ECLI:NL:RBARN:2007:BA6827

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
25 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
154833
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldsom in kort geding tussen SHIPYARD B.V. en SEAROCCO YACHTS B.V.

In deze zaak vordert SHIPYARD B.V. (eiseres) in kort geding betaling van een geldsom van SEAROCCO YACHTS B.V. (gedaagde). De vordering betreft een bedrag van € 59.500,-, dat voortvloeit uit een overeenkomst tussen partijen voor de bouw van twee casco's voor zeewaardige motorjachten. De overeenkomst, gesloten op 15 december 2005, stipuleert dat de betaling in vier termijnen dient te geschieden, waarbij de laatste termijn pas betaald hoeft te worden als het casco in het water ligt en gereed is voor transport. Echter, SEAROCCO heeft geweigerd deze laatste termijn te betalen, met als argument dat het casco niet aan de afgesproken kwaliteit voldoet.

Tijdens de procedure is gebleken dat er een geschil bestaat over de gereedheid van het casco. SHIPYARD B.V. heeft een expert ingeschakeld die concludeert dat het casco keurig gebouwd is en gereed voor transport. Ondanks deze conclusie heeft SEAROCCO volhard in haar standpunt dat er gebreken zijn. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van SHIPYARD B.V. voldoende aannemelijk is, en dat er sprake is van een spoedeisend belang bij de betaling van het gevorderde bedrag. De rechter overweegt dat SEAROCCO geen beroep kan doen op de opschortende voorwaarde van betaling, omdat zij zelf de tewaterlating van het casco belemmert.

De voorzieningenrechter wijst de vordering tot betaling van € 59.500,- toe, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 maart 2007. Daarnaast wordt SEAROCCO veroordeeld in de proceskosten en de kosten van beslaglegging. De vordering tot betaling van een extra bedrag van € 30.000,- wordt afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd is. Het vonnis is uitgesproken op 25 mei 2007 door mr. R.J.B. Boonekamp.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 154833 / KG ZA 07-237
Vonnis in kort geding van 25 mei 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] SHIPYARD B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
eiseres,
procureur mr. R. de Lange te Zevenaar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SEAROCCO YACHTS B.V.,
gevestigd te Ubbergen,
gedaagde,
advocaat mr. A.F.M. van Vlijmen te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Searocco genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met bijbehorende producties
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van Searocco met bijbehorende producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen hebben op 15 december 2005 een overeenkomst (hierna de overeenkomst te noemen) gesloten waarbij Searocco, in de persoon van haar directeur [betrokkene], aan [eiseres] opdracht heeft gegeven tot de - elkaar opvolgende - bouw van twee casco’s ten behoeve van (de afbouw door derden van) twee zeewaardige Searocco 20.00-motorjachten. De aanneemsom bedraagt € 155.000,- (exclusief BTW en door [betrokkene] te leveren snijpakket) per stuk, door Searocco (telkens) in 4 termijnen te voldoen. De vierde en laatste termijn ad € 50.000,-- (exclusief BTW) dient (volgens artikel 4 van de overeenkomst) plaats te vinden (onder andere) zodra het betreffende casco in het water ligt en gereed is voor transport.
Partijen zijn verder overeengekomen dat de bouw van de casco’s zou geschieden volgens de in de overeenkomst genoemde voorwaarden (welke hierna voor zover nodig aan de orde zullen komen) en volgens de aan de overeenkomst gehechte bouwbeschrijvingen.
2.2. Nadat partijen in de loop van 2006 hadden gesproken over (kennelijk) bij [eiseres] tijdens de bouw van het eerste casco ontstane financiële problemen, heeft [betrokkene] namens Searocco bij e-mail van 11 februari 2007 aan [eiseres] onder meer bericht: “(…) Wij zijn bereid jou te helpen onder de volgende condities:
. De overeenkomst die wij hebben gesloten voor Searocco 2000 blijft onverminderd van kracht.
. Wij zijn bereid van de laatste termijn, ter grootte van € 50.000,-- direct € 30.000,--te voldoen.
Zodra alle bemerkingen van zowel Jur den Hamer als van ons en (…) besproken punten (…) zijn uitgevoerd en het casco gereed voor transport in het water ligt betalen wij het laatste gedeelte zijnde € 20.000,--
. Indien Klaver het casco bij jou in de hal kan conserveren en het casco in het water ligt voor transport betalen wij je € 30.000,-- extra exclusief btw (…).”
2.3. Naar aanleiding van een tussen partijen gerezen geschil over de kwaliteit en mate van gereedheid van het (eerste) door [eiseres] gebouwde casco heeft J. den Hamer van adviesburo Hamer Expertise & Advies BV op verzoek van [betrokkene] op 21 februari 2007 het casco geïnspecteerd en naar aanleiding daarvan dezelfde dag een e-mail aan [betrokkene] gestuurd, waarin hij onder andere concludeert: “(…) Kortom, los van contracten, leveringsomvang of wat dan ook (…) ben ik van mening dat het casco erg netjes gebouwd is en afgenomen kan worden (…).”
2.4. Op 13 februari 2007 heeft [eiseres] een factuur met daarop een bedrag van € 59.500,- (€ 50.000,-- plus BTW) ter zake van de betaling van de 4e termijn aan Searocco gezonden en op 22 februari 2007 een factuur ten bedrage van € 35.700,-- (€ 30.000,-- plus BTW) waarin als omschrijving onder andere is vermeld ‘aanbetaling van de laatste termijnnota, een en ander conform e-mailbericht van zondag 11 februari 2007’).
Bij brief van 7 maart 2007 heeft [betrokkene] namens Searocco aan [eiseres] onder meer bericht dat die facturen door Searocco niet zullen worden betaald, omdat het casco nog steeds niet conform de tussen partijen gemaakte afspraken gereed is.
2.5 Bij brief van 21 maart 2007 heeft de advocaat van [eiseres] Searocco gesommeerd om het casco binnen een termijn van vier dagen af te nemen tegen voorafgaande betaling van een bedrag ad € 97.489,26, vermeerderd met rente. Searocco heeft aan die sommatie niet voldaan.
2.6 Op 29 maart 2007 heeft Ing. J.J.P. Boot, registerexpert/-taxateur van Boot Expertises te Willemstad, in opdracht van [eiseres] eveneens een onderzoek ingesteld naar (onder meer) de kwaliteit en mate van gereedheid van het onderhavige casco en daarvan op 31 maart 2007 een rapport opgemaakt. Als conclusie wat betreft de mate van gereedheid van het casco wordt (op pagina 3) in dat rapport vermeld: “(…) Ondergetekende heeft het casco verder aan een onderzoek onderworpen en kan niet anders concluderen – gelijk aan wat Den Hamer al eerder geconcludeerd had – dan dat het hier om een keurig gebouwd en voltooid casco gaat (…).”
Ten aanzien van de kwaliteit van het casco is in dat rapport (eveneens op pagina 3) opgenomen: “(…) Zoals hierboven reeds gesteld is ondergetekende(..) dat het casco keurig gebouwd is. Ondergetekende heeft in de 27 jaar dat hij als expert werkzaam is in de scheeps- en jachtbouw, vele casco’s geïnspecteerd. De kwaliteit van onderwerpelijke casco kan zich naar de mening van ondergetekende (qua vakmanschap, netheid en strakheid) meten met het beste wat leverbaar is. Daar valt niets aan af te doen.”
2.7. Op 5 april 2007 heeft [eiseres] na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter in deze rechtbank (die daarbij de vordering van [eiseres] op Searocco heeft begroot op € 125.000,--) ten laste van Searocco conservatoir beslag op het casco laten leggen en tevens conservatoir derdenbeslag onder de ING Bank NV, kantoorhoudende te Arnhem.
3. De vordering
3.1. [eiseres] vordert thans samengevat - veroordeling van Searocco tot betaling van
€ 97.489,26, vermeerderd met rente en kosten, waaronder de kosten van de onder 2.7. genoemde beslagen.
3.2. Searocco voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat. Met inachtneming hiervan is het volgende van belang.
4.2. Partijen zijn het in de eerste plaats niet eens over de vraag of het casco gereed is voor transport. Volgens [eiseres] is dat het geval, volgens Searocco niet, omdat er nog enkele gebreken aan het casco zouden kleven. Uit het onder 2.6. genoemd rapport blijkt echter genoegzaam dat die door/namens Searocco gestelde gebreken door de deskundige Boot bij zijn inspectie zijn onderzocht en volgens Boot geen enkele rol spelen voor de (mate van) gereedheid van het casco. Nu uit de onder 2.3. en 2.6. aangehaalde en geciteerde bescheiden van de beide deskundigen voldoende kan worden afgeleid dat ook voor het overige de kwaliteit van het casco als goed (volgens de - nota bene door /namens Searocco zelf aangezochte - deskundige Den Hamer) tot zeer goed (volgens deskundige Boot) kan worden beschouwd, staat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niets meer aan aflevering van het casco in de weg. Weliswaar heeft [betrokkene] namens Searocco nog aangevoerd dat Den Hamer “slechts” deskundig is op het gebied van veiligheidsaspecten (de zogenaamde CE-normen) en ook uitsluitend de opdracht had het casco op die aspecten te inspecteren, maar daarvan is - nog daargelaten dat dit door/namens [eiseres] uitdrukkelijk wordt betwist- onvoldoende gebleken. Den Hamer heeft in de door hem aan [betrokkene] gezonden (onder 2.3. geciteerde) e-mail op dat punt ook geen voorbehoud gemaakt, integendeel: uit die e-mail blijkt voorshands voldoende dat Den Hamer het casco volledig en dus niet alleen op veiligheidsaspecten heeft onderzocht. De enkele, kennelijk op verzoek van [betrokkene]/Searocco ten behoeve van dit kort geding opgestelde (door/namens Searocco ter zitting overgelegde) verklaring/e-mail van Den Hamer van 10 mei 2007, waarin deze onder meer verklaart dat de door hem in opdracht van [betrokkene]/Searocco verrichte werkzaamheden het afpersen en controleren op dichtheid van het brandstofsysteem (tanks en leidingen) betreft en niet is gericht op de afname van het casco dan wel de bemoeienis met de inhoud van de overeenkomst, doet hieraan niet af en lijkt bovendien op het eerste gezicht ook in strijd met de inhoud van zijn eerder aan [betrokkene] gezonden (onder 2.3. aangehaalde) e-mail.
4.3. Tussen partijen is eveneens in discussie de kwestie over de tewaterlating van het casco. Ter zitting is gebleken dat die tewaterlating nog niet heeft plaatsgevonden, omdat die in verband met de conservering van het casco pas op het laatste moment op afroep van Searocco dient te geschieden. Die afroep heeft Searocco tot op heden achterwege gelaten. Voorts is gebleken dat [eiseres] bereid is om op haar kosten het casco op elk door Searocco gewenst moment in het water te (laten) leggen. Searocco kan dus zelf het moment van tewaterlating bepalen.
Onder deze geschetste omstandigheden kan Searocco geen beroep doen op de opschortende voorwaarde in de overeenkomst dat het casco eerst in het water dient te liggen alvorens betaling van de laatste termijn door Searocco plaatsvindt. Nu Searocco de vervulling van die voorwaarde zelf belet - kennelijk omdat zij van mening is dat er nog de nodige gebreken aan het casco kleven - , brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid mee dat die voorwaarde gelet op het bepaalde in art. 6:23, eerste lid BW als vervuld heeft te gelden.
4.4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestaan en de omvang van de vordering van [eiseres] tot betaling door Searocco van de vierde termijn ad € 59.500,-- (inclusief BTW) voldoende zijn komen vast te staan, zodat de daartoe strekkende vordering (vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf 21 maart 2007) toewijsbaar is.
Dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij voldoening van dat bedrag is - ondanks de betwisting daarvan door Searocco - eveneens voldoende aannemelijk geworden. Het uitblijven van betaling van een zodanig bedrag tast de liquiditeitspositie van [eiseres] aan en van [eiseres] kan dan ook niet worden gevergd dat zij de uitslag van de bodemprocedure, waarin meerdere aspecten aan de orde zullen komen en waarin een beslissing op korte termijn niet te verwachten valt, afwacht. Gelet op de in dit kort geding gebleken hoge mate van aannemelijkheid van de verschuldigdheid van dit deel van de vordering van [eiseres], moet - de belangen van partijen in aanmerking genomen - aan het risico dat [eiseres] te zijner tijd niet in staat zal blijken te zijn om het door haar ontvangen bedrag aan Searocco terug te betalen, voorbij worden gegaan.
4.5. [eiseres] vordert voorts betaling door Searocco van het door [betrokkene] in zijn onder 2.2. geciteerde e-mail van 11 februari 2007 (extra) toegezegde bedrag van € 30.000,-- exclusief BTW. Ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat die toezegging door [betrokkene] moet worden bezien in het licht van een meer/alles omvattend voorstel van/namens Searocco waarvan niet is gebleken dat dit door [eiseres] is geaccepteerd. Bij gebreke daarvan acht de voorzieningenrechter het voorshands onjuist om dat deel van het (meer/alles omvattend) voorstel er nu uit te lichten en Searocco aan die (enkele) toezegging gebonden te achten. Daar komt bij dat partijen het niet eens zijn over de grondslag van de door [betrokkene] mede namens Searocco toegezegde betaling. Volgens [eiseres] betrof die toezegging een aanbetaling voor door [eiseres] aan het casco verricht meerwerk, terwijl Searocco zich op het standpunt stelt dat het toegezegde bedrag bestond uit (vooruitbetaalde) huur voor de opslag van het casco bij [eiseres] voor de duur van (maximaal) 1 jaar, welke toezegging inmiddels zou zijn ingetrokken. Wie van partijen daarin gelijk heeft, kan in dit kort geding niet worden uitgezocht. Daarvoor is een nader onderzoek noodzakelijk waarin wellicht getuigen zullen moeten worden gehoord. Het kort geding leent zich daarvoor niet.
Een en ander betekent dat de vordering van [eiseres] in zoverre onvoldoende is komen vast te staan en dus moet worden afgewezen.
4.6. De vordering tot vergoeding van de door [eiseres] opgevoerde (volgens het rapport Voorwerk II berekende) buitengerechtelijke kosten ad € 1.788,-- wordt eveneens afgewezen. [eiseres] heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.7. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Searocco in de kosten van dit kort geding worden veroordeeld. Het onder die kosten begrepen griffierecht zal worden gerelateerd aan de hoogte van het toe te wijzen bedrag, zodat het meerdere (€ 855,--) voor rekening van [eiseres] dient te blijven.
De teruggevorderde kosten van beslaglegging zijn - anders dan Searocco meent - eveneens toewijsbaar, nu het beslag is gelegd ter verzekering van [eiseres]’s vordering op Searocco en voorshands niet in strijd met de overeenkomst wordt geacht en het beslag ook voor het overige niet nietig, onnodig of onrechtmatig is gebleken. De kosten van de beslaglegging worden als volgt gespecificeerd:
- exploit van beslaglegging € 320,25
- idem € 148,51
- exploit van betekening € 59,99
- exploit van overbetekening € 71,39
- salaris procureur € 816,--
Totaal € 1.416,14
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt Searocco om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 59.500,-- (negenenvijftig duizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2007 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt Searocco in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] bepaald op € 816,-- voor salaris en op € 1.380,85 voor verschotten,
5.3. veroordeelt Searocco in de kosten van beslaglegging, door de voorzieningenrechter begroot op € 1.416,14,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Wouters op 25 mei 2007.