week. Op 9 augustus viel zij daarin uit wegens een intercerebraal hematoom. Op de datum in geding had eiseres haar eigen werkzaamheden hervat voor 12 uur per week. Bij voornoemd besluit van 21 juli 2006 is aan eiseres voor de periode 7 augustus 2006 tot 7 augustus 2010 een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (hierna: WGA-uitkering) toegekend. De uitkering is gebaseerd op een praktische schatting en bedraagt € 1.480,96 bruto per maand, zijnde 70% van het verschil tussen het maatmanloon en het inkomen dat eiseres feitelijk nog met haar werkzaamheden verdient. Volgens het rapport van arbeidskundige C. Luiten van 21 juni 2006 bedraagt het verlies aan verdienvermogen van eiseres bij een theoretische schatting nihil en is de mate van arbeidsongeschikt van eiseres 72,24%.
Eiseres stelt dat haar beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Volgens eiseres is de weergave van haar beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) en de medische rapportages onjuist en onvolledig en kan dit gevolgen hebben bij toekomstige herkeuringen. Eiseres stelt voorts dat zij in de bezwaarprocedure niet medisch is gezien en onderzocht door de bezwaarverzekeringsarts. Tevens voert eiseres aan dat de bezwaarverzekeringsarts zich niet had mogen beperken tot het aanpassen van de FML maar ook zijn eerdere rapportage had moeten aanpassen. Eiseres stelt verder dat verweerder de uitgebrachte adviezen had moeten toetsen en zich hierover zelfstandig een oordeel had moeten vormen, dat verweerder dit heeft nagelaten en aldus heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 3:9 van de Awb.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen belang heeft bij haar beroep, omdat de aangevoerde gronden niet kunnen leiden tot een andere materiële uitkomst. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat voor eiseres geen functies te duiden zijn. Volgens verweerder berust de opmerking in het rapport van de arbeidskundige dat het verlies aan verdienvermogen bij een theoretische schatting nihil is, op een verschrijving en dat bedoeld is te zeggen dat haar theoretische verdiencapaciteit nihil is.
Niet in geschil is dat eiseres gedeeltelijk arbeidsongeschikt is. Ook de hoogte van de uitkering is niet in geschil.
Ingevolge het bepaalde in artikel 4 en 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsongeschikt in de zin van die wet hij die meer dan 35% maar minder dan 80% kan verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Nu de theoretische verdiencapaciteit van eiseres nihil is en niet in geschil is dat eiseres gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, is de schatting van eiseres, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 9, onderdeel h, van het Schattingsbesluit, terecht gebaseerd op het inkomen dat zij feitelijk verdient. Nu ook het verlies aan verdienvermogen op basis daarvan niet in geschil is, kan de grief van eiseres dat haar beperkingen onjuist zijn vastgesteld er niet toe leiden dat eiseres tot een hoger percentage arbeidsongeschikt wordt geacht. In zoverre heeft eiseres dus geen belang bij haar beroep. Daaraan doet niet af dat bij een toekomstige theoretische schatting de eerder vastgestelde beperkingen kunnen worden betrokken. Dit vormt een toekomstige onzekere gebeurtenis en is van onvoldoende actueel belang (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 juni 2007, LJN BA6367). Nu eiseres in zoverre geen belang heeft bij haar beroep, behoeven de overige grieven die zij in verband met de schatting heeft aangevoerd, geen bespreking meer.
Eiseres stelt voorts dat het dictum van het bestreden besluit niet juist is. Eiseres wijst er in dit verband op dat naar aanleiding van haar bezwaar de FML is aangepast en dat ook uit het bestreden besluit blijkt dat haar beperkingen groter zijn dan eerder vastgesteld. Volgens eiseres had daarom het bezwaar gegrond moeten worden verklaard onder verbetering van de gronden. De rechtbank verwerpt deze grief. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres zijn weliswaar verdergaande beperkingen vastgesteld, maar dit heeft niet geleid tot een inhoudelijk andere beslissing. Verweerder heeft daarom het bezwaar terecht ongegrond verklaard. Vaste jurisprudentie is dat het karakter van de bezwaarprocedure er niet aan in de weg staat om bij de beslissing op bezwaar het primaire besluit te handhaven op een andere of aanvullende grond (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 7 november 2001, LJN AD8151).
Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Modderman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2007.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 28 augustus 2007