zaaknummer / rolnummer: 143139 / HA ZA 06-1268
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. A.F.M. van Vlijmen te Arnhem,
advocaat mr. J.H. van den Sigtenhorst te Zutphen,
1. [gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. J.M. Bosnak te Arnhem,
advocaat mr. T. Catak te Vlijmen.
De partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 april 2007,
- de antwoordakte van [eiseres],
- de antwoordakte van [gedaagden].
Daarna is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1.1. Op 30 augustus 2005 heeft [eiseres] aan [gedaagden] verkocht het aan haar in eigendom toebehorende appartement aan de [adres] te Arnhem. De koopprijs bedroeg € 128.000,-- kosten koper. De overeenkomst is op schrift gesteld en door de partijen ondertekend op 5 september 2005. In de koopovereenkomst is, voor zover van belang, bepaald:
(artikel 3)
“De akte van levering zal worden gepasseerd op 11 oktober 2005 of eerder of later als beide partijen overeenkomen (...).”.
(artikel 4)
“Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van koper wordt door deze uiterlijk op 30 september 2005 gestort als waarborgsom in handen van de notaris via diens bank- of girorekening een bedrag van € 12.800,00 (...)”.
(artikel 13)
“13.1. Indien een der partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig blijft in de nakoming van zijn uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, zal deze overeenkomst van rechtswege zonder rechterlijke tussenkomst ontbonden zijn, tenzij de wederpartij alsnog uitvoering van de overeenkomst verlangt.
13.2. Bij ontbinding van de overeenkomst zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van € 12.800,00 (...) verbeuren, onverminderd het recht op volledige schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal. (...).”
(artikel 20)
“Deze overeenkomst kan door koper worden ontbonden indien uiterlijk:
20.1. (...)
20.2. Op 30 september 2005 koper voor de financiering van het appartement tot een bedrag van de koopsom en eventuele kosten, zijnde; €140.000,00 (...) geen hypothecaire geldlening of het aanbod daartoe van een erkende geldverstrekkende instelling heeft verkregen, zulks tegen een rente vaste periode van een courante looptijd met het rentepercentage niet hoger dan tegen een dan geldende marktconforme rente.”
1.2. [gedaagden] heeft de waarborgsom niet gestort. Hij heeft de ontbindende voorwaarde opgenomen in artikel 20.2 van de koopovereenkomst niet ingeroepen.
1.3. Op verzoek van [gedaagden] is de datum van levering uitgesteld. Daarbij zijn [gedaagden] en [eiseres] overeengekomen dat [gedaagden] een bedrag van € 30,-- per dag aan [eiseres] zou betalen bij wijze van boete c.q. tegemoetkoming in de kosten die [eiseres] door de vertraging in de levering moest maken. In een e-mail van 4 oktober 2005 heeft [naam makelaar] (de verkopend makelaar) daarover aan [naam tussenpersoon] (de financiële tussenpersoon van [gedaagden]) geschreven:
“(...)Verkoper gaat accoord met het verlenen van uitstel voor de te stellen bankgarantie maar niet zonder meer met de uitstel van de opleverdatum. Zij wenst compensatie voor elke dag dat de akte later passeert dan 11 oktober, om de met zich meebrengende kosten te dekken, met € 30 per dag. (...)”
1.4. Per 1 december 2005 is dit bedrag verhoogd tot € 45,-- per dag. In dat verband heeft [naam makelaar] bij e-mail van 8 december 2005 aan [naam tussenpersoon] geschreven:
“In overleg met de bemiddelaar van de familie [gedaagden], dhr [naam bemiddelaar], is afgesproken dat ingaande per 1 december 2005 een verhoging van de boete zal worden geheven. Afgesproken was reeds een dagboete van € 30 euro, vanaf 11 oktober 2005. Deze is verhoogd naar € 45 per dag, ingaande per 1 december 2005. Tevens is verkoopster, wegens niet afnemen van haar nieuwe woning, een boete opgelegd van € 500 welke bij passeren in januari verhoogd zal worden naar € 1000. Deze boete zal op de kopers worden verhaald. Afgesproken is dat deze boetes door de kopers bij passeren zullen worden betaald. (...).”
1.5. Bij schriftelijk stuk van 31 januari 2006 hebben [eiseres] en [gedaagden] verklaard:
“Voorschot op regeling schadeloosstelling:
van verkoper Mevrouw [eiseres], hier na te noemen verkoper en de heer O. [gedaagden], hierna te noemen koper;
Verkoper verklaart vandaag een bedrag van € 1500,00 (...) te hebben ontvangen van de koper ter compensatie van de dubbele lasten van de verkoper in verband met het te laat afnemen van de woning.
Wat betreft het restant van de schadevergoeding zal na het passeren van de hypotheek van koper (lees overdracht van de woning) onderling worden geregeld.”
1.6. Bij brieven van 30 januari en 10 februari 2006 heeft de [naam makelaar] aan [gedaagden] geschreven:
“In de periode voorafgaande aan de levering heeft u op basis van financiële gronden verzocht om uitstel van de levering. Middels dit schrijven kan ik u mededelen dat mijn cliënt u niet langer uitstel wenst te verlenen en u hierbij officieel in gebreke stelt. Conform artikel 13.1 van de koopovereenkomst zal, indien u acht dagen nalatig blijft in de nakoming van de verplichting tot afnemen van de onroerende zaak, de overeenkomst van rechtswege zonder rechterlijke tussenkomst ontbonden zijn en zal de in art. 13.2 opeisbare boete van € 12.800,- zonder rechterlijke tussenkomst worden opgeëist, onverminderd het recht op volledige schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal, worden opgelegd.”.
1.7. Levering van het appartement aan [gedaagden] heeft niet plaatsgevonden.
Het geschil
2. [eiseres] heeft gevorderd [gedaagden] te veroordelen aan haar te betalen € 22.363,83 met wettelijke rente vanaf 13 februari 2006. [eiseres] heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [gedaagden] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst en dat als gevolg daarvan de overeenkomst (buitengerechtelijk) is ontbonden. Zij stelt daarom recht te hebben op de in artikel 13.2 van de overeenkomst neergelegde boete van € 12.800,--, vermeerderd met de nadien tussen de partijen overeengekomen boete/schade zoals neergelegd in de e-mails van 4 oktober 2005 en 8 december 2005 (berekend gedurende de periode van 11 oktober 2005 tot en met 18 februari 2006),en voorts vermeerderd met rente en invorderingskosten, onder aftrek van het reeds door [gedaagden] betaalde bedrag van € 1.500,--, hetgeen per saldo uitkomt op het door haar gevorderde bedrag. Nadien heeft [eiseres] haar werkelijke schade tot (globaal) het gevorderde bedrag gespecificeerd.
3. [gedaagden] heeft het gevorderde gemotiveerd weersproken op gronden die hierna aan de orde zullen komen.
De beoordeling van het geschil
4. Vast staat dat [gedaagden], na de sommatie van laatstelijk 10 februari 2006, in gebreke is gebleven met de nakoming van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst. [gedaagden] heeft erkend dat hij zich niet tijdig op het in artikel 20 van de koopovereenkomst neergelegde financieringsvoorbehoud heeft beroepen. [eiseres] heeft de koopovereenkomst dan ook terecht (buitengerechtelijk) ontbonden.
5. [gedaagden] meent desondanks de in artikel 13.2 van de koopovereenkomst neergelegde boete van € 12.800,-- niet verschuldigd te zijn. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verkopende makelaar, [naam makelaar], op eigen initiatief aan [gedaagden] heeft aangeboden te bemiddelen bij het verkrijgen van financiering en in dat verband ook werkzaamheden heeft verricht in die zin dat [naam makelaar] [gedaagden] heeft doorverwezen naar Berkien Onroerend Goed B.V. voor het laten opmaken van een taxatierapport. Deze handelingen van de verkopend makelaar werken volgens [gedaagden] door naar de positie van de verkoper. Bovendien wisten de verkopend makelaar en [eiseres] dat de kans zeer klein was dat [gedaagden] vóór het verstrijken van de in artikel 20 van de overeenkomst bedoelde termijn een lening zou verkrijgen.
6. De rechtbank begrijpt dit verweer aldus, dat [gedaagden] zich erop beroept dat het niet-nakomen van de verplichtingen uit de koopovereenkomst hem niet kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:92 lid 3 BW en dat hij de contractuele boete daarom niet verschuldigd is. Dit verweer faalt. Als het gestelde omtrent de werkzaamheden van [naam makelaar] en de wetenschap van hem en van [eiseres] al juist zou zijn - het staat niet vast - dan nog ontsloeg dat [gedaagden] niet van zijn verplichting tijdig een beroep te doen op het in artikel 20 neergelegde financieringsvoorbehoud, dan wel verlenging van de daarin neergelegde termijn te verzoeken. Dat [gedaagden] mogelijk door zijn eigen tussenpersoon ([naam tussenpersoon]) in het ongewisse is gelaten over het al dan niet tijdig kunnen verkrijgen van financiering kan dat niet anders maken. Dat betreft immers de relatie tussen [gedaagden] en [naam tussenpersoon] en regardeert [eiseres] niet. Het ongebruikt laten verstrijken van de termijn behoort dan ook voor risico van [gedaagden] te komen. Het door [gedaagden] in dit verband aangehaalde arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 7 oktober 1997 (NJ 1998, 842) betreft een andere situatie. Daar ging het om de vraag of de koper al dan niet tijdig en op de daartoe voorgeschreven wijze een beroep had gedaan op het financieringsvoorbehoud. Dat is hier niet aan de orde.
7. [gedaagden] heeft vervolgens opgeworpen dat tussen de partijen nader, in afwijking van het bepaalde in artikel 13.2 van de overeenkomst, zijn overeengekomen dat de door [eiseres] geleden schade onderling zou worden geregeld en dat die schade tussen de partijen uiteindelijk is vastgesteld op € 5.865,--. Het was de bedoeling, aldus [gedaagden], dat dat bedrag in de plaats zou komen van de oorspronkelijk overeengekomen boete van € 12.800,--.
8. Met de nadere overeenkomst heeft [gedaagden] kennelijk het oog op de hiervoor onder 1.3 en 1.4 bedoelde e-mails van 4 oktober 2005 en 8 december 2005, waarin de afspraken over de (na 11 oktober 2005 verschuldigde) boete/schade van € 30,-- respectievelijk € 45,-- per dag zijn neergelegd. Dat die bedragen in de plaats zouden komen van de in de koopovereenkomst neergelegde boete valt in die e-mails niet te lezen. Dat dat de bedoeling van de partijen was kan niet worden aangenomen, reeds omdat op het moment dat die afspraken werden gemaakt, de partijen er van uitgingen dat de koopovereenkomst zou worden nagekomen en er ook geen ingebrekestelling had plaatsgevonden, zodat van het verbeuren van de boete van € 12.800,-- toen nog geen sprake was. Dat [gedaagden], zoals hij heeft aangevoerd, nooit zou hebben getekend voor een boete van € 5.865,-- wetende dat hij een boetebedrag van € 12.800,-- moest betalen, kan dus geen argument opleveren voor zijn verweer, nog daargelaten dat onduidelijk is gebleven hoe [gedaagden] het bedrag van € 5.865,-- heeft berekend en dat niet is gebleken dat [gedaagden] en/of [eiseres] dat bedrag op enigerlei wijze als uiteindelijk bedrag zijn overeengekomen. Uit het onder 1.5 bedoelde schriftelijke stuk van 31 januari 2006 blijkt dat alles in elk geval niet. Voor het overige heeft [gedaagden] geen feiten of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Voor een bewijsopdracht is daarom geen plaats.
9. De conclusie is dat [eiseres] in beginsel de overeengekomen boete van € 12.800,-- verschuldigd is. Uit de bewoordingen van artikel 13.2 van de koopovereenkomst, dat recht geeft op boete “onverminderd het recht op volledige schadevergoeding” en de bij de koopovereenkomst behorende toelichting kan worden afgeleid dat in aanvulling op de boete slechts schadevergoeding is verschuldigd indien en voor zover het bedrag van de schade het bedrag van de boete overstijgt. In de toelichting op artikel 13.2 is immers neergelegd:
“Het tweede lid van artikel 13 stelt dat de “foute” partij bij ontbinding van de overeenkomst een boete ter grootte van een bepaald bedrag (vaak 10 tot 20% van de koopsom) moet betalen (...). Partijen moeten er wel rekening mee houden dat in een eventuele juridische procedure, de rechter de boete kan matigen, dat wil zeggen lager kan vaststellen. De boete is een minimum schadevergoeding. Mocht de werkelijke schade hoger zijn dan de boete, dan heeft u recht op aanvulling”.
Dat de partijen hebben bedoeld iets anders overeen te komen is gesteld noch gebleken. Ook de afspraken tussen de partijen, zoals die blijken uit de e-mails van 4 oktober / 8 december 2005 en uit het schriftelijk stuk van 31 januari 2006, duiden daar niet op, omdat die afspraken, zoals overwogen, zagen op de situatie dat de overeenkomst zou worden nagekomen.
10. Ter comparitie heeft [eiseres] aangevoerd dat haar werkelijke schade ongeveer € 23.000,-- bedraagt en bestaat uit dubbele hypotheeklasten, extra makelaarskosten, minderopbrengst van de woning en invorderingskosten. Deze schade heeft [eiseres] bij akte na comparitie gespecificeerd. Het komt er al met al op neer dat [eiseres] bovenop het uit de koopovereenkomst voortvloeiende bedrag van de boete tevens vergoed wil zien de gefixeerde schade zoals die is neergelegd in de e-mails van 4 oktober 2005 en 8 december 2005, alsmede de werkelijke schade. Dat is, gegeven hetgeen hiervoor onder 9 is overwogen, niet mogelijk. Boven de boete van € 12.800,-- is slechts de werkelijk door [eiseres] geleden schade toewijsbaar. De gevorderde gefixeerde schadevergoeding van € 30,-- respectievelijk € 45,-- per dag moet daarom worden afgewezen.
11. De werkelijke schade bestaat volgens de specificatie van [eiseres] uit (samengevat): dubbele hypotheeklasten/energiekosten/gemeentelijke belastingen en verzekeringen, extra makelaarskosten, verhuiskosten, kosten voor opstal van meubels, invorderingskosten, renten van verschillende leningen, diverse kosten (voor telefoon, brieven, benzine, opnemen vrije dagen), en ten slotte uit de minderopbrengst van de woning.
12. Uit de door [eiseres] ter staving van haar schade overgelegde nota’s van afrekening van notariskantoor Rouweler en van notarispraktijk Dieren, volgt dat zij haar woning ([adres] te Arnhem), nadat de verkoop aan [gedaagden] niet was doorgegaan, heeft verkocht aan een derde en dat het transport van die woning heeft plaatsgevonden op 15 december 2006. Verder volgt daaruit dat het transport van de door [eiseres] aangekochte woning ([adres]) heeft plaatsgevonden op 8 december 2005. Uit dat een en ander blijkt genoegzaam dat [eiseres] in de periode van 8 december 2005 tot 15 december 2006 dubbele woonlasten heeft moeten maken. Met betrekking tot die lasten heeft [eiseres] overgelegd producties betreffende de hypotheeklasten, energiekosten, gemeentelijke belastingen en opstalverzekering.
13. [gedaagden] heeft aangevoerd dat uit de specificatie/producties niet blijkt dat de kosten het gevolg zijn van zijn toerekenbare tekortkoming. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is dat in de onder 12 gegeven situatie, niet te begrijpen. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat de dubbele woonlasten het gevolg zijn van de toerekenbare tekortkoming van [gedaagden] en dat hij daarom aansprakelijk is voor die lasten. De hoogte van die schade, dat wil zeggen de kosten voor hypotheek, energie, gemeentelijke belastingen en opstalverzekering, heeft [gedaagden] niet gemotiveerd betwist. Hij heeft wel aangevoerd dat daarover niet eerder is gerept en dat het te ver gaat op alle posten afzonderlijk in te gaan, maar daarmee had [gedaagden] niet mogen volstaan. Na de comparitie is, zoals overwogen, bepaald dat [eiseres] de werkelijk door haar geleden schade zal onderbouwen. [gedaagden] is, nadat [eiseres] dat had gedaan, in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De dubbele woonlasten zullen daarom worden begroot aan de hand van de door [eiseres] opgestelde specificatie, zij het dat de opgevoerde hypotheeklasten van € 625,-- per maand niet stroken met de door [eiseres] overgelegde specificatie van de bank. Daaruit volgt dat het maandelijks te betalen rente bedrag niet meer dan € 538,-- kan bedragen (uitgaande van de specificatie over 2006: € 6.452,37:12). De schade wegens dubbele woonlasten kan dan als volgt worden berekend:
hypotheeklasten (8 x € 538,-- =) € 4.304,--
energiekosten (€ 195,52 + € 222,90 + € 95,10+ € 325 =) •€ 838,52
gemeentelijke belastingen € 500,91
opstalverzekering € 117,52
€ 5.760,95
14. [eiseres] heeft met het oog op de dubbele woonlasten ook nog opgevoerd de posten
“Reaal” ad € 165,-- en “jaarafrekening nuon” ad € 681,64. Met betrekking tot de post Reaal, die kennelijk ziet op een verzekering, heeft [eiseres] geen bescheiden overgelegd. Evenmin heeft zij aangegeven op wat voor soort verzekering deze post ziet.
Uit de overgelegde jaarafrekening van Nuon blijkt dat deze ziet op de periode van 7 oktober 2005 tot en met 7 december 2005. Gelet op hetgeen hiervoor onder 12 is overwogen moet worden aangenomen dat [eiseres] in die periode nog geen dubbele woonlasten had, omdat de door haar gekochte woning eerst op 8 december 2005 is getransporteerd.
Deze beide schade posten zullen daarom als onvoldoende toegelicht worden afgewezen.
15. Dat [eiseres] extra makelaarskosten heeft moeten maken is evident. Zij heeft haar woning, nadat de verkoop aan [gedaagden] niet was doorgegaan immers opnieuw moeten verkopen. [gedaagden] heeft daartegen hetzelfde verweer gevoerd als hiervoor onder 13 is weergegeven. Dat wordt om dezelfde reden als daar vermeld verworpen. [eiseres] heeft evenwel twee maal makelaarskosten als schade opgevoerd, een bedrag van € 1.663,62 van IJsselborg makelaardij en een bedrag van € 1.254,02 van Re/Max Vastgoedgroep. Uit de overgelegde factuur van IJsselborg makelaardij volgt dat aan [eiseres] een bedrag van € 1.663,62 in rekening is gebracht en dat dat bedrag ziet op de verkoop van de woning Johan de Wittlaan 470 aan een derde. Dat bedrag zal bij de berekening van de schade worden meegenomen. Waarop de door Re/Max aan [eiseres] verzonden factuur betrekking heeft is onduidelijk gebleven. Dat bedrag zal daarom buiten beschouwing worden gelaten.
16. De posten:
a. rente over de leningen bij DSB financiering, ABN-Amro, Altena en een familielid, tot een totaalbedrag van (€ 227,94 + € 682,75 + € 200,-- + € 463,32 =) € 1.574,01,
b. diverse kosten voor telefoon, brieven, benzine, vrije dagen, tot een totaalbedrag van (€ 150,-- + € 50,-- + € 100,-- =) ad € 300,-,
c. opslagkosten van (€ 357,-- + € 144,50 =) € 501,50 en
d. verhuiskosten ad € 1.500,--,
moeten worden afgewezen. [eiseres] heeft ten aanzien van deze posten geen enkele toelichting gegeven en op het eerste gezicht is ook niet duidelijk dat [eiseres] die leningen heeft moeten afsluiten en die kosten heeft moeten maken omdat de verkoop van de woning aan [gedaagden] niet is doorgegaan. Met betrekking tot de opslagkosten wordt nog overwogen dat [eiseres] tot aan de overdracht aan haar van de woning aan de [adres], ook de beschikking had over haar woning aan de [adres]. Opslag van goederen ligt in die situatie niet voor de hand. Evenmin ligt voor de hand dat dan extra verhuiskosten zijn gemaakt. Met betrekking tot de onder b t/m d bedoelde kosten heeft [eiseres] bovendien geen schriftelijke bescheiden overgelegd.
17. Uit de eerder genoemde nota van afrekening van notarispraktijk Dieren blijkt dat [eiseres] haar woning uiteindelijk heeft verkocht aan een derde voor een prijs van € 122.500,--. [gedaagden] heeft dat niet weersproken. Aangezien de woning aan [gedaagden] was verkocht voor € 128.000,-- bedraagt de minderopbrengst € 5.500,--. Evident is dat die schade het gevolg is van het niet nakomen door [gedaagden] van de koopovereenkomst. De vordering van [eiseres] is op dat onderdeel toewijsbaar.
18. [eiseres] heeft ten slotte een bedrag wegens invorderingskosten gevorderd van (uiteindelijk, blijkens haar specificatie) € 2.534,70 inclusief omzetbelasting. Volgens de toelichting daarop door [eiseres] in de dagvaarding gaat het daarbij om buitengerechtelijke kosten. [gedaagden] heeft de verschuldigdheid en de omvang van de buitengerechtelijke kosten betwist. Volgens hem is er niet meer dan een enkele brief geschreven.
Uit de door [eiseres] in het geding gebrachte factuur van deurwaarderskantoor Van Meggelen d.d. 31 augustus 2006, waarin aan haar een bedrag ad € 2.534,70 inclusief omzetbelasting in rekening is gebracht wegens “incassokosten” volgt genoegzaam dat ten behoeve van [eiseres] buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht waarvoor zij kosten heeft moeten maken. [eiseres] heeft echter onvoldoende toegelicht dat het redelijk was kosten tot een omvang van het door haar gevorderde bedrag te maken.
De genoemde factuur van 31 augustus 2006 is niet gespecificeerd, zodat daaruit niet valt op te maken welke werkzaamheden tot welke bedragen zijn verricht, en overigens heeft [eiseres] op dit punt niets gesteld. Het enkele feit het dat het door [eiseres] gevorderde bedrag strookt met het bedrag dat zij is overeengekomen met degeen die door haar met de incasso van haar vordering is belast, is onvoldoende voor een ander oordeel. De rechtbank zal de vergoeding daarom, overeenkomstig de aanbevelingen van rapport Voorwerk II, matigen tot twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, wat neerkomt op € 904,--.
19. De totale schade kan op grond van het voorgaande worden berekend op (€ 5.760,95 + € 1.663,62 + € 5.500,-- + € 904,--) = € 13.828,57. Het door [gedaagden] gedane beroep op matiging behoeft, nu de werkelijke schade het bedrag van de overeengekomen boete van € 12.800,-- overtreft, geen bespreking meer. Aangezien [gedaagden] ter zake de door [eiseres] gevorderde schade reeds € 1.500,-- heeft voldaan is de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 12.328,57. De daarover gevorderde rente is toewijsbaar vanaf de onweersproken datum van ingang.
20. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagden] de kosten van de procedure moeten dragen, die van het incident en het beslag, dat inachtneming met de wettelijke formaliteiten en termijnen is gelegd,daaronder begrepen.
De beslissing
De rechtbank
veroordeelt [gedaagden] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 12.328,57 (zegge: twaalfduizend driehonderd achtentwintig euro en zevenenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 februari 2006 tot aan de dag der algehele voldoening,
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] bepaald op € 2.034,-- voor salaris van de procureur en op € 850,12 wegens verschotten,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2007.