zaaknummer / rolnummer: 142273 / HA ZA 06-1130
de stichting
STICHTING HET GELDERSCH LANDSCHAP,
gevestigd te Arnhem,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. L. Paulus,
de stichting
STICHTING LUTHERS BUITENCENTRUM,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. C.A. Hage.
Partijen zullen hierna het Geldersch Landschap en Luthers Buitencentrum worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 oktober 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 25 januari 2007
- de conclusie van antwoord in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij onderhandse akte van 21 februari 1997 heeft het Geldersch Landschap het haar in eigendom toebehorende kasteel Hoekelum c.a. aan Luthers Buitencentrum verhuurd voor een periode van 20 jaar, ingaande op 1 januari 1995 en eindigende op 31 december 2014. Bij onderhandse van akte van gelijke datum heeft het Geldersch Landschap 668 roerende zaken behorende tot de inventaris van het kasteel (tussen de partijen ook als de ‘mobilia’ aangeduid) aan Luthers Buitencentrum in bruikleen gegeven.
2.2. In de considerans van de huurovereenkomst is het volgende opgenomen:
“Per 1 januari 1987 sloot de toenmalige eigenaresse van het landgoed Hoekelum een huurovereenkomst met de Stichting Luthers Buitencentrum voor een termijn van 13 jaar met een optie voor 10 jaar. In 1989 is het eigendom van het landgoed Hoekelum overgedragen aan de Stichting Het Geldersch Landschap. Door huurster zijn er aanmerkelijke investeringen gepleegd in het Kasteel en in het Koetshuis, waardoor de wens tot voortzetting van de huur na 1 januari 2010 op economische gronden door de huurster wenselijk wordt geacht. De Stichting Het Geldersch Landschap acht dit een gerechtvaardigde vraag en heeft tevens de wens om tot een andere redactie te komen van de huidige overeenkomst. Mede aanleiding daarvoor is het feit dat dat de Stichting Het Geldersch Landschap in de omgeving van het Kasteel de nodige werken heeft uitgevoerd en wil komen tot een andere functievervulling van het omliggende terrein in samenhang met het gebruik van het Kasteel en Koetshuis. Door partijen wordt onderschreven dat het gebruik van zowel het Koetshuis als het Kasteel als passend bij de uitstraling van het Kasteel en het landgoed Hoekelum zal moeten zijn. Een ontwikkeling van het gebruik dat het rustige karakter van het landgoed aantast wordt afgewezen.”
2.3. Verder is in de huurovereenkomst voor zover hier van belang het volgende bepaald:
“7. Huurster is gehouden het gehuurde te gebruiken in overeenstemming met de doelstelling van huurster. Hieronder wordt voor het Kasteel en Koetshuis verstaan het houden van synode’s, het bieden van hotelaccomodatie, het gelegenheid geven tot het sluiten van huwelijken, recepties, feesten en bruiloften, het gelegenheid geven tot het houden van vergaderingen, seminars en dergelijke bijeenkomsten. Deze activiteiten worden door huurster uitgevoerd binnen het in de considerans gestelde.”
“22. Door verhuurster wordt de inventaris behorende tot het Kasteel Hoekelum, zoals omschreven in de bruikleenovereenkomst mobilia van Kasteel Hoekelum te Bennekom van gelijke datum als deze overeenkomst, zonder enige aanspraak op vergoeding beschikbaar gesteld. Genoemde bruikleenovereenkomst mobilia maakt onlosmakelijk onderdeel uit van deze overeenkomst.”
2.4 In de bruikleenovereenkomst is voor zover hier van belang het volgende bepaald:
“1a. Het bruikleen wordt aangegaan voor onbepaalde tijd, doch maximaal voor de periode dat bruikleennemer huurder is van kasteel Hoekelum te Bennekom. Dit bruikleen dient ter aankleding van diverse vertrekken, hallen en gangen van het kasteel.”
“1c. De bruikleenovereenkomst vormt een onlosmakelijk onderdeel van de onder 1b. genoemde huurovereenkomst.”
“3. De bruikleennemer verplicht zich het hem toevertrouwde bruikleen als een goed huisvader te beheren en alle maatregelen tegen brand inbraak en diefstal, beschadiging of ander risico te nemen, die van een goed beheerder verwacht mogen worden.”
“8. De bruikleengever is gerechtigd de in bruikleen gegeven voorwerpen te inspecteren, mits hij de bruiklener daarvan tijdig in kennis stelt.”
“9. Bij niet naleving van één of meer van deze voorwaarden door de bruikleennemer is de bruikleengever gerechtigd het bruikleen met onmiddellijke ingang terug te vorderen.”
2.5 Bij brief van 10 oktober 2005 heeft het Geldersch Landschap onder de aandacht van Luthers Buitencentrum gebracht -kort samengevat- dat het voor het Geldersch Landschap “volstrekt onacceptabel” is dat twee marmeren wijnkoelers in strijd met gemaakte afspraken niet op het bordes op de eerste verdieping stonden, maar buiten; dat geconstateerd is dat veel voorwerpen met “zekere regelmaat’ worden verplaatst, wat de conditie van de voorwerpen niet ten goede komt; dat een aantal objecten tijdens de rondgangen niet is aangetroffen en dat een groot Deventerkleed ontbrak.
2.6 Op 10 januari 2006 is op de televisie uitgezonden het programma “De inbreker” waarin geënsceneerd te zien was hoe een inbreker zich na een vergeefse poging via kelder of ramen en deuren kasteel Hoekelum binnen te komen, zich na het werpen van een touw over de leuning van het bordes op de eerste verdieping door middel van verbreking toegang verschaft tot het kasteel, waarna buit gemaakte voorwerpen naar buiten worden gesjouwd.
2.7 Bij brief van 11 januari 2006 heeft het Geldersch Landschap aan het Luthers Buitencentrum onder andere het volgende geschreven:
“Wij hebben moeten constateren dat in het gisteren uitgezonden televisieprogramma “de inbreker” ons Huis Hoekelum is gebruikt. Daarbij is in flagrante strijd met zowel de bruikleenovereenkomst als de huurovereenkomst gehandeld. Bijvoorbeeld het beschadigen van onderdelen van het huis, alsmede het onoordeelkundig en slordig verplaatsen van mobilia.
Wij zeggen met onmiddellijke ingang de bruikleenovereenkomst (…) op en stellen u aansprakelijk voor alle schade (…).
Nu de bruikleenovereenkomst integraal en ondeelbaar onderdeel is van het huurcontract van dezelfde datum, is hiermede onzes inziens ook het huurcontract van rechtswege ontbonden.”
2.8 Op 13 januari 2006 heeft het Geldersch Landschap door verhuisbedrijf UTS 364 van de 668 in bruikleen gegeven zaken uit kasteel Hoekelum doen weghalen. UTS heeft het Geldersch Landschap daarvoor bij factuur van 3 maart 2006 een bedrag van € 4.438,50 (incl. BTW) in rekening gebracht.
2.9 Bij brief van 27 februari 2006 heeft het Luthers Buitencentrum in antwoord op de brief van 11 januari 2006 onder andere het volgende aan het Geldersch Landschap bericht:
“Ons bestuur betreurt dat de uitzending van “de inbreker” heeft plaatsgevonden, zoals wij u al mondeling hebben medegedeeld. Wij moeten uw standpunt om de bruikleenovereenkomst per direct op te zeggen respecteren al zijn er zeker kanttekeningen bij te maken. Wij bestrijden dat er sprake is van enige schade aan de “mobilia”, op één schilderij na, waarvan de schade overigens pas na de betreffende uitzending door eigen toedoen is ontstaan.
Uw brief d.d. 24 januari 2006 hebben wij in goede orde ontvangen. Wij begrijpen uit deze brief dat er nu kennelijk sprake is van een gedeeltelijke beëindiging van de bruikleenovereenkomst en leiden daaruit af dat uw eerdere brief d.d. 11 januari 2006 hiermede is komen te vervallen.”
2.10 Nadien heeft het Geldersch Landschap bij brief van 10 april 2006 de hiervoor genoemde factuur van UTS aan Luthers Buitencentrum gestuurd met het verzoek om voor betaling zorg te dragen. Voorts heeft het Geldersch Landschap in die brief aangekondigd dat de resterende bruiklenen op 25 april 2006 weggehaald zullen worden.
2.11 Bij brief van 10 mei 2006 heeft het Geldersch Landschap voor zoveel nodig de bruikleenovereenkomst ontbonden.
3. Het geschil
3.1. Het Geldersch Landschap vordert in conventie de veroordeling van Luthers Buitencentrum tot afgifte aan haar van de resterende 304 zaken die zij van het Geldersch Landschap in bruikleen heeft binnen een week na betekening van het vonnis met machtiging tot tenuitvoerlegging van het vonnis met behulp van de sterke arm, alsmede de veroordeling van Luthers Buitencentrum om het Geldersch Landschap op eerste verzoek in de gelegenheid te stellen de hiervoor bedoelde zaken te inspecteren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag, alsmede de veroordeling van het Luthers Buitencentrum tot betaling van een bedrag € 4.438,50 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 april 2006.
3.2 De vordering tot afgifte van de resterende zaken is daarop gebaseerd dat het Geldersch Landschap de bruikleenovereenkomst met toepassing van art. 9 daarvan met onmiddellijke ingang heeft beëindigd en voorzoveel nodig bij brief van 10 mei 2006 heeft ontbonden wegens een toerekenbare tekortkoming; de vordering tot inspectie kennelijk op het daartoe strekkende beding in art. 8 van de bruikleenovereenkomst en de vordering tot betaling van € 4.438,50 daarop dat zij tot dit bedrag kosten heeft moeten maken voor het doen weghalen van een deel van de zaken na beëindiging van de bruikleen.
3.3 Het Luthers Buitencentrum heeft zich daartegen gemotiveerd verweerd en harerzijds in reconventie de veroordeling van het Geldersch Landschap gevorderd tot terugplaatsing van de op 13 januari 2006 uit Kasteel Hoekelum verwijderde zaken in het kasteel, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1 Ter beoordeling ligt voor de vraag of het Luthers Buitencentrum haar verplichtingen uit de overeenkomst van bruikleen niet is nagekomen, zodanig dat dat tot hetzij beëindiging met onmiddellijke ingang kon leiden op de voet van art. 9 van de overeenkomst, hetzij tot ontbinding wegens een toerekenbare tekortkoming. Aan beide beëindigingsgronden zijn dezelfde feiten ten grondslag gelegd. Die zullen hierna verder aan de orde komen.
4.2 Als verweer van de verste strekking heeft Luthers Buitencentrum aangevoerd dat de bruikleenovereenkomst een onlosmakelijk geheel vormt met de huurovereenkomst zodat de bruikleenovereenkomst niet beëindigd kan worden zonder dat tevens de huurovereenkomst wordt beëindigd. Dat verweer moet worden verworpen. Op zichzelf is juist dat zowel in de huurovereenkomst als in de bruikleenovereenkomst is bepaald dat de bruikleenovereenkomst onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van de huurovereenkomst. In de context van beide overeenkomsten moet daaruit worden afgeleid dat de bruikleenovereenkomst niet zelfstandig kan voortduren bij beëindiging van de huurovereenkomst. Dat ligt voor de hand omdat de mobilia de inventaris vormen van kasteel Hoekelum. Het ligt ook besloten in art. 22 van de huurovereenkomst en in art. 1a van de bruikleenovereenkomst. Dat betekent echter niet zonder meer dat de bruikleenovereenkomst niet kan worden beëindigd terwijl de huurovereenkomst voortduurt. Het bepaalde in art. 9 van de bruikleenovereenkomst duidt erop dat de bruikleenovereenkomst separaat van de huurovereenkomst kan worden beëindigd bij niet nakoming van de daarin genoemde verplichtingen. In geen van beide overeenkomsten is een aanwijzing te vinden dat de niet nakoming van die verplichtingen uit de bruikleenovereenkomst ook een grond voor beëindiging van de huurovereenkomst zou kunnen zijn, nog afgezien daarvan of zich dat zou verdragen met het toepasselijke huurrecht. Bij gebreke daarvan zou art. 9 van de bruikleenovereenkomst in de lezing van het Luthers Buitencentrum een loze bepaling zijn omdat die nooit tot beëindiging van de bruikleenovereenkomst zou kunnen leiden, tenzij er daarnaast ook gronden voor beëindiging van de huurovereenkomst zouden zijn. Het Luthers Buitencentrum heeft verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat zij uit verklaringen en gedragingen van het Geldersch Landschap iets anders heeft mogen begrijpen. Dit alles neemt overigens niet weg dat het gebruik van de mobilia voor het Luthers Buitencentrum als onlosmakelijk onderdeel van de huurovereenkomst wezenlijk is voor de exploitatie van kasteel Hoekelum. Dat bepaalt mede ‘de kleur’ van de bruikleenovereenkomst.
4.3 De door het Geldersch Landschap aangevoerde feiten voor de beëindiging hebben voor een deel betrekking op de wijze waarop het Luthers Buitencentrum met de mobilia omgaat. Bij de beoordeling daarvan moet worden vooropgesteld dat de mobilia zich bevinden in een kasteel dat krachtens de huurovereenkomst bestemd is om te worden geëxploiteerd als hotelaccomodatie en voor het houden van recepties, feesten, bruiloften, seminars en vergaderingen e.d. Het Geldersch Landschap zal daarom moeten dulden dat de in bruikleen gegeven mobilia in het kader van die exploitatie worden gebruikt. Dat betekent ook dat de eisen die het Geldersch Landschap aan het Luthers Buitencentrum mag stellen ten aanzien van de zorg (van een goed huisvader) gerelateerd zijn aan dat gebruik. Dat zijn niet dezelfde eisen als die aan goed conservatorschap van een museum kunnen worden gesteld.
4.4 Blijkens de verklaring ter comparitie van de rentmeester van het Geldersch Landschap, de heer Van Vliet, is een van de grieven dat het Luthers Buitencentrum zaken regelmatig verplaatst. Dat is ook de grief ten aanzien van de 18e eeuwse marmeren wijnkoelers, zoals bij de comparitie is gebleken. Het bezwaar tegen het verplaatsen is in de eerste plaats dat dat de kans op beschadigingen vergroot en in de tweede plaats dat het Geldersch Landschap steeds op de hoogte wil zijn van de plaats waar de in bruikleen gegeven spullen zich precies bevinden. Vooropgesteld moet worden dat, zoals Van Vliet bij de comparitie heeft verklaard, bij de onderhavige bruikleen niet was vastgelegd of afgesproken waar (in het kasteel) de verschillende zaken dienden te staan. Verder is niet gesteld of gebleken dat er iets is afgesproken omtrent de bevoegdheid tot verplaatsen van zaken. Ook daarbuiten is er niet een rechtsregel op grond waarvan het de bruiklener in een geval als dit niet zou zijn toegestaan de geleende zaken te verplaatsen. Dat neemt niet weg dat goed huisvaderschap met zich kan brengen dat de bruiklener bij een bruikleen als de onderhavige de zaken niet vaker verplaatst dan strikt nodig is met het oog op een (zorgvuldige) exploitatie van het kasteel. Uit de stellingen van het Geldersch Landschap kan niet worden afgeleid dat het Luthers Buitencentrum dat heeft gedaan. Van Vliet heeft bij de comparitie verklaard dat er kort voor 10 oktober 2005 een controle is geweest op de wijze van omgaan met de in bruikleen gegeven zaken, waarbij in het bijzonder wordt gekeken naar beschadigingen. Volgens Van Vliet zijn bij die controle nogal wat beschadigingen geconstateerd aan lijsten en meubels. Daaruit is toen afgeleid dat de zaken regelmatig verplaatst moesten zijn. Die stelling is op zichzelf reeds onvoldoende concludent. Voor tenminste een deel van de zaken, waaronder het meubilair, geldt dat beschadigingen ook bij normaal gebruik in het kader van de overeengekomen exploitatie kunnen ontstaan. Bovendien heeft van Vliet ook verklaard dat er niet een beschrijving van de toestand van de mobilia aan het begin van de bruikleen is, zodat geen vergelijking kan worden gemaakt. Dat betekent dus dat de geconstateerde beschadigingen er mogelijk toen al waren. Voor het overige heeft het Geldersch Landschap geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan aannemelijk is dat de beschadigingen door tekortschieten van het Luthers Buitencentrum in de zorg (door het onnodig vaak verplaatsen in het bijzonder) zijn veroorzaakt. Het Luthers Buitencentrum heeft overigens bij de comparitie nauwkeurig aangegeven welke zaken het heeft verplaatst om welke reden, te weten: twee dekenkisten om te verkomen dat bezoekers daarop gaan zitten en een kast die achter een deur stond om te voorkomen dat bezoekers daar tegenaan lopen, met het risico van beschadigingen vandien. Het Geldersch Landschap heeft dat niet gemotiveerd weersproken. Verder heeft het Luthers Buitencentrum toegegeven dat de 18e eeuwse wijnkoelers een keer zijn verplaatst en wel door een groep mediators die in het kasteel een bijeenkomst hielden. Dat is iets wat in het kader van de normale exploitatie met zo’n groep een keer kan gebeuren. Het wettigt op zichzelf niet de conclusie dat het Luthers Buitencentrum tekortgeschoten is in de haar betamende zorg.
4.5 Dan zijn er de zaken die bij inspectie niet zijn aangetroffen. Om te beginnen is er het vermiste Deventerkleed. Volgens de verklaring van huisbewaarder Van Ee van het Luthers Buitencentrum bevond zich dat op zolder, heeft hij dat in 1991 op verzoek van drie personen van het Geldersch Landschap van de zolder gehaald en buiten uitgerold, waarbij er 8 gaten in bleken te zitten. Nadat hij te kennen had gegeven er niet voor te voelen dat kleed weer naar de zolder te brengen is het volgens hem meegenomen door de mensen van het Geldersch Landschap en is het later door het Geldersch Landschap vernietigd. Door Van Vliet is daartegen ingebracht dat hem niets bekend is van het weghalen van dat kleed en dat er een brief zou moeten zijn waarin dat is vastgelegd als dat zo zou zijn. Hieromtrent moet als volgt worden geoordeeld. Op het Luthers Buitencentrum rust als bruiklener de verplichting als een goed huisvader voor de geleende zaak te zorgen en die zaak bij het einde van de bruikleen terug te geven. Tegenover de stelling van het Geldersch Landschap dat zij het kleed niet meer heeft aangetroffen, komt het standpunt van het Luthers Buitencentrum erop neer dat zij dat kleed heeft teruggegeven aan (mensen van) het Geldersch Landschap. Dan rust de bewijslast daarvan op het Luthers Buitencentrum. Indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat het Luthers Buitencentrum het kleed niet heeft terug gegeven en het ervoor moet worden gehouden dat het kwijt is, dan schiet het Luthers Buitencentrum in zoverre ten aanzien van dat kleed tekort in de nakoming van haar verplichtingen. Dat is echter een tekortkoming die niet zodanig is dat die de beëindiging van de gehele bruikleen rechtvaardigt. Bij de comparitie heeft Van Vliet bevestigd dat de niet aangetroffen zaken, waaronder het kleed, op zolder lagen. Niet gemotiveerd weersproken is dat het om een kleed ging waarin (8) gaten zaten. Uit deze omstandigheden moet worden afgeleid dat het klaarblijkelijk niet om een kleed ging dat de moeite van het tonen, gebruiken en conserveren waard werd gevonden. Dat neemt niet weg dat eventuele vermissing het Luthers Buitencentrum tot schadevergoeding kan verplichten, maar de eventuele vermissing en de daarin schuilende tekortkoming staan niet in verhouding met een zover gaande maatregel als beëindiging van de bruikleen van alle resterende 667 mobilia. Voorzover het gaat om beëindiging met toepassing van art. 9 van de bruikleenovereenkomst volgt dit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid die mede het gebruik van de mogelijkheid tot beëindiging wegens niet nakoming van de verplichtingen van de bruiklener bepalen. Voorzover het gaat om de ontbinding volgt dit uit de uitzondering in art. 6:265 lid 1 BW. Nu in deze procedure geen schadevergoeding terzake van het kleed is gevorderd, kan bewijslevering van de gestelde teruggave achterwege blijven.
4.6 Behalve het kleed zijn er nog enkele andere zaken niet aangetroffen. Volgens het Luthers Buitencentrum ging het om vier zaken, gewone inboedelgoederen, die versleten of overbodig waren en zich op een vliering bevonden. Bij de comparitie heeft de huisbewaarder verklaard dat hij die vliering op enig moment heeft moeten ontruimen in verband met reparatie van de klok en die spullen toen op de zolder van het koetshuis heeft gezet. Het Geldersch Landschap heeft bevestigd dat die spullen op zolder stonden. Het standpunt van het Luthers Buitencentrum is dus dat die spullen er nog steeds zijn. Aangezien het Geldersch Landschap zich op het standpunt stelt dat het Luthers Buitencentrum in de nakoming van zijn verplichtingen is tekortgeschoten, ligt het op de weg van het Gelders Landschap daartoe voldoende feiten te stellen en zonodig te bewijzen. Dat heeft het onvoldoende gedaan. Het enkele feit dat die spullen op een andere zolder staan, zoals het Luthers Buitencentrum stelt en het Geldersch Landschap bij de comparitie niet heeft weersproken, is onvoldoende, nu niet een verplichting van het Luthers Buitencentrum bestond de spullen niet te verplaatsen. Niet aangenomen kan dus worden dat hierin een tekortkoming is gelegen.
4.7 Tenslotte de directe aanleiding tot de beëindiging van de bruikleen, te weten de medewerking door het Luthers Buitencentrum aan het televisieprogramma de inbreker. Dat het Geldersch Landschap daarover verbolgen was is te begrijpen, want een serieuze instelling die zich bezig houdt met onder andere het beheer van cultureel erfgoed zit niet op betrokkenheid bij zo’n stunt te wachten. De vraag is echter of hetgeen feitelijk is voorgevallen al bijeen zo ernstig was dat sprake is van zodanig tekortschieten door het Luthers Buitencentrum in de nakoming van zijn verplichtingen dat onmiddellijke beëindiging van de bruikleen gerechtvaardigd was. Het Geldersch Landschap heeft daartoe in de eerste plaats aangevoerd (dagvaarding pos. 7) dat de in bruikleen gegeven zaken door die uitzending aan niet onaanzienlijke risico’s zijn blootgesteld, waarmee het Geldersch Landschap kennelijk doelt op risico’s van beschadiging en verhoogde kans op diefstal. Wat betreft het risico van beschadiging heeft Van Ee bij de comparitie verklaard dat voor dat televisieprogramma alleen nep schilderijlijsten naar buiten zijn gesjouwd en dat overigens alleen een aantal van ongeveer 11 echte, tot de bruikleen behorende schilderijen van de muur waren gehaald en op de grond waren neergezet. Dat is door het Geldersch Landschap niet weersproken. Daarmee staat dus vast dat andere goederen dan die elf schilderijen niet verplaatst zijn geweest. Het enkele feit dat die schilderijen van de muur zijn gehaald en vervolgens weer opgehangen levert op zichzelf niet een niet-nakoming van verplichtingen op. Dat de schilderijen daarbij onvoorzichtig zijn behandeld is niet aan de hand van concrete feiten gesteld of gebleken. Evenmin dat de schilderijen bij de gehele exercitie een verhoogd risico op beschadiging hebben gelopen. Hoewel de schilderijen aldus wel voor een ander doel zijn gebruikt dan waarvoor zij in bruikleen zijn gegeven -men kan hier bezwaarlijk van gebruik in het kader van een normale exploitatie van het kasteel spreken- is dit enkele gegeven niet van dien aard dat het meteen tot beëindiging van de gehele bruikleen moet leiden. Dat er een verhoogd risico op diefstal is ontstaan is evenmin aan de hand van voldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld. Uit de verklaringen van Van Ee blijkt dat gehele ‘inbraak’, zoals ook voor de hand ligt, in scène is gezet en dat er geen echte verbrekingshandelingen hebben plaatsgevonden. Uit de bij de comparitie afgelegde verklaringen die door het Geldersch Landschap niet gemotiveerd zijn weersproken, moet overigens worden afgeleid dat, anders dan het Geldersch Landschap heeft gesteld, niets te zien is geweest van de werkelijke beveiliging van het kasteel. Dat vertoning van zo’n programma als dit een verhoogde toeloop van inbrekers naar kasteel Hoekelum of naar andere bezittingen van het Geldersch Landschap tengevolge zal hebben, is evenmin met concrete feiten of omstandigheden onderbouwd. Wat dan nog overblijft is de door het Geldersch Landschap gestelde negatieve publiciteit. Die heeft Van Vliet bij de comparitie nader toegelicht met de verklaring dat hij de volgende dag is gebeld door vier a vijf bruikleengevers met vragen over hoe het Geldersch Landschap met de door hen in bruikleen gegeven zaken omgaan. Dat is vervelend genoeg, maar klaarblijkelijk is het daarbij gebleven. Alles bij elkaar moet de medewerking aan het programma als een ondoordachte actie worden gekwalificeerd die niet getuigt van een goed gevoel voor de juiste verhoudingen bij een bruikleen als de onderhavige. Het is anderzijds tot dusverre een eenmalig incident, dat gelet op de reeds sinds 1946 bestaande huur van het kasteel en bruikleen van de goederen en de belangen van het Luthers Buitencentrum bij de bruikleen in het kader van de voortgezette exploitatie van het kasteel Hoekelum een beëindiging van de bruikleen niet rechtvaardigt.
4.8 Zolang de bruikleenovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd, heeft het Luthers Buitencentrum recht op gebruik van de mobilia en het Geldersch Landschap de plicht die ter beschikking te stellen. De vordering tot teruggave van de rest van de mobilia in conventie zal daarom worden afgewezen en die in reconventie tot terugplaatsing van de weggehaalde mobilia worden toegewezen zoals hierna weer te geven. De vordering met betrekking tot de inspectie van de goederen in conventie zal eveneens worden afgewezen, nu het Luthers Buitencentrum heeft laten weten dat zij de toegang eerder alleen had geweigerd om te voorkomen dat het Geldersch Landschap ook de overige mobilia zou doen weghalen. Aangenomen moet worden dat het Luthers Buitencentrum de overeengekomen inspecties thans weer gewoon zal toelaten, zoals in het verleden. De vordering tot betaling van de kosten van het wegvoeren van de mobilia zal gelet op het voorgaande worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal het Geldersch Landschap worden veroordeeld in de kosten.
5. De beslissing
De rechtbank
veroordeelt het Geldersch Landschap in de kosten, aan de zijde van het Luthers Buitencentrum bepaald op € 248,- voor verschotten (vast recht) en op € 904,- voor salaris procureur,
veroordeelt het Geldersch Landschap om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis alle op 13 januari 2006 uit het Kasteel Hoekelum verwijderde mobilia weer in het kasteel terug te plaatsen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat zij geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen,
veroordeelt het Geldersch Landschap in de kosten van de procedure, aan de zijde van het Luthers Buitencentrum bepaald op € 452,- voor salaris procureur,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2007.