ECLI:NL:RBARN:2007:BB2680

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
awb 06/6000
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 29 augustus 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig docent verpleegkunde, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn WAO-uitkering, die per 13 juli 2006 was stopgezet omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 15%. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat het onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank oordeelde dat niet duidelijk was of de belastbaarheid van eiser in de geduide functies niet werd overschreden, aangezien een signalering in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) niet was toegelicht. Eiser had eerder een WAO-uitkering ontvangen, maar zijn arbeidsongeschiktheid was geleidelijk verminderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts de juiste diagnostische gegevens hadden gebruikt, maar dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, niet passend waren voor eiser, omdat hij niet over de vereiste diploma's beschikte voor bepaalde functies. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eiser, waarbij de rechtbank ook de proceskosten van eiser heeft toegewezen en het UWV heeft veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 06/6000 WAO
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. H.G.M. van de Veerdonk,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 18 oktober 2006, uitgereikt door UWV Nijmegen.
2. Procesverloop
In een besluit van 12 mei 2006 heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) die op dat moment werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, per
1 december 2005 in verband met verdere hervatting in het eigen werk, wordt verlaagd en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
In een tweede besluit van 12 mei 2006 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn WAO-uitkering per 13 juli 2006 wordt beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 15%.
In het onder 1 genoemde besluit heeft verweerder het tegen beide besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en beide besluiten van 12 mei 2006 gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank van 5 juli 2007. Eiser is daar verschenen, bijgestaan door mr. H.G.M. van de Veerdonk, werkzaam bij Abvakabo in Deventer. Verweerder werd daar vertegenwoordigd door mr. E.T.J. van de Pavert, werkzaam bij UWV Arnhem.
3. Overwegingen
Eiser is geboren in 1953. In januari 2002 is eiser wegens klachten van dystrofie aan het rechterbeen uitgevallen als docent verpleegkunde aan het Rijn IJsselcollege, waar hij gedurende 36,86 uur per week werkte. Sinds 29 januari 2003 ontvangt eiser een WAO-uitkering, aanvankelijk berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100 en vanaf 1 september 2003 geleidelijk verminderd tot, sinds 25 april 2005, een percentage van 25 tot 35. Eiser is in het bezit van het diploma A-verpleegkundige op MBO-niveau (oude stijl), van een diploma van de docentenopleiding en voorts van een HBO-diploma voor tweedegraads leraar. Sinds 25 april 2005 heeft eiser zijn werk voor 70% hervat.
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is, kort weergegeven, degene die op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 85% te verdienen van het inkomen dat een met hem of haar wat betreft opleiding en arbeidservaring vergelijkbare gezonde persoon (de maatman) kan verwerven.
Eerst moet worden vastgesteld welke medische beperkingen betrokkene heeft en welke algemeen geaccepteerde arbeid betrokkene, rekening houdend met die beperkingen, kan verrichten. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen moet vervolgens een vergelijking worden gemaakt tussen het inkomen dat de betrokkene met algemeen geaccepteerde arbeid kan verdienen en het maatgevende inkomen.
Gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder het rapport van verzekeringsarts J.N.M. van Gent-Martinet van 16 juni 2006 en het rapport van bezwaarverzekeringsarts S. Gommers van 3 oktober 2006, is de rechtbank van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder vastgestelde belastbaarheid van eiser per 1 december 2005 en 24 april 2006. Uit deze rapportages blijkt dat de verzekeringsarts na eiser telefonisch te hebben gesproken, een groot aantal beperkingen aangenomen waaronder beperkingen voor aanpassing aan een aantal fysieke omgevingseisen, voor diverse dynamische handelingen waaronder tillen, lopen, traplopen, klimmen en voor statische houdingen, waaronder staan en geknield, gehurkt of getordeerd actief zijn. Het gebrek dat eiser niet door de verzekeringsarts is gezien, is in de bezwaarfase hersteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft eiser gezien en onderzocht en ook informatie uit de curatieve sector, waaronder een brief van revalidatiearts H.S. Beeker van 21 april 2004, in zijn beoordeling betrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens geoordeeld dat de verzekeringsarts is uitgegaan van de juiste diagnostische gegevens en heeft geen aanleiding gezien tot het aannemen van verdergaande beperkingen.
Eiser stelt in de eerste plaats dat bij het vaststellen van zijn beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met zijn medicijngebruik. Volgens eiser is hij hierdoor beperkt ten aanzien van autorijden en het werken met machines. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat eiser deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Deze grief moet daarom worden verworpen.
Eiser stelt voorts dat verweerder ten onrechte niet preventief een urenbeperking heeft geïndiceerd. Verweerder heeft gesteld dat daarvoor geen reden is. De rechtbank acht in verband hiermee het volgende van belang. Blijkens de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 29 november 2005 wordt eiser in staat geacht om maximaal acht uur per dag en 40 uur per week te werken. Eerder, in de FML van 30 november 2004, was nog een beperking tot zes uur per dag en 30 uur per week opgenomen. Gelet op het oordeel van de verzekeringsarts dat de in november 2004 ingezette verbetering nog steeds doorzet en dat door de bezwaarverzekeringsarts is onderschreven, heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan het oordeel van verweerder dat geen urenbeperking meer is geïndiceerd. Voorts wijst de rechtbank erop dat de verzekeringsarts heeft geconstateerd dat dit de theoretische belastbaarheid betreft en dat het eigen werk van eiser meer belastende momenten kent. Dat hij het eigen werk wellicht nog niet volledig kan verrichten, brengt niet mee dat voor de theoretische schatting een urenbeperking moet worden geïndiceerd.
Geoordeeld moet daarom worden dat eiser op de in geding zijnde data in staat moest worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde belastbaarheid.
In het kader van het arbeidskundig onderzoek zijn functies geduid die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, te weten arbeidsdeskundige (sbc-code 721011), beleidsambtenaar (bouw) (sbc-code 662010) en telefonist, receptionist (sbc-code 315120). Aanvullend zijn een drietal andere functies geduide. Alle functies zijn te beschouwen als algemeen geaccepteerde arbeid.
Eiser heeft gesteld dat de functies van beleidsmedewerker (bouw) niet voor hem geschikt is, omdat hij niet de hiervoor vereiste diploma’s beschikt. De rechtbank acht in verband hiermee het volgende van belang. Uit de stukken blijkt dat voor deze functie is vereist een HBO-diploma in een bouwtechnische, economische of sociaal-agogische richting en voorts enkele jaren relevante werkervaring. Verweerder heeft gesteld dat met de lerarenopleiding en de werkervaring die eiser heeft opgedaan voldaan is aan de opleidingsvereisten. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. Een functie kan niet aan een verzekerde kan worden opgedragen als de verzekerde niet over het vereiste diploma beschikt en het ontbreken daarvan niet kan worden gecompenseerd door een andere opleiding al dan niet aangevuld met een door de arbeidskundige van belang geachte praktische ervaring (CRvB 16 februari 1999, RSV 1999,108). Noch de lerarenopleiding die eiser heeft gevolgd, noch de opleiding tot verpleegkundige-A kunnen als een sociaal-agogische opleiding worden gekwalificeerd. Ook de arbeidskundige heeft dit onderkend, gelet op zijn opmerking dat de functie van docent meer pedagogisch-educatief is dan sociaal agogisch. Deze functie kan daarom niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd.
Eiser heeft voorts gesteld dat ook de functie van arbeidskundige niet passend is, omdat hij hiervoor onvoldoende niveau heeft. De rechtbank verwerpt deze grief. Uit de stukken blijkt dat voor deze functie een HBO-opleiding nodig is, dat eiser in staat moet zijn tot het behalen van een rijbewijs B en tot het volgen van een gespecialiseerde interne opleiding op HBO-niveau en voorts vier jaar moet hebben gewerkt. Eiser is in het bezit van een HBO-diploma en een rijbewijs en werkt al langer dan vier jaar. Geoordeeld moet daarom worden dat hij beschikt over de voor deze functie vereiste opleiding en ervaring.
Eiser heeft, onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van de rechtbank Almelo van 13 januari 2006, LJ-nummers AU9709 en AU9706, aangevoerd dat de aanpassingen welke zijn aangebracht in het CBBS onvoldoende zijn en dat het bestreden besluit daarom moet worden vernietigd. De rechtbank verwerpt deze grief. Op 12 oktober 2006 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in het tegen voornoemde uitspraak van de rechtbank Almelo ingestelde hoger beroep (LJN AY9971, RSV 2006/354) geoordeeld dat met de aangebrachte aanpassingen de aan het CBBS klevende onvolkomenheden, zoals deze zijn beschreven in de uitspraken van de CRvB van 9 november 2004, in voldoende mate zijn opgeheven.
Wel ziet de rechtbank, gelet op genoemde uitspraak van de CRvB van 12 oktober 2006, zich voor de vraag gesteld of de functies in medisch opzicht geschikt zijn. De rechtbank is het volgende gebleken. De beschrijvingen van de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd en ook die van de aanvullend geduide functies bevatten bij de onderdelen 5.10.1 (overige beperkingen van statische houdingen) en 5.11.1 (specifieke voorwaarden voor statische houdingen in arbeid) een signalering. In de FML is bij die onderdelen vermeld dat eiser zijn voet hoog moet kunnen leggen. De arbeidskundige R.J.M. Kools heeft in zijn rapportage van 11 mei 2006 opgemerkt dat de signalering bij 5.10.1 verband houdt met de omstandigheid dat dit een niet-matchend item is en dat deze beperking terugkomt bij de andere beperkingen in de FML. De arbeidskundige heeft daarom deze signalering niet nader toegelicht. Nu, anders dan de arbeidskundige stelt, deze beperking bij geen van de andere beperkingen terugkomt, had dit wel moeten geschieden. Niet duidelijk is nu of eiser in de geduide functies zijn voet voldoende hoog kan leggen, c.q. of de belastbaarheid van eiser in zoverre niet wordt overschreden. Het bestreden besluit is derhalve onvoldoende gemotiveerd en komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal een nieuwe beslissing op de bezwaren moeten nemen.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. Ingevolge artikel 8:75 Awb juncto 7:15 Awb is voor de toewijzing van dat verzoek nodig dat het primaire besluit wordt herroepen. Daarvan is hier geen sprake. Het verzoek komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking. Verweerder dient bij de nieuwe beslissing op het bezwaar op dit verzoek te beslissen.
De rechtbank acht, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten voor de behandeling van het beroep. De rechtbank heeft de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand begroot op € 644,- (beroepschrift en verschijnen ter zitting). Van andere proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op de bezwaren neemt met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van
€ 644,- en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden en
- bepaalt verder dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 38,- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Holtrop, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2007.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 29 augustus 2007