7. De volgende vraag die dan beantwoord dient te worden is of [verwerende partij] aanspraak kan maken op een vergoeding naar billijkheid en zo ja, hoe hoog deze dan dient te zijn.
De kantonrechter overweegt hieromtrent als volgt.
Anders dan [verzoekende partij] kennelijk meent, is in dit verband niet van belang dat zij [verwerende partij] in een andere functie tijdens de schorsing van zijn inschrijving in het BIG-register in dienst heeft gehouden, reeds omdat deze schorsing geen betrekking heeft op gedragingen van [verwerende partij] tijdens zijn dienstverband met [verzoekende partij].
Het staat tussen partijen vast dat [verwerende partij] in de periode van medio 2004 tot en met mei 2005 niet goed heeft gefunctioneerd. Blijkens de onder 1.4 en 1.5 genoemde afsprakenformulieren functioneringsgesprekken heeft hij vanaf juni 2005 tot en met 31 januari 2007 zijn functioneren zodanig verbeterd dat dat heeft geleid tot de conclusie in het functioneringsgesprek van 31 januari 2007 dat hij “op de goede weg is”.
Daarna heeft zich volgens [verzoekende partij] echter een aantal incidenten voorgedaan, waaruit [verzoekende partij] heeft geconstateerd dat [verwerende partij] deze positieve ontwikkeling niet heeft kunnen vasthouden. Deze incidenten en de verwijtbare rol van [verwerende partij] daarin worden door hem gemotiveerd weersproken.
Als eerste incident wordt genoemd dat [verwerende partij] op 15 februari 2007 in strijd met de instructie van zijn leidinggevende een patiënt een zwaardere beperkende maatregel heeft opgelegd. Volgens [verwerende partij] berustte de verantwoordelijkheid voor deze maatregel echter niet bij hem, omdat deze patiënt van een andere afdeling afkomstig was en hebben zijn collega’s buiten aanwezigheid van hem de maatregel toegepast. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet duidelijk geworden wie welke rol heeft gespeeld in deze kwestie, zodat dit incident [verwerende partij] niet kan worden toegerekend.
Als tweede incident wordt genoemd dat [verwerende partij] op 28 februari 2007 een “doodzonde” heeft begaan door medicatie uit de verpakking te halen en er niet op toe te zien dat de desbetreffende patiënt de medicatie niet om 12.00 uur heeft ingenomen. [verwerende partij] weerspreekt een en ander gemotiveerd. Nu de patiënt om 12.00 uur op de dagopvang verbleef, kan het ontbreken van toezicht op de inname van het medicijn door de patiënt [verwerende partij] niet worden verweten. Wel kan hem echter worden verweten dat hij niet overeenkomstig de werkbeschrijving (productie 20 van [verzoekende partij]) met het medicijn bestemd voor inname om 12.00 uur heeft gehandeld.
Als derde incident wordt genoemd dat [verwerende partij] op 9 maart 2007 een dienst heeft geruild met een helpende, die niet bevoegd is werkzaamheden van een verpleegkundige uit te voeren, en dat hij op 5 juni 2007 een overgenomen dienst niet heeft gedraaid. Beide incidenten kunnen [verwerende partij] worden verweten. Hij erkent dat hij op 9 maart 2007 (hij noemt ten onrechte als datum 8 maart 2007) heeft geruild met een helpende, maar volgens hem wordt dat gedoogd door [verzoekende partij]. Het gestelde gedogen is echter niet aannemelijk geworden. Dat hij op 5 juni 2007 niet kon komen werken, omdat hij geen eigen vervoer had bij de vervulling van zijn nevenfunctie bij een TBS-kliniek, komt voor zijn rekening en risico.
Als vierde incident wordt genoemd dat [verwerende partij] op 3 juni 2007 geen medicijnen in het kader van een antibioticakuur aan een patiënt heeft gegeven. Dit incident wordt gepasseerd, bij gebreke van een nadere toelichting. Enkel één zin hierover in productie 15 van [verzoekende partij] is onvoldoende.