ECLI:NL:RBARN:2007:BB4150

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
157066
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in civiele procedure over declaratiegeschil tussen advocaat en cliënten

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Arnhem, is er sprake van een bevoegdheidsincident. De eiser, een advocaat, heeft gedaagden aangesproken voor betaling van openstaande declaraties ter hoogte van € 5.999,39, vermeerderd met rente en kosten. Gedaagden hebben in hun incidentele conclusie aangevoerd dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren, omdat volgens hen de bijzondere rechtsgang van artikel 32 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ) van toepassing is. Dit artikel is enkel van toepassing op geschillen die de hoogte van de declaratie betreffen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaren van gedaagden niet alleen de hoogte van de declaratie betreffen, maar ook andere aspecten van de dienstverlening van de eiser. De rechtbank oordeelt dat zij zich onbevoegd moet verklaren, omdat de bezwaren van gedaagden niet uitsluitend gericht zijn op de hoogte van de declaratie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen verweer tegen de vordering tot betaling kan worden ontleend aan eventuele andere bezwaren, omdat gedaagden deze niet in de procedure hebben ingebracht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen. Eiser is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van gedaagden zijn begroot op € 684,-. Dit vonnis is uitgesproken door mr. R.J.B. Boonekamp op 12 september 2007.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 157066 / HA ZA 07-1002
Vonnis in incident van 12 september 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
procureur mr. R. Plieger,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
procureur mr. P.M. Wilmink,
advocaat mr. B. de Koning te Dordrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. [gedaagden] vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2. In de hoofdzaak vordert [eiser] de veroordeling van [gedaagden] tot betaling van een bedrag van € 5.999,39, te vermeerderen met rente en kosten. De gevorderde hoofdsom bestaat uit nog openstaande declaraties die [eiser] aan [gedaagden] heeft verzonden terzake van door hem als advocaat voor [gedaagden] verrichte juridische werkzaamheden. In hun incidentele conclusie stellen [gedaagden] zich op het standpunt dat de rechtbank niet bevoegd is omdat de bijzondere rechtsgang van de artt. 32-40 WTBZ gevolgd moet worden, nu hun bezwaren zich richten tegen de hoogte van de declaratie. Volgens [eiser] hebben [gedaagden] nooit (eerder) bezwaren aangevoerd tegen de hoogte van de declaraties, maar was er betalingsonmacht die ondanks toezeggingen tot betaling aan betaling in de weg heeft gestaan. Reeds daarom is de rechtbank bevoegd. En ook omdat [gedaagden] in wezen ontevreden zijn over de dienstverlening gelet op hun eerder geuite standpunt dat [eiser] zich ontijdig aan de zaak onttrokken heeft toen betaling van de declaraties uitbleef.
2.3 Tot uitgangspunt moet worden genomen dat de bijzondere rechtsgang van art. 32 WTBZ alleen van toepassing is voor een geschil over de hoogte van de declaratie en niet voor geschillen die niet de omvang van het gedeclareerde bedrag betreffen. Indien de in een procedure als de onderhavige aangevoerde bezwaren tegen de declaratie niet alleen de hoogte van de declaratie betreffen, zal de rechtbank zich slechts onbevoegd moeten verklaren indien en voorzover na behandeling van de andere bezwaren de hoogte van de declaratie aan de orde komt. Uit de incidentele conclusie van [gedaagden] kan niet anders worden afgeleid dan dat zij uitsluitend bezwaar maken tegen de hoogte van de declaratie en zich daarom op het standpunt stellen dat de rechtbank niet bevoegd is maar de Raad van Toezicht. Voorzover zij eerder de bezwaren hebben gehad zoals door [eiser] gesteld, hadden zij die in deze procedure (tevens) aan kunnen voeren. Dat hebben zij niet gedaan en ook geen voorbehoud in dat opzicht gemaakt. Daarom moet worden aangenomen dat zij in rechte geen verweer tegen de vordering tot betaling wensen te ontlenen aan eventuele andere bezwaren. Dat betekent dat er slechts een zuiver geschil is over de hoogte van de declaratie dat tot de bevoegdheid van de Raad van Toezicht behoort. Daaraan doet niet af dat [gedaagden] eerder mogelijk toezegging tot betaling hebben gedaan, zoals [eiser] heeft gesteld. De rechtbank zal zich daarom aanstonds geheel onbevoegd verklaren.
2.4 [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
3.2. veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 300,- voor verschotten (vast recht) en € 384,00 voor salaris procureur
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2007.