ECLI:NL:RBARN:2007:BA9080

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
156475
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag op casco motorjacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 20 juni 2007 uitspraak gedaan in een kort geding tussen YACHTS B.V. (eiser) en SHIPYARD B.V. (gedaagde) over de opheffing van conservatoir beslag op een casco motorjacht. Eiser vorderde de opheffing van het beslag dat door gedaagde was gelegd ter verzekering van vorderingen wegens niet-tijdige betaling van de laatste termijn van het motorjacht. Eiser had inmiddels het verschuldigde bedrag van € 63.885,41 voldaan, maar gedaagde weigerde het casco af te geven. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beslag opgeheven moest worden, omdat eiser voldoende zekerheid had gesteld in de vorm van een bankgarantie van € 35.700,-- vermeerderd met 15% voor kosten. De voorzieningenrechter merkte op dat de gegrondheid van de vordering van gedaagde niet ter beoordeling lag, maar dat de opheffing van het beslag wel gerechtvaardigd was op basis van de geboden zekerheid. De rechter wees de vorderingen van eiser toe, inclusief de afgifte van roerende zaken die door gedaagde waren vervaardigd voor het motorjacht. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken door mr. R.J.B. Boonekamp en is openbaar gemaakt in aanwezigheid van de griffier E.J. Wouters.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 156475 / KG ZA 07-318
Vonnis in kort geding van 20 juni 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] YACHTS B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
procureur en advocaat mr. A.F.M. van Vlijmen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] SHIPYARD B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
procureur en advocaat mr. R. de Lange.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met bijbehorende producties
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de wijzigingen van eis
- de pleitnota van [gedaagde] met bijbehorende producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 25 mei 2007 heeft deze voorzieningenrechter een vonnis in kort geding gewezen tussen [gedaagde] als eiseres en [eiser] als gedaagde. De inhoud van dat vonnis
(dat aan dit vonnis is gehecht) - hierna het vonnis te noemen - geldt als hier herhaald en ingelast. Het vonnis is op 1 juni 2007 op verzoek van [gedaagde] aan [eiser] betekend, waarbij [eiser] tevens is bevolen om over te gaan tot betaling van een bedrag ad
€ 63.885,41, zijnde de vierde en laatste termijn van het onderhavige in aanbouw zijnde (casco van een) motorjacht plus rente en kosten.
2.2. Omstreeks eind mei 2007 heeft [betrokkene] namens [eiser] aan [gedaagde] verzocht ervoor te zorgen dat het casco op 4 juni 2007 te water zou worden gelaten, opdat het door een door [betrokkene] ingeschakelde sleepdienst zou worden overgebracht naar een andere werf ter verdere afbouw. [gedaagde] heeft aan dat verzoek niet voldaan, omdat zij nog geen betaling van [eiser] had ontvangen.
2.3. Bij brief van 31 mei 2007 heeft M.Polak namens [eiser] aan de advocaat van [eiser] een lijst gestuurd met daarop een aantal demontabele delen welke volgens hem behoren bij het onderhavige casco.
2.4. [eiser] heeft het onder 2.1. genoemde bedrag op of omstreeks 8 juni 2007 aan (de advocaat van) [gedaagde] voldaan. Tot op heden weigert [gedaagde] het casco aan [eiser] af te geven.
3. De vorderingen
3.1. [eiser] vordert thans – na haar oorspronkelijke eis zowel vóór als tijdens de behandeling van dit kort geding op een aantal punten te hebben gewijzigd – samengevat:
a. de opheffing van het op 5 april 2007 door [gedaagde] gelegde beslag op het onderhavige
casco;
b. de tewaterlating en afgifte door [gedaagde] van het casco met alle toebehoren, inclusief
doch niet uitsluitend de roerende zaken zoals vermeld in de brief van [betrokkene] namens
[eiser] aan haar advocaat d.d. 31 mei 2007,
een en ander tegen het stellen van zekerheid door [eiser] in de vorm van een
(gebruikelijke) bankgarantie tot een bedrag van € 35.700,-- vermeerderd met 15% wegens
kosten, zulks in afwachting van de uitkomst in de bodemprocedure;
c. [gedaagde] te veroordelen om [betrokkene] toe te staan het motorjacht een uur vóór de
tewaterlating samen met een derde te inspecteren,
een en ander versterkt met een dwangsom.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
de vordering onder 3.1.a
4.1. Het onderhavige beslag is gelegd ter verzekering van de vorderingen van [gedaagde] op [eiser] wegens niet (tijdige) betaling door [eiser] van de vierde en laatste termijn van het (casco)motorjacht ad € 50.000,-- plus rente en kosten en wegens het uitblijven van de volgens [gedaagde] door/namens [eiser] toegezegde (extra) betaling van een bedrag ad € 30.000,--, vermeerderd met BTW. Vast staat dat eerstgenoemd bedrag, inclusief rente en kosten (in totaal een bedrag van ruim € 63.000,--) inmiddels door [eiser] is voldaan. Resteert dus de vordering van € 35.700,-- (inclusief BTW) waarvoor het beslag is gelegd.
De voorzieningenrechter heeft deze in het vorige kort geding door [gedaagde] ingestelde vordering afgewezen, omdat de gegrondheid van die vordering in kort geding niet is vast te stellen en de vordering daarmee niet voldeed aan de voor toewijzing van geldvorderingen in kort geding geldende criteria. Dat betekent echter niet (zonder meer) dat het beslag thans reeds op die grond moet worden opgeheven, omdat voor beslaglegging c.q. de handhaving daarvan minder strenge criteria gelden dan die voor geldvorderingen in kort geding.
Het debat tussen partijen over de deugdelijkheid van het vorderingsrecht van [gedaagde] op dat punt ligt echter thans niet ter beoordeling voor, omdat [eiser] - naar de voorzieningenrechter begrijpt - aan de in de loop van de mondelinge behandeling ingestelde vordering tot opheffing van het beslag enkel ten grondslag legt dat voor die (restant)vordering voldoende zekerheid door [eiser] wordt gesteld, zodat het bepaalde in artikel 705, tweede lid Rv. (laatste zinsnede) meebrengt dat het beslag moet worden opgeheven.
Nu -zoals hierna zal blijken- de voorzieningenrechter dit standpunt van [eiser] deelt, dient
het debat tussen partijen over de deugdelijkheid van de (restant)vordering van [gedaagde] (desgewenst) in een bodemprocedure te worden gevoerd.
4.2. Ter zitting is door/namens [eiser] een bankgarantie aangeboden van € 35.700,-- vermeerderd met 15% wegens rente en kosten (in totaal € 41.055,--) tegen – naar de voorzieningenrechter begrijpt – opheffing van het beslag en afgifte van het motorjacht met toebehoren. Gelet op de hoogte van de (restant)vordering van [gedaagde] moet deze door [eiser] aangeboden zekerheid voorshands als voldoende zekerheid voor die vordering in de zin van art. 705, tweede lid Rv. worden beschouwd.
Reeds op die grond is de vordering tot opheffing van het beslag onder na te melden voorwaarde toewijsbaar. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat [gedaagde] zich tijdens de behandeling van dit kort geding (uiteindelijk) heeft gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter op dit punt.
de vorderingen onder 3.1.b.
4.3. Nu de laatste termijn van het in aanbouw zijnde motorjacht door [eiser] is betaald, het beslag daarop wordt opgeheven en een (eventueel) retentierecht van [gedaagde] krachtens (artikel 4 van) de tussen partijen gesloten overeenkomst is uitgesloten, staat
naar het oordeel van de voorzieningenrechter niets meer aan de tewaterlating en afgifte van het casco motorjacht aan [eiser] in de weg. De daartoe strekkende vorderingen – ten aanzien waarvan [gedaagde] zich eveneens heeft gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter – zullen daarom worden toegewezen op de wijze zoals hierna in het dictum is opgenomen. Het spoedeisend belang daarbij is door/namens [eiser], die het motorjacht immers op korte termijn wil laten afbouwen en van houtwerk wil laten voorzien, voldoende aangetoond.
4.4. Het voorgaande geldt ook voor de vordering tot afgifte van de roerende zaken die door [gedaagde] ten behoeve van het motorjacht zijn vervaardigd. [gedaagde] heeft zich verzet tegen die afgifte, omdat die zaken geen deel zouden uitmaken van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Partijen verschillen van mening over de vraag hoe die overeenkomst met betrekking tot die zaken moet worden uitgelegd.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat die zaken eveneens door die overeenkomst worden beheerst. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Artikel 2. van de overeenkomst luidt: “De casco’s worden (...) gebouwd conform tekeningen en bestek, te weten “Bouwbeschrijving voor een zeewaardig motorjacht volgens CE-A klasse” nader te noemen “Bouwbeschrijving” in het bijzonder de in dit bestek gemarkeerde bepalingen. Een afschrift van de “Bouwbeschrijving” is aan deze overeenkomst gehecht (...)”.
De aan de overeenkomst gehechte “Bouwbeschrijving” bevat een heel aantal passages die met gele pen zijn gemarkeerd. Door/namens [gedaagde] is erkend dat zij een exemplaar van die bouwbeschrijving met gele markeringen heeft ontvangen. Zij heeft ook niet betwist dat die markeringen ook betrekking hebben op de goederen die op de onder 2.3. bedoelde lijst staan vermeld. Uit het voorgaande volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende dat onder de bouw van het casco motorjacht tevens behoren te worden begrepen de ten behoeve van dat motorjacht door [gedaagde] vervaardigde roerende zaken, zodat die zaken ook door de tussen partijen gesloten overeenkomst worden beheerst.
Dat partijen over die zaken aparte, andersluidende afspraken hebben gemaakt, zoals door/namens [gedaagde] is betoogd, is door haar op geen enkele wijze onderbouwd of aannemelijk gemaakt. De enkele verwijzing door/namens [gedaagde] naar de laatste pagina van de bouwbeschrijving, luidende: “Bouwbeschrijving” nadere specificatie uit te voeren werkzaamheden door cascobouwer” is daarvoor onvoldoende. Dat [gedaagde] alleen de op die pagina genoemde werkzaamheden zou uitvoeren en dat de overige in de bouwbeschrijving gemarkeerde zaken en werkzaamheden niet onder de overeenkomst begrepen moeten worden geacht c.q. als ‘meerwerk’ moeten worden aangemerkt, zoals [gedaagde] stelt, ligt niet voor de hand en strookt ook niet met de uitvoerige/gedetailleerde opsomming van zaken en werkzaamheden in de rest van de bouwbeschrijving. Het lijkt er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter eerder op dat op die laatste pagina alleen een nadere omschrijving wordt gegeven van een aantal door [gedaagde] uit te voeren werkzaamheden, zonder dat dit consequenties heeft voor de rest van de in de bouwbeschrijving gemarkeerde zaken en werkzaamheden. Daarbij komt dat in artikel 4 van de overeenkomst is bepaald dat “meerwerk (…) wordt uitgesloten; eventuele wijzigingen of aanvullingen op het bestek worden geacht onder de aanneemsom te vallen”.
4.5. Onder de geschetste omstandigheden en nu voorshands moet worden aangenomen dat het retentierecht op de bij het motorjacht behorende roerende zaken krachtens (artikel 4. van) de overeenkomst eveneens is uitgesloten, is er aanleiding om die roerende zaken onder de afgifte van het casco te laten vallen.
de vordering onder 3.1.c.
4.6. De voorzieningenrechter is, anders dan [gedaagde] meent, van oordeel dat [eiser] er - mede met het oog op de te voeren procedure in de hoofdzaak - belang bij heeft om de toestand van het casco van haar motorjacht samen met een derde in ogenschouw te kunnen nemen kort voordat dit te water wordt gelaten. Daarom zal de vordering bij wijze van ordemaatregel worden toegewezen.
de gevorderde dwangsommen
4.7. Er bestaat aanleiding om, zoals door [eiser] is gevorderd, de hierna op te leggen maatregelen te versterken met een dwangsom, zij het dat deze zullen worden beperkt en aan een maximum zullen worden gebonden.
de proceskosten
4.8. Hoewel [eiser] grotendeels in het gelijk is gesteld, vindt de voorzieningenrechter in de wijze van haar procesvoering/-houding - waarbij de voorzieningenrechter en [gedaagde] ter terechtzitting zijn geconfronteerd met verschillende elkaar opvolgende eiswijzigingen
hetgeen erin heeft geresulteerd dat [gedaagde] zich uiteindelijk ten aanzien van het merendeel van die aldus gewijzigde vorderingen heeft gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter – aanleiding om de kosten van dit kort geding tussen partijen te compenseren.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. heft op het op 5 april 2007 op verzoek van [gedaagde] en ten laste van [eiser] op het onderhavige (casco) motorjacht gelegde beslag, indien en zodra door/namens [eiser] deugdelijke zekerheid wordt gesteld in de vorm van een bankgarantie volgens het thans gebruikelijke NVB-model voor een totaalbedrag van € 41.055,--,
5.2. veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, doch niet eerder dan nadat het beslag op het motorjacht is opgeheven op de wijze zoals onder 5.1. is bepaald, op eerste verzoek van/namens [eiser] het onderhavige (casco)motorjacht te water te laten en met alle toebehoren die door/namens [gedaagde] ten behoeve van dat jacht zijn vervaardigd en die [gedaagde] thans onder zich heeft – waaronder in elk geval doch niet uitsluitend de roerende zaken zoals vermeld op de onder 2.3. bedoelde lijst – aan [eiser] af te geven en deze zaken ongestoord op een door/namens [eiser] aan te geven dag en tijdstip ter beschikking van [eiser] te stellen,
5.3. veroordeelt [gedaagde] om [betrokkene] samen met een eventueel door deze mee te nemen derde één uur vóór de tewaterlating van het motorjacht tot dat jacht toe te laten teneinde de toestand van het jacht in ogenschouw te nemen,
5.4. bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag dat zij in strijd handelt met het onder 5.2. en/of 5.3. bepaalde, aan [eiser] een dwangsom verbeurt van € 5.000,-- per dag, tot een maximum van in totaal € 250.000,-- en met dien verstande dat geen verdere dwangsom verschuldigd zal zijn, indien [eiser] gebruik maakt van de hierna onder 5.5. te geven machtiging tot tenuitvoerlegging van dit vonnis,
5.5. machtigt [eiser] om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien [gedaagde] in gebreke blijft aan het onder 5.2. van dit vonnis bepaalde te voldoen,
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Wouters op 20 juni 2007.