ECLI:NL:RBARN:2007:BB2678

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
awb 06/6042
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot verlaging van WAO-uitkering wegens ontoereikende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 23 augustus 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de verlaging van haar WAO-uitkering. Eiseres, geboren in 1960, was sinds 1998 arbeidsongeschikt door rugklachten en ontving een WAO-uitkering. In een besluit van 26 januari 2006 werd haar uitkering voortgezet, maar in een later besluit van 18 oktober 2006 werd deze uitkering met terugwerkende kracht verlaagd. Eiseres maakte bezwaar tegen deze verlaging, wat door het UWV ongegrond werd verklaard. Hierop volgde beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 juli 2007, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar advocaat. De rechtbank oordeelde dat het UWV niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld, maar dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onvoldoende was. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening hadden gehouden met de beperkingen van eiseres, zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

De rechtbank oordeelde dat de geduide functies niet passend waren, omdat de werkzaamheden in deze functies de belastbaarheid van eiseres overschreden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de in de uitspraak gegeven overwegingen. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, die op € 644,- werden begroot.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordeling bij besluiten over arbeidsongeschiktheid en de noodzaak om verborgen beperkingen in de beoordeling mee te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 06/6042 WAO
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[naam], eiseres,
wonende in [woonplaats],
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 18 oktober 2006, uitgereikt door UWV te Nijmegen.
2. Procesverloop
In een besluit van 26 januari 2006 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar uikering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die op dat moment werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, per 26 januari 2006 onveranderd wordt voortgezet.
In het onder 1 genoemde besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat de uitkering, die inmiddels per 3 november 2002 was verhoogd, per 27 maart 2006 wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank van 5 juli 2007. Eiseres is daar vertegenwoordigd door mr. M.J.G. Voets, advocaat in Arnhem. Verweerder werd daar vertegenwoordigd door mr. E.T.J. van de Pavert.
3. Overwegingen
Eiseres is geboren in 1960. In september 1998 is eiseres in verband met rugklachten uitgevallen uit haar beroep van administratief medewerkster. Met ingang van 4 januari 2000 ontving eiseres een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25 procent. Bij besluit van 4 april 2001 heeft verweerder die uitkering met ingang van 6 april 2001 ingetrokken. Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Verweerder heeft de bezwaren gegrond verklaard en daarbij overwogen dat eiseres met ingang van 31 augustus 1999 arbeidsongeschikt wordt geacht naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en met ingang van 3 november 2002 naar een mate van 55 tot 65%. De Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) heeft in haar uitspraak van 12 mei 2006, met kenmerk 04/1115 WAO, die beslissing vernietigd op de grond dat de medische gegevens die aan het besluit ten grondslag waren gelegd, verouderd waren. Verweerder heeft bij -een ander- besluit van 18 oktober 2006 opnieuw op voornoemde bezwaren beslist en daarbij overwogen dat eiseres met ingang van 3 november 2002 arbeidsongeschikt moet worden geacht naar een mate van 80 tot 100 %.
In het bestreden besluit is bepaald dat de uitkering van eiseres met ingang van
27 maart 2006 wordt verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Als gevolg hiervan ontvangt eiseres twee maanden langer een uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Nu eiseres als gevolg daarvan in een gunstiger positie is gekomen dan waarin zij als gevolg van het oorspronkelijke besluit verkeerde, had het bezwaar gegrond moeten worden verklaard. Het bestreden besluit komt reeds hierom voor vernietiging in aanmerking.
Eiseres heeft aangevoerd dat in het bestreden besluit de uitkering met terugwerkende kracht per 27 maart 2006 is verlaagd en dat dit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Volgens eiseres had de uitkering eerst met ingang van een datum gelegen na 18 oktober 2006 mogen worden opgezegd.
De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. Bij de primaire beslissing van 26 januari 2006 is aan eiseres meegedeeld dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid niet is veranderd en zij dus bleef ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65 %. Uit de uitspraak van de CRvB van 12 mei 2006 volgt niet dat verweerder verplicht was om eiseres tot 18 oktober 2006 onverkort een uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% te verstrekken. Van terugwerkende kracht is daarom geen sprake. Ook handelde verweerder niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel door de oorspronkelijke beslissing naderhand als verminderingsbeschikking aan te merken. Daartegen bestond geen bezwaar nu in verband hiermee een nieuwe medische en arbeidskundige beoordeling had plaatsgevonden. Verweerder handelde juist in overeenstemming met dat beginsel door bij het bestreden besluit alsnog een uitlooptermijn in acht te nemen. Deze grief moet daarom worden verworpen.
Eiseres heeft voorts aangevoerd dat bij het bepalen van haar arbeidsongeschiktheid geen juiste medische en arbeidskundige maatstaven zijn gehanteerd.
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is, kort weergegeven, degene die op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 85% te verdienen van het inkomen dat een met hem of haar wat betreft opleiding en arbeidservaring vergelijkbare gezonde persoon (de maatman) kan verwerven.
Eerst moet worden vastgesteld welke medische beperkingen betrokkene heeft en welke algemeen geaccepteerde arbeid betrokkene, rekening houdend met die beperkingen, kan verrichten. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen moet vervolgens een vergelijking worden gemaakt tussen het inkomen dat de betrokkene met algemeen geaccepteerde arbeid kan verdienen en het maatgevende inkomen.
Uit de beschikbare medische gegevens, waaronder de rapporten van de verzekeringsarts J.N.M. van Gent-Marinet van 8 december 2005 en de bezwaarverzekeringsarts J.W.H.J. Verzijden van 14 juli 2007, blijkt dat de verzekeringsarts eiseres heeft onderzocht en informatie opgevraagd bij de huisarts van eiseres, L. Kaathoven. De verzekeringsarts heeft deze en andere beschikbare informatie waaronder door eiseres overgelegde informatie afkomstig van orthopeed chirurg P. van Loon en orthopedisch chirurg M. de Kleuver bij zijn beoordeling betrokken. Uit deze en andere informatie van chirurg Van Loon komt naar voren dat eiseres, als gevolg van een ernstige groeistoornis, een kyfose heeft over zeven wervels, dat zij in 2000 hiervoor een gipsimmobilisatie heeft gehad, maar dat haar pijnklachten niet zijn verdwenen. Volgens orthopedisch chirurg De Kleuver vertoont eiseres het beeld van de ziekte van Scheuermann en is sprake van een volledig vastgelopen pijnprobleem. Op grond hiervan heeft de verzekeringsarts een groot aantal beperkingen vastgesteld met name voor wat betreft dynamische handelingen en statische houdingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft dit oordeel van de verzekeringsarts onderschreven. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat er, zoals eiseres stelt, voor wat betreft zitten, staan en lopen verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen.
Eiseres heeft verder gesteld dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. De verzekeringsarts heeft geoordeeld dat noch op preventieve gronden, noch om energetische redenen een urenbeperking is geïndiceerd. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres haar standpunt niet heeft onderbouwd met medische informatie die aanleiding geeft om te twijfelen aan het oordeel van verweerder. De bewering van eiseres dat zij een aantal keren per dag 15 tot 30 minuten gaat liggen, is hiervoor niet voldoende.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat de toelichtingen in de FML bij de punten 3.8, 4.11 en 5.2 beperkend zijn en ten onrechte niet zijn vertaald in beperkingen.
In verband hiermee acht de rechtbank het volgende van belang. Bij item 3.8 (trillingsbelasting) staat vermeld: “1 beperkt, namelijk...”. Bij de toelichting daarop van de verzekeringsarts staat: “niet toegestaan”. Volgens verweerder is de toelichting bij dit item niet beperkend, maar verduidelijkend van aard. Verweerder heeft voorts ter zitting hieraan toegevoegd dat bij dit item de verzekeringsarts, indien de betrokkene op dit item beperkt is, altijd de beperking zelf moet omschrijven. Van een beperkende toelichting is daarom volgens verweerder geen sprake. De rechtbank onderschrijft die opvatting van verweerder.
Bij het item 5.2 (zitten tijdens het werk) staat in de FML vermeld “2 beperkt, kan zo nodig gedurende de helft van de werkdag zitten (ongeveer 4 uren)”. Bij de toelichting van de verzekeringsarts staat: “ met afwisseling en vertreden”. Verweerder heeft gesteld dat specifieke afwisseling in houding moet worden aangegeven bij 5.9 (afwisseling houding). De rechtbank heeft geconstateerd dat dit is gebeurd. Zowel bij item 5.9 als bij item 5.10 (overige beperkingen van statische houdingen) staat in de vorm van een uitbreidende toelichting vermeld dat eiseres zelf haar vertredingsmomenten moet kunnen bepalen. Naar het oordeel van de rechtbank is met deze beperkingen en de toelichtingen daarop de omstandigheid dat eiseres zitten moet kunnen afwisselen met vertreden, voldoende tot uitdrukking gebracht.
Bij item 4.11.3 (frequent buigen tijdens het werk) staat vermeld “ 3 sterk beperkt, kan zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 50 keer buigen”. De verzekeringsarts heeft als toelichting gegeven ‘enkele malen per uur’. Volgens verweerder kan geen grotere beperking worden aangegeven en is de toelichting daarom noodzakelijk.
Uit de omschrijving van de beperking en de daarop gegeven toelichting blijkt dat inderdaad sprake is van een verborgen beperking. Daaraan doet niet af dat volgens verweerder in een geval als dit tussen de (bezwaar)verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige altijd overleg wordt gepleegd. Immers hiermee wordt niet weggenomen de mogelijkheid dat een dergelijke toelichting niet door het geautomatiseerde systeem wordt herkend en een mogelijke overschrijding in een functie van de belastbaarheid op een dergelijk aspect dus niet door het systeem zal worden gesignaleerd.
In de uitspraak van de CRvB van 23 februari 2007, 04/5033 WAO, LJN AZ 99153,
USZ 2007,91, heeft de CRvB geoordeeld dat de aanwezigheid van een verborgen beperking niet zonder meer tot vernietiging van het besluit lijdt. Of daar toe moet worden overgegaan hangt onder meer af van het aantal en de aard van de verborgen beperkingen en voorts van het antwoord op de vraag of geen beperking dan wel een minder ernstige beperking is aangegeven. In dit geval gaat het weliswaar om slechts één beperking, maar betreft het een ernstige beperking. Bovendien is door de bezwaarverzekeringsarts niet gemotiveerd waarom de geduide functies desondanks passend zijn. De enkele opmerking in zijn rapport van 14 juli 2006 dat de geduide functies vallen binnen de belastbaarheid van betrokkene is daarvoor niet voldoende. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit een voldoende medische grondslag mist.
Dit geldt ook voor de arbeidskundige grondslag. In het kader van het arbeidskundig onderzoek zijn functies geduid die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, te weten schadecorrespondent (sbc-code 516080), verkoper groothandel (sbc-code 317012) en assistent consultatiebureau (sbc-code 372091). Als reservefunctie is de functie van telefonist, receptionist (sbc-code 315120) geduid. Deze functies zijn te beschouwen als algemeen geaccepteerde arbeid.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij de functie assistent consultatiebureau onder meer niet kan verrichten, omdat zij slechts enkele malen per uur kan buigen. Volgens verweerder is de functie wel geschikt. Verweerder wijst er op dat eiseres 90 graden kan buigen en dat het werk aan de belastbaarheid kan worden aangepast. Volgens verweerder kunnen zich problemen voordoen bij het buigen, het lezen van de meetlat, het aanspreken van kleine kinderen, het aflezen van gewicht en andere voorkomende taken en zijn deze oplosbaar door creatief om te gaan met de mogelijkheden die er wel zijn. Verweerder wijst er in dit verband op dat eiseres gebruik kan maken van een rolstoel of kruk en dat zij niet beperkt is voor knielen of bukken.
Als uitgangspunt geldt dat, indien het UWV de belasting die de werkzaamheden in een bepaalde functie met zich brengen, eenmaal heeft vastgesteld en in een bepaalde score in het CBBS heeft weergegeven, die weergave een juiste afspiegeling vormt van de in de betreffende functie werkelijk voorkomende belasting, tenzij deze aantoonbaar onjuist is (vergelijk CRvB 24 januari 2007, 04/5891, LJN AZ6980, RSV 2007, 59). De motivering van verweerder doet hieraan afbreuk. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een ontoelaatbare relativering van de vastgestelde beperking. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit de omschrijving van deze functie blijkt dat het meten en wegen 35 procent van de werkzaamheden omvat en dat voorts ook nog opruimwerkzaamheden en schoonmaakwerkzaamheden moeten worden verricht. Voorts blijkt uit de beoordeling van de arbeidskundige niet dat hij rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat eiseres maar enkele malen per uur mag buigen. Verder blijkt uit item 5.5.1 van de FML dat eiseres beperkt is voor geknield of gehurkt actief zijn. Niet uitgesloten is dat eiseres als gevolg van de door verweerder voorgedragen oplossing ook de belastbaarheid op dat punt overschrijdt. Uit het voorgaande volgt dat deze functie niet aan het bestreden besluit ten grondslag kan worden gelegd.
Dat geldt ook voor de functie van telefonist, receptionist (sbc-code 315120), die als reservefunctie is voorgehouden. Eiseres heeft aangevoerd dat zij op elk moment van de dag moet kunnen vertreden en dat dit in deze functie niet mogelijk is. Deze grief slaagt. Bij item 5.1 (zitten) van de FML staat vermeld dat eiseres ongeveer een half uur achtereen kan zitten. Verder staat in de toelichtingen bij de onderdelen 5.9.9 (afwisseling houding) en 5.9.10 (overige beperkingen van statische houdingen) van de FML, zoals hiervoor weergegeven, vermeld dat eiseres zelf haar vertredingsmomenten moet kunnen bepalen. In deze functie moet eiseres gedurende drie uur per dag aaneengesloten zitten. De belasting van deze functie gaat daarom de mogelijkheden van eiseres te boven. Volgens verweerder blijkt uit de taakomschrijving dat diverste taken door elkaar lopen en biedt dit mogelijkheden om te vertreden. De rechtbank verwerpt dit verweer. Weliswaar blijkt uit de functiebeschrijving dat er rustige momenten zijn, maar dat brengt niet mee dat eiseres op elk door haar gewenst moment kan vertreden. Verweerder heeft ter zitting nog aangevoerd dat gebruik gemaakt kan worden van een headset. Ook dit maakt niet dat geen sprake meer is van een overschrijding van de belastbaarheid van eiseres op dit punt, nu uit de functieomschrijving blijkt dat het werk van telefoniste maar 40 procent van de taken uitmaakt en dit voor in ieder geval de receptietaken die 30 procent van het takenpakket uitmaken, geen oplossing kan bieden. Ook deze functie had daarom niet aan de schatting ten grondslag mogen worden gelegd.
Uit het voorgaande volgt dat onvoldoende functies resteren. De schatting ontbeert derhalve behalve een toereikende medische grondslag, ook een toereikende arbeidskundige grondslag. Verweerder zal een nieuwe beslissing op het bezwaar moeten nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
Eiser heeft verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de kosten voor de behandeling van het bezwaar. Ingevolge artikel 8:75 Awb juncto 7:15 Awb is voor de toewijzing van dat verzoek nodig dat het primaire besluit wordt herroepen. Daarvan is hier geen sprake. Het verzoek komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
Verweerder zal hierop bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar dienen te beslissen.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep. De rechtbank heeft de kosten daarvan begroot op € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor indienen beroepschrift en 1 punt voor verschijnen ter zitting; waarde per punt:
€ 322,-). Eiseres heeft niet gesteld andere kosten te hebben gemaakt.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten tot een bedrag van € 644,- en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten aan haar moet vergoeden;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 38,- aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Holtrop, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2007.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 23 augustus 2007