ECLI:NL:RBARN:2007:BA9609

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/162 en 03/163
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren tegen opheffing faillissement van Audacious Sheet Metal Solutions B.V. en Metalxps B.V. en de rol van ING Bank

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 27 juni 2007 uitspraak gedaan over de opheffing van de faillissementen van de vennootschappen Audacious Sheet Metal Solutions B.V. (ASMS) en Metalxps B.V. De betrokken partij, aangeduid als [betrokkene], heeft bezwaar gemaakt tegen de opheffing van de faillissementen, waarbij hij stelt dat de ING Bank de kredietovereenkomst met de gefailleerde vennootschappen onrechtmatig heeft opgezegd. [betrokkene] betoogt dat ING schadeplichtig is jegens de failliete boedels en dat er rechtsmaatregelen getroffen moeten worden voordat de faillissementen kunnen worden opgeheven.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de omvang van de boedel onvoldoende is om de faillissementskosten en de overige boedelschulden te voldoen, wat grond biedt voor opheffing van de faillissementen op basis van artikel 16 van de Faillissementswet. [betrokkene] heeft geen hoger beroep ingesteld tegen eerdere beschikkingen van de rechter-commissaris, waarin zijn verzoeken om de kredietovereenkomst onrechtmatig te verklaren en de curator te gebieden rechtsmaatregelen te treffen, zijn afgewezen.

De rechtbank concludeert dat de toestand van de boedel aanleiding geeft tot opheffing van de faillissementen, ongeacht de bezwaren van [betrokkene]. De rechtbank beveelt de opheffing van de faillissementen en stelt de kosten van de curator en de faillissementskosten vast. De publicatiekosten worden ten laste van de Staat der Nederlanden gebracht. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Insolventienummer: 03/162 en 03/163
Datum vonnis: 27 juni 2007
Vonnis opheffing faillissementen
betreffende de faillissementen van
Audacious Sheet Metal Solutions B.V. en Metalxps B.V.
De beoordeling
De waarnemend rechter-commissaris heeft voorgesteld bovengenoemde faillissementen op te heffen bij gebrek aan baten.
Ter zitting van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank van 22 november 2006 heeft [voorletters] [betrokkene], bestuurder van Audacious Sheet Metal Solutions B.V. en Metalxps B.V., hierna [betrokkene], bezwaar gemaakt tegen de opheffing. De behandeling van de opheffing is vervolgens aangehouden. Bij brief van 25 januari 2007 heeft [betrokkene] zijn bezwaar schriftelijk uiteengezet. Ter zitting van 2 februari 2007 zijn vervolgens de curator mr. E.R. Looyen en [betrokkene] nader gehoord. Ten slotte heeft [betrokkene] bij brief van 12 februari 2007 een nadere schriftelijke toelichting gegeven. De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer.
[betrokkene] heeft zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat ING Bank, hierna ING, de met gefailleerde vennootschappen Audacious Sheet Metal Solutions B.V., hierna ASMS en Metalxps B.V. gesloten kredietovereenkomst op 18 maart 2003 onrechtmatig heeft opgezegd. ING is jegens [betrokkene], althans de failliete boedels, dan ook schadeplichtig.
Daarnaast heeft ING, nu geen rechtsgeldig pandrecht was gevestigd, ten onrechte zekerheden uitgewonnen en ten onrechte aanspraak gemaakt op betaling van een bedrag van € 77.500,-.
Voordat de faillissementen op grond van art. 16 Fw kunnen worden opgeheven dienen rechtsmaatregelen te worden getroffen jegens ING, dan wel dient de vordering op ING aan [betrokkene] te worden overgedragen, zo stelt [betrokkene].
Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat zij ingevolge art. 16 Fw de opheffing van het faillissement kan bevelen indien er onvoldoende baten beschikbaar zijn voor de voldoening van de faillissementskosten en de overige boedelschulden.
Niet in geschil is dat de omvang van de boedel niet voldoende is om de faillissementskosten en de overige boedelschulden te voldoen, zodat er grond is voor opheffing ingevolge voornoemd art. 16 Fw.
De rechtbank neemt bij haar beslissing in aanmerking dat [betrokkene] eerder bij de rechter-commissaris verzoeken heeft ingediend ingevolge art. 69 Fw inhoudende, zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang, te bepalen dat ING de kredietovereenkomst met gefailleerde vennootschappen onrechtmatig heeft opgezegd en mitsdien jegens de boedels schadeplichtig is, dan wel de curator te gebieden rechtsmaatregelen te treffen jegens ING. Voorts de curator te bevelen de overeenkomst met [betrokkene] na te komen in die zin dat de curator de vordering uit hoofde van onrechtmatige daad wegens onrechtmatige kredietopzegging, verkoopt en overdraagt aan [betrokkene] tegen een, zoals hij stelt, overeengekomen koopsom van € 10.000,- en, tot slot, de curator te bevelen de onderhavige faillissementen met inachtneming van de gedane verzoeken zo spoedig mogelijk af te wikkelen.
Voorts heeft [betrokkene] de rechter-commissaris verzocht, kort samengevat, te bepalen dat ING geen rechtsgeldig pandrecht toekomt en de curator te gebieden niet over te gaan tot uitbetaling van de opbrengst van de geveilde roerende zaken aan ING.
Bij een tweetal beschikkingen ex art. 69 Fw. van 26 juni 2006 heeft de rechter-commissaris [betrokkene] niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek te bepalen dat de kredietovereenkomst door ING onrechtmatig is opgezegd. De rechter-commissaris heeft de verzoeken van [betrokkene] de curator te gebieden rechtsmaatregelen te treffen jegens ING, dan wel de gestelde vordering aan hem te verkopen afgewezen.
Met betrekking tot de geveilde roerende zaken van de gefailleerde vennootschappen heeft de rechter-commissaris vastgesteld dat deze in vuistpand waren gegeven zodat de curator de opbrengst van de veiling van genoemde zaken kon overmaken aan ING.
[betrokkene] heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de rechter-commissaris. Ter zitting van 2 februari 2007 heeft [betrokkene] desgevraagd verklaard dat hij geen belang had bij een hoger beroep nu de niet ontvankelijk verklaringen c.q. de afwijzingen in de bedoelde beschikkingen geen betrekking hadden op hetzelfde aspect dat hij thans als bezwaar aanvoert tegen opheffing van deze faillissementen. De beschikkingen in de zin van art. 69 Fw. gingen in zijn optiek louter om de uitbetaling van het bedrag van € 77.500,- aan ING en de verkoop van de vordering door de curator aan hem, aldus telkens [betrokkene].
Dit standpunt onderschrijft de rechtbank niet. Niet in geschil is dat er geen actief in de boedel resteert en de vraag is dan ook of, zoals [betrokkene] kennelijk bedoelt, de rechtbank eerst dan de opheffing van de faillissementen zou kunnen of moeten bevelen, nadat de curator ING in rechte heeft aangesproken, dan wel de (beweerde) vordering van de boedel op ING aan [betrokkene] heeft overgedragen, omdat eerst dan de boedel volledig zou zijn vereffend. Naar het oordeel van de rechtbank vindt dit betoog geen steun in (de ratio en strekking) van art. 16 Fw. Ook indien art. 16 Fw. aldus moet worden begrepen dat in het kader van een vereffening de vraag moet worden beantwoord of er nog boedelactief te genereren is, geldt dat de rechter-commissaris hieromtrent reeds afwijzend heeft beslist in zijn hiervoor genoemde beschikkingen van 26 juni 2006. De procedure van art. 16 Fw. zoals thans aan de orde strekt niet tot het andermaal beslissen op verzoeken waarop in het kader van art. 69 Fw. reeds onherroepelijk is beslist. Zoals hiervoor overwogen heeft [betrokkene] geen hoger beroep aangetekend. Het afwijzen van het opheffingsverzoek in verband met de “Ing-kwestie” is in het kader van art. 16 Fw. dan ook niet aan de orde.
Nu onbetwist vaststaat dat de toestand van de boedel aanleiding geeft tot opheffing van de faillissementen zal daartoe thans worden overgegaan. Dat [betrokkene], zoals hij ter zitting van 22 februari 2007 heeft verklaard, thans bereid is een bedrag van € 50.000,- in de boedel te storten om de curator de middelen te verschaffen rechtsmaatregelen te treffen leidt niet tot een ander oordeel. De publicatiekosten worden op grond van artikel 16 lid 4 van de Faillissementswet ten laste van de Staat der Nederlanden gebracht.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat [betrokkene] vanzelfsprekend, onafhankelijk van de hierna te beëindigen faillissementen, zelf een procedure kan entameren jegens ING.
De beslissing
De rechtbank:
beveelt de opheffing van de voornoemde faillissementen,
stelt de salarissen van de voormalig curator en de huidige curator tezamen vast op € 38.143,98 en het bedrag van de faillissementskosten op € 1.281,75, waarvan reeds aan de curator zijn toegekend voor salaris en kosten de bedragen van respectievelijk € 30.552,- en € 1.060,93, de bedragen voor salaris en kosten te vermeerderen met de omzetbelasting voor zover daarover verschuldigd en brengt deze bedragen ten laste van de voormalige gefailleerde,
brengt de kosten van publicatie ten laste van de Staat der Nederlanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M.I. de Waele, mr. F.M.Th. Quaadvliet en mr. J.R. Veerman op 27 juni 2007.
de griffier de voorzitter
Coll FQ