zaaknummer / rolnummer: 133591 / HA ZA 05-2046
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HUIS EN HAARD MEUBELLAND B.V.,
gevestigd te Heteren, gemeente Overbetuwe,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. W.R.H. Jager,
1. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. J.A. Schadd,
advocaat mr. E. Osinga te Utrecht.
Partijen zullen hierna Huis en Haard en [gedaagde] c.s. worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 oktober 2006
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 18 januari 2007
- de conclusie na getuigenverhoor
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie
2.1. Bij het bovengenoemde tussenvonnis is Huis en Haard bewijs opgedragen van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat a) [gedaagde] c.s. de brief van 16 januari 2004 hebben ontvangen en/of b) de partijen nader met elkaar zijn overeengekomen dat de koopsom van de nieuw bestelde tafels en stoelen nader zou worden vastgesteld en dat [gedaagde] c.s. die koopsom bij aflevering van de nieuwe tafels en stoelen hoefden te betalen. Ter uitvoering van die bewijsopdrachten heeft Huis en Haard als getuige doen horen haar statutair directeur [voorletters] [statutair directeur]. Huis en Haard heeft daarna geen verdere getuigen meer voorgebracht en [gedaagde] c.s. hebben afgezien van contra-enquete. Bij conclusie na enquete heeft Huis en Haard nog wel een schriftelijke verklaring van [betrokkene] overgelegd en de zogenoemde werkopdracht van 15 mei 2003.
2.2 De vraag is thans of Huis en Haard in het haar opgedragen bewijs is geslaagd. De verklaring van [statutair directeur] heeft te gelden als een partijgetuigeverklaring die nu Huis en Haard de bewijslast heeft, onderworpen is aan de beperking van art. 164 lid 2 Rv. Dat betekent dat zijn verklaring geen bewijs in het voordeel van Huis en Haard kan opleveren indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken (laatstelijk HR 13 april 2001 NJ 2002,391 Moes/Muijlaert). De rechter die de getuige heeft gehoord is niet in staat dit vonnis mee te wijzen.
2.3 Ten aanzien van de bewijsopdracht onder a: [statutair directeur] heeft verklaard dat de brief van 16 januari 2004 is verstuurd per gewone post en dat hij weet dat zijn vrouw hem heeft gepost, terwijl het adres op de brief dat van [gedaagde] c.s. is. Verder heeft hij verklaard dat hij daarna nog verschillende keren met mevrouw [gedaagde] per telefoon heeft gesproken en dat zij toen een keer heeft gezegd dat zij wist dat ze het bankstel moest betalen en dat ze dat ook zou doen. Uit dit een en ander kan niet in voldoende mate worden afgeleid dat de brief van 16 januari 2004 door [gedaagde] c.s. is ontvangen, terwijl daarvoor evenmin enig ander bewijs in de hiervoor onder 2.2 bedoelde zin is geleverd. In dit onderdeel van de bewijsopdracht is Huis en Haard dus niet geslaagd.
2.4 Ten aanzien van de bewijsopdracht onder b: Uit hetgeen [statutair directeur] heeft verklaard, valt geen bewijs op dit punt te putten. [statutair directeur] heeft alleen verklaard dat iedereen er steeds vanuit ging dat voor de tafel en de stoelen nog niet betaald hoefde te worden, maar dat dat nooit zo expliciet is gezegd. Dat iedereen daarvan uitging past ook heel goed bij de voor de hand liggende opschorting van de bestaande betalingsverplichting totdat alsnog conform geleverd zou zijn. Uit de Werkopdracht valt dat bewijs evenmin te putten. Daarop staat alleen iets in de trant van “omruiling, proeftafels eerst op zicht brengen, meneer wil eerst keuren”. Daaruit kan niets worden afgeleid omtrent een nadere betalingsafspraak. Blijft over de schriftelijke verklaring van [betrokkene], waaraan niet dezelfde bewijskracht kan worden gehecht als aan een getuigenverklaring die onder ede ten overstaan van de rechter in aanwezigheid van de raadslieden van de beide partijen is afgelegd. In het perspectief daarvan is de inhoud van die verklaring te weinig zeggend, terwijl er bovendien geen ander bewijs ter ondersteuning is. Ook in dit deel van de bewijsopdracht is Huis en Haard dus niet geslaagd.
2.5 Daarmee staat gelet op de inhoud van het tussenvonnis vast dat de vordering tot betaling van de koopprijs voor de tafels met de stoelen ad € 2.340,- is verjaard, zodat dit deel van de vordering moet worden afgewezen.
2.6 Zoals in het tussenvonnis is overwogen is het bedrag van € 6.825,- toewijsbaar. De daarover gevorderde wettelijke rente is pas verschuldigd vanaf het intreden van verzuim. Bij gebreke van andere aanknopingspunten moet worden aangenomen dat dat verzuim pas is ingetreden 5 dagen na de ingebrekestelling in de brief van 21 februari 2005 van deurwaarder Schuman aan [gedaagde] c.s. De wettelijke rente is dus toewijsbaar met ingang van 27 februari 2005.
2.7 [gedaagde] c.s. zullen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, met uitzondering van die van de bewijslevering en de daarop gevolgde handelingen. Huis en Haard zullen in die kosten worden veroordeeld nu zij in de bewijslevering die betrekking heeft op het af te wijzen deel van de vordering niet zijn geslaagd. De kosten van dat deel van de procedure worden gesteld op 1 punt van tarief I oftewel € 384,- voor salaris procureur. De overige kosten van de procedure bedragen € 291,- voor vast recht, € 85,93 kosten dagvaarding en 3 punten van tarief I voor salaris procureur oftewel € 1.152,-.
in reconventie
2.8 De vordering in reconventie strekt tot veroordeling van Huis en Haard tot betaling van een bedrag van € 714,- wegens kosten van verweer tegen de vordering in conventie; kosten die zouden bestaan uit ‘betalingen aan de Stichting Acta Rechtshulp’. Bij akte/conclusie in reconventie van 19 juli 2006 heeft Huis en Haard die vordering alsnog betwist. Daartegenover had het op de weg van [gedaagde] c.s. gelegen die vordering behoorlijk te onderbouwen. Dat hadden zij bij conclusie na enquete nog kunnen doen, maar dat hebben zij nagelaten. Aangezien verder niets is gesteld en geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat [gedaagde] c.s. enig bedrag aan Acta Rechtshulp hebben betaald en zo ja, ten titel waarvan, moet de vordering in reconventie reeds daarom worden afgewezen. [gedaagde] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in reconventie, te stellen op ½ punt van tarief I oftewel € 182,-.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1 veroordeelt [gedaagde] c.s. tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Huis en Haard te betalen een bedrag van € 6.825,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 27 februari 2005 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.2 veroordeelt Huis en Haard in de kosten van de procedure met betrekking tot de bewijslevering, aan de zijde van [gedaagde] c.s. bepaald op € 384,- voor salaris procureur;
3.3 veroordeelt [gedaagde] c.s. in de overige kosten van de procedure, aan de zijde van Huis en Haard bepaald op € 396,93 voor verschotten en € 1.152,- voor salaris procureur;
3.4 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5 wijst af het meer of anders gevorderde.
in reconventie:
3.6 wijst de vordering af;
3.7 veroordeelt [gedaagde] c.s. in de kosten van de procedure, aan de zijde van Huis en Haard bepaald op € 182,- voor salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2007.