ECLI:NL:RBARN:2007:BA5849

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
16 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
131144
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid huisartsenpost bij letselschade door vermeende inadequate medische zorg

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, stond de aansprakelijkheid van de coöperatieve vereniging Huisartsenpost De Gelderse Vallei U.A. centraal. Eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat, had letselschade geleden en stelde dat de huisartsenpost niet adequaat had gereageerd op de klachten die door zijn echtgenote op 17 november 2002 waren geuit. De rechtbank onderzocht of de doktersassistente en de dienstdoende huisarts in deze situatie als redelijk handelend en vakbekwaam hadden moeten optreden. De deskundige die was benoemd, concludeerde dat de assistente onmiddellijk de dienstdoende arts had moeten informeren over de acute situatie en dat de huisarts, die zich vlakbij de huisartsenpost bevond, direct naar de patiënt had moeten gaan of de ambulance had moeten waarschuwen. De rechtbank oordeelde dat de huisartsenpost niet adequaat had gehandeld, wat leidde tot de conclusie dat de situatie levensbedreigend was en dat er niet tijdig was gereageerd. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en bepaalde dat de zaak op 13 juni 2007 opnieuw op de rol zou komen voor het nemen van een akte door beide partijen. Dit vonnis werd uitgesproken op 16 mei 2007.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 131144 / HA ZA 05-1622
Vonnis van 16 mei 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. A.M. Vogelzang te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoonlijkheid bezittende coöperatieve vereniging
HUISARTENPOST DE GELDERSE VALLEI U.A.,
gevestigd te Ede (Gelderland),
gedaagde,
procureur mr. R.P. Elzas,
advocaat mr. M.J.J. de Ridder te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en de huisartsenpost genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 augustus 2006
- het deskundigenbericht
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiser]
- de conclusie na deskundigenbericht van de huisartsenpost.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In voornoemd tussenvonnis is [deskundige] (hierna: [deskundige]) tot deskundige benoemd. Aan hem is gevraagd te onderzoeken, kort gezegd, of op de namens en door [eiser] op 17 november 2002 aan de huisartsenpost geuite klachten adequaat is gereageerd. Daarover heeft [deskundige] een rapport uitgebracht gedateerd 11 november 2006.
2.2. Conform de vraagstelling heeft de deskundige drie situaties onderscheiden: i) de situatie waarin de door de echtgenote namens [eiser] geuite klachten bestonden uit AB kuur tegen UWI Ciprofloxacine, maandag begonnen heeft nu een naar gevoel op de borst samentrekkend gevoel, koud zweet, benauwd, re-arm, straalt uit naar kaken, heeft nooit eerder hartklachten gehad, ii) de situatie waarin, naast de hiervoor onder i) genoemde klachten, de patiënt zelf nadien heeft geuit dat hij zwetend is wakker geworden met een vaag drukgevoel achter het borstbeen, zonder benauwdheid of kortademigheid of uitstraling, dat hij kramp had aan de linkerkant van zijn gezicht en het zelf niet nodig vond dat er een dokter kwam en iii) de situatie waarin, naast de hiervoor onder i) genoemde klachten, de patiënt zelf nadien heeft geuit dat hij kramp had aan de linkerkant van zijn gezicht. De rechtbank zal eerst beoordelen of de huisartsenpost - dus de assistente en de dienstdoende huisarts - in de eerste situatie zorgvuldig heeft gehandeld.
Situatie i)
2.3. Op de vraag (3) naar de wijze waarop een redelijk handelend en redelijk vakbekwaam doktersassistente zou hebben gehandeld gelet op de door de echtgenote geuite klachten, heeft [deskundige] geantwoord:
“(…) Zou een redelijk handelend en redelijk vakbekwaam doktersassistente van een huisartsenpost overeenkomstig toentertijd geldende protocollen en adviezen uit leerboeken voor doktersassistenten gehandeld hebben, volgens een van de volgende scenario’s:
a. zij zou onmiddellijk de dienstdoende arts geïnformeerd hebben met de boodschap ‘op het eerste gezicht acute situatie, ik heb de ambulance gebeld en dit is voor u een spoedvisite (d.w.z. ter plekke <15 minuten)”;
b. als a, maar in overleg c.q. na overleg met de huisarts de ambulance gebeld hebben;
c. als b, zonder urgentiestelling maar zij zou de verkregen informatie adequaat doorgegeven hebben (“dit zijn de gegevens die ik heb verzameld, het lijkt mij zeer acuut”) en een vraag over de afhandeling gesteld hebben (b.v. “stelt u bij deze de urgentie vast of neemt u het gesprek over, de beller is nog aan de lijn; moet ik de ambulance vast bellen?”);
d. als c, met een duidelijke overdracht: b.v. “dit is het telefoonnummer van de familie, ik heb gezegd dat u per ommegaande terugbelt”;
e. zij zou nog naast de gestelde vragen (pijn, locatie, aard, uitstraling, zweten, eerder gehad) enkele korte vragen gesteld hebben aan de beller en/of patiënt: hoe lang heeft u(w man) die pijn?; hoe is die pijn begonnen? (rust of inspanning); is patiënt aanspreekbaar, maakt hij een heldere indruk? (bewustzijn) en gebruikt patiënt medicatie? (risico inschatting). Zij zou eerst een inschatting gemaakt hebben of zij, gegeven het urgente karakter, de tijd had om deze extra vragen te stellen (“verder heb ik geen vragen, het is acuut dus nu handelen). Met de antwoorden op deze extra vragen zouden ze het spoedeisende karakter vastgesteld hebben in combinatie met de eerder verkregen informatie. Afhankelijk van de antwoorden had zij vervolgens meer of minder ingezet op een van de scenario’s a t/m d. (…)
Conclusie: een adequaat functionerende doktersassistente had de hoogste urgentiegraad gesteld, dan wel betreffende informatie (al dan niet met haar urgentie inschatting) per omgaande aan de dienstdoende huisarts kenbaar gemaakt. Zij had of zelf de adequate mate van urgentie gesteld, of deze in gezamenlijk overleg met de huisarts bepaald dan wel deze door de huisarts laten bepalen, direct aansluitend op het telefoongesprek (zonder delay).’
2.4. Op de vraag (4) naar de wijze waarop een redelijk handelend en redelijk vakbekwaam (dienstdoende) huisarts zou hebben moeten handelen, antwoordt [deskundige]:
“1. Een redelijk handelend en redelijk vakbekwaam (dienstdoende) huisarts zou, wanneer hij, terwijl hij zich in de auto bevindt vlakbij de huisartsenpost, via zijn mobiele telefoon van de doktersassistente de melding doorkrijgt van een patiënt met de voornoemde klachten, als volgt hebben moeten handelen; hij/zij zou:
a. de urgentie ‘mogelijk levensbedreigende situatie’ gesteld moeten hebben of
b. onmiddellijk de patiënt of de echtgenote hebben moeten bellen ter verificatie dan wel aanvulling van de gegevens over de klacht (…)
c. vervolgens onmiddellijk naar de patiënt hebben moeten gaan en
d. de ambulance hebben moeten waarschuwen dan wel deze ter plekke hebben moeten waarschuwen, afhankelijk van de bevindingen, gegeven de in te schatten reistijd (bijvoorbeeld: adres om de hoek: direct rijden en kijken, adres op 10-15 minuten rijden direct ambulance waarschuwen).
2. Als de huisarts het overleg nodig achtte dan had hij dat per omgaande (b.v. telefonisch) moeten voeren gezien de ter beschikking staande gegevens (te interpreteren als levensbedreigend) t.b.v. de verificatie c.q. het aanvullen van de gegevens via de assistente (identiek aan 1b, maar dan bij assistente). T.a.v. de sanitaire stop kan ik slechts stellen dat een huisarts moet inschatten of hij/zij adequaat zorg kan verlenen zonder sanitaire stop en dat hij dat moet afwegen tegen de noodzaak direct te handelen bij een mogelijk levensbedreigende situatie.
3. Het waarschuwen van de ambulance is afhankelijk van een aantal variabelen (zie 1d) en van de vraag of de huisarts zelf beschikt over specifieke apparatuur (zoals een defibrillator). Als de huisarts niet zelf beschikt over deze apparatuur c.q. deze apparatuur niet kan bedienen dan is het waarschuwen van de ambulance geïndiceerd.’
2.5. [eiser] heeft weliswaar diverse bezwaren geuit tegen het deskundigenbericht, maar is het met de uiteindelijke conclusie van de deskundige op dit onderdeel eens. De huisartsenpost heeft ook op diverse onderdelen kritiek op het deskundigenbericht, maar zij gaat daarbij enkel uit van de situaties ii) en iii). Op de hiervoor besproken situatie i) gaat zij, behoudens haar hierna te bespreken stelling dat [betrokkene] direct naar de patiënt is toegegaan, niet verder in. De rechtbank neemt de conclusies en bevindingen van het in zoverre onbestreden deskundigenbericht over en maakt die tot de hare.
2.6. Uit de eigen stellingen van de huisartsenpost (onder 2.3 en verder conclusie van dupliek) leidt de rechtbank af dat [betrokkene] om 05.03 door de doktersassistente op de hoogte is gebracht van de door de echtgenote van [eiser] geuite klachten (situatie i) door verzending van die klachten naar de in de auto van [betrokkene] aanwezige computer. [betrokkene] bevond zich toen op enkele honderden meters van de huisartsenpost en op – naar eigen zeggen – circa 15 minuten rijden van de woning van [eiser]. Over defibrillatie-apparatuur had hij niet de beschikking en er was de noodzaak van een sanitaire stop. Nadat het telefoongesprek tussen de assistente en [eiser] en zijn echtgenote (dat in totaal zo’n vier minuten heeft geduurd) was afgerond, heeft hij overleg gevoerd met de assistente en is vervolgens naar [eiser] gegaan.
2.7. Gelet op hetgeen [deskundige] hiervoor (zie rov. 2.4.) over situatie i) heeft geconcludeerd, moet worden geoordeeld dat [betrokkene] door te handelen als hiervoor vermeld in de gegeven omstandigheden niet heeft gehandeld als een redelijk handelend en redelijk vakbekwaam dienstdoende huisarts. Hij had immers op grond van de informatie die om 05.03 uur op zijn computer in de auto binnen kwam moeten vaststellen dat zich een levensbedreigende situatie voordeed, waarna er de volgende opties waren: ofwel zelf direct naar de patiënt gaan, mits hij in het bezit was van defibrillatie-apparatuur ofwel direct een ambulance sturen ofwel direct zelf ter verificatie met de patiënt bellen. Gelet op de reistijd van (beweerdelijk) 15 minuten, het ontbreken van defibrillatie-apparatuur en de noodzaak tot een sanitaire stop had [betrokkene] op basis van de in de auto aan hem bekende informatie direct de ambulance moeten (laten) waarschuwen. Gesteld noch gebleken is dat voor het (laten) bellen van de ambulance geen tijd was vóór de sanitaire stop in de huisartsenpost. Nu [betrokkene] de hiervoor beschreven actie niet heeft ondernomen, moet worden geoordeeld dat hij niet adequaat heeft gehandeld.
Situatie ii) en iii)
2.8. In de situaties ii) en iii) is aan de orde dat [eiser], nadat zijn echtgenote met de assistente had gesproken en de hiervoor (situatie i) besproken klachten had geuit, nog met de assistente heeft gesproken.
2.9. Zoals de rechtbank hiervoor over situatie i) heeft overwogen, raakte [betrokkene] in eerste instantie bekend met de door de echtgenote van [eiser] geuite alarmerende klachten. Pas enige tijd nadien, toen [betrokkene] op de post arriveerde (onder 4.2.1. conclusie van dupliek) heeft [betrokkene] kennis genomen van de inhoud van het gesprek dat de assistente (dat zo’n vier minuten duurde en begon om 05.02 uur) met [eiser] zelf heeft gevoerd en pas op dat moment raakte hij dus bekend met de door [eiser] zelf geuite klachten. Zoals hiervoor is geoordeeld had [betrokkene] reeds enkel op grond van de door de echtgenote van [eiser] geuite klachten onmiddellijk moeten handelen door direct een ambulance te sturen. Gelet op het levensbedreigende karakter van die door de echtgenote genoemde klachten, moet onder onmiddellijk handelen onder die omstandigheden worden verstaan per ommegaande en dus niet na ommekomst van (ten minste) vier minuten (de tijd van het telefoongesprek) of nadat [betrokkene] het hele verhaal op de huisartsenpost had gehoord. Het komt er dus op neer dat wanneer [betrokkene] zou hebben gehandeld als een redelijk handelend en redelijk vakbekwaam dienstdoende huisarts, hij zijn diagnose althans het in te zetten beleid, vanwege het levensbedreigende karakter uitsluitend zou hebben gebaseerd op de door de echtgenote van [eiser] geuite klachten die hij via zijn computer binnen kreeg, derhalve op eenzelfde wijze als hiervoor met betrekking tot situatie i) is besproken. De latere informatie die de assistente van [eiser] zelf heeft verkregen, zou daarbij geen rol hebben mogen en kunnen spelen vanwege het onder de gegeven omstandigheden wezenlijke tijdsverloop tussen het moment waarop [betrokkene] met die informatie bekend raakte en met de door de echtgenote van [eiser] geuite klachten. Wanneer er zorgvuldig zou zijn gehandeld, zouden de situaties ii) en iii) zich kortom niet hebben voorgedaan althans zou [betrokkene] bij de beslissing over het te voeren beleid niet bekend zijn geweest met de nadere door [eiser] zelf verstrekte informatie. De situaties ii) en iii) behoeven dan ook geen verdere behandeling.
Hypothetisch verloop/ causaal verband
2.10. De vraag die dan voorligt is hoe het [eiser] zou zijn vergaan, als [betrokkene] zou hebben gereageerd als een redelijk handelend en redelijk bekwaam dienstdoende huisarts. Uitgaande van de reistijd die de ambulance in werkelijkheid heeft gehad (zeven minuten) moet het er voor worden gehouden dat de ambulance in de hypothetische situatie, wanneer zij rond 05.04 uur zou zijn gewaarschuwd, rond 05.11 uur ter plaatse had kunnen zijn, derhalve ruimschoots voor de ‘crisis’ (vermoedelijk: hartinfarct) van 05.19 uur.
Beoordeeld moet worden of ook in dat geval [eiser] het hartinfarct zou hebben gehad en, zo ja, of hij daaraan eenzelfde hersenbeschadiging zou hebben overgehouden. Daarvoor zal moeten worden beoordeeld wat het ambulancepersoneel (al dan niet bijgestaan door een later nog arriverende [betrokkene]) had kunnen ondernemen gegeven de vermoedelijke fysieke toestand van [eiser] op dat moment.
2.11. De rechtbank is voornemens om zich hierover te laten voorlichten door een of meer deskundigen. Partijen zullen zich over de perso(o)n(en) en de discipline(s) van de te benoemen deskundige(n) alsmede over de te stellen vragen bij akte nader dienen uit te laten. Niet ondenkbaar is dat er kennis uit meerdere medische disciplines nodig is voor de beantwoording van de te stellen vragen. De rechtbank overweegt dat mogelijk - zo de partijen dit (ook) wensen - het aantal te benoemen deskundigen kan worden beperkt door een intensivist (specialist intensive care) al dan niet in samenwerking met een neuroloog tot deskundige te benoemen. Partijen dienen zich hierover op dezelfde rolzitting bij akte uit te laten maar verwacht wordt dat zij in hun akte ingaan op het standpunt van de wederpartij, mocht dat onderling verschillen. Partijen zullen elkaar dus ruimschoots voor de roldatum op de hoogte dienen te stellen van het door ieder in te nemen standpunt.
2.12. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 juni 2007 voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 2.11.,
3.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries, mr. C.M.E. Lagarde en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2007.