ECLI:NL:RBARN:2007:BA9009

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/4747
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verklaring van geen bezwaar bij levering perceel Genestetlaan 4 te Nijmegen

In deze zaak heeft eiseres, een Holding B.V., een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen om een verklaring dat er geen bezwaar bestaat tegen de levering van een perceel aan haar, ondanks een aanwijzing op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). Eiseres stelde dat zij recht had op deze verklaring, omdat de (toenmalige) eigenaar van het perceel, [X], bereid was om het perceel aan haar te verkopen, mits zij ook aan de gemeente zou leveren onder dezelfde voorwaarden. Het college heeft echter het verzoek van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat het perceel al aan de gemeente was verkocht in februari 2006 en het verzoek volgens hen niet voldeed aan de eisen van een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij betoogde dat het college wel degelijk een besluit had moeten nemen, omdat het verzoek gericht was op rechtsgevolg. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 mei 2007, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. R.W. de Casseres, en de gemeente door mr. S.G. Blasweiler.

De rechtbank overwoog dat op grond van de Awb alleen belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 een aanvraag kunnen indienen. Aangezien eiseres geen verkoper was in de zin van de Wvg en haar belang voortvloeide uit een privaatrechtelijke relatie met de verkoper, werd zij niet als belanghebbende beschouwd. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van eiseres geen aanvraag was in de zin van de Awb, waardoor het college niet verplicht was om een besluit te nemen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB06/4747
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[Holding B.V.], eiseres,
gevestigd te [plaats], vertegenwoordigd door mr. R.W. de Casseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 8 augustus 2006.
2. Procesverloop
Bij brief van 15 juli 2005 heeft eiseres verweerder verzocht een besluit te nemen waarin wordt aangegeven dat de gemeente Nijmegen geen bezwaar heeft tegen levering van het perceel Genestetlaan 4 te Nijmegen door de (toenmalige) eigenaar [X] aan eiseres, zolang eiseres meewerkt aan de levering door haar aan de gemeente onder dezelfde voorwaarden als waaronder [X] zou hebben te leveren aan de gemeente.
Op 20 maart 2006 heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 11 mei 2007. Namens eiseres is aldaar mr. R.W. de Casseres, advocaat te Leeuwarden verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S.G. Blasweiler, ambtenaar van de gemeente.
3. Overwegingen
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het verzoek van eiseres achterhaald is, nu het perceel in februari 2006 al aan de gemeente is verkocht. Een reactie op het verzoek van eiseres kan volgens verweerder niet worden opgevat als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Volgens verweerder is geen sprake van een publiekrechtelijke rechtshandeling omdat een reactie op het verzoek niet gericht is op rechtsgevolg, maar louter een mededeling zou zijn. Het niet-tijdig reageren op het verzoek is volgens verweerder dan ook evenmin op grond van artikel 6:2 van de Awb aan te merken als een besluit.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich op het standpunt gesteld dat een reactie wel gericht zou zijn op rechtsgevolg, te weten het rechtsgevolg dat het [X] vrij zou staan om in weerwil van het voorstel als bedoeld in artikel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) de onroerende zaak aan eiseres over te dragen. Eiseres concludeert dan ook dat zij wel ontvankelijk verklaard had moeten worden in haar bezwaar.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 8:1, eerste lid, juncto 7:1, eerste lid, van de Awb, staat de mogelijkheid van het maken van bezwaar slechts open tegen een besluit.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld.
Het verzoek van eiseres behelst het nemen van een besluit door verweerder, waarin deze aangeeft dat (onder een nadere voorwaarde) geen bezwaar bestaat tegen levering van het perceel door de (toenmalige) eigenaar aan eiseres. Dit verzoek houdt verband met het voorstel van verweerder aan de gemeenteraad tot aanwijzing van het perceel op grond van artikel 6 van de Wvg, op grond van welk voorstel kort weergegeven - vervreemding aan een derde niet is toegestaan zolang de gemeente Nijmegen niet als eerste in de gelegenheid is gesteld het bewuste perceel te kopen. Het verzoek kan derhalve worden beschouwd als een verzoek om dit rechtsgevolg van het voorstel tot aanwijzing voor dit concrete geval teniet te doen.
De rechtbank stelt vast dat de Wvg beperkte mogelijkheden biedt om tot een dergelijke rechtssituatie te komen. Naast de situatie waarin een zaak door de verkoper aan de gemeente te koop is aangeboden, en deze te kennen heeft gegeven niet tot aankoop te zullen overgaan, kan een verkoper op grond van artikel 14 van de Wvg een verzoek richten aan Gedeputeerde Staten tot ontheffing van de verplichting met de gemeente te onderhandelen over de verkoop, in dier voege, dat hij de vrijheid zal hebben tot vervreemding aan derden. De Wvg voorziet niet in een mogelijkheid voor een ander dan de verkoper in de zin van artikel 1, onder b, van de Wvg om, door middel van een verzoek of op andere wijze, tot een dergelijke rechtssituatie te komen.
Eiseres is geen verkoper in de zin van de Wvg. Voor zover al aangenomen zou moeten worden dat, niettegenstaande het bovenstaande, ook voor anderen dan de verkoper de mogelijkheid openstaat om een verzoek te doen, teneinde tot een rechtssituatie als bedoeld te komen, overweegt de rechtbank dat het belang van eiseres uitsluitend voortvloeit uit de contractuele relatie die zij met de verkoper heeft. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer haar uitspraak van 27 april 2001, rechtspraak.nl, LJ-nummer AN6880) is een belang dat voortvloeit uit een privaatrechtelijke rechtsbetrekking een afgeleid belang en geen rechtstreeks belang. Daarmee is eiseres geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het verzoek van eiseres, nu zij niet als belanghebbende kan worden beschouwd, geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Dit heeft tot gevolg dat verweerder niet gehouden was om een besluit in de zin van de Awb te nemen op het verzoek. Het uitblijven van een reactie op het verzoek kan voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep dan ook niet op grond van artikel 6:2 van de Awb met een besluit gelijkgesteld worden. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen het niet-tijdig nemen van een beslissing op haar verzoek dan ook reeds daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.F. Bijloo als voorzitter, mr. B.N. Crol en mr. P.L. de Vos als rechters, en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2007 in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op:26 juni 2007