ECLI:NL:RBARN:2007:BA4774

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2672
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor uitbreiding sportcomplex De Pals te Westervoort

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 24 april 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Actiegroep Emmerik en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westervoort. De zaak betreft de uitbreiding van het sportcomplex De Pals te Westervoort, waarvoor vrijstelling en een reguliere bouwvergunning zijn verleend op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De Actiegroep Emmerik, eiseres, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 30 maart 2006, waarin het bezwaar tegen de verleende vergunning ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft allereerst beoordeeld of de Actiegroep Emmerik als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de actiegroep, opgericht door bewoners van de wijk Emmerik, voldoet aan de eisen van rechtspersoonlijkheid en als belanghebbende kan worden beschouwd. Vervolgens heeft de rechtbank de inhoudelijke bezwaren van eiseres tegen de vrijstelling en bouwvergunning behandeld. Eiseres heeft onder andere aangevoerd dat de parkeerbehoefte niet goed is vastgesteld en dat de verkeersafwikkeling onvoldoende is onderzocht.

De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende onderbouwing heeft geleverd voor de verleende vrijstelling en dat de bezwaren van eiseres niet opwegen tegen de belangen van de vergunninghouder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verkeersafwikkeling en parkeerbehoefte adequaat zijn beoordeeld en dat er geen sprake is van onevenwichtigheid in de belangenafweging. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbenden kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 06/2672
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
Actiegroep Emmerik, eiseres,
zetelend te Westervoort,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westervoort, verweerder,
alsmede
[A], partij ex artikel 8:26 van de Awb,
te [woonplaats].
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 30 maart 2006.
2. Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2005 heeft verweerder vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en een reguliere bouwvergunning eerste fase verleend aan [A] voor het verbouwen en uitbreiden van sportcomplex De Pals te Westervoort met 4 squashbanen en bijbehorende parkeerruimte.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij schrijven van 28 juni 2006 heeft [A], verder aan te duiden als “vergunninghouder”, zich gesteld als partij in het geding.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 21 maart 2007. Namens eiseres zijn aldaar verschenen [B] en [C], beiden wonende te [woonplaats]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door ing. E.M. Simonse, werkzaam bij de gemeente Westervoort, en R.W. Meilof, adviseur bij Goudappel Coffeng te Deventer. Vergunninghouder en zijn gemachtigde, mr. S.J. Snellenburg-Swenker, werkzaam bij Deloitte MKB Accountancy & Advies B.V. te Arnhem, zijn niet verschenen.
3. Overwegingen
De rechtbank beantwoordt eerst de vraag of eiseres als belanghebbende moet worden aangemerkt. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 3 augustus 2005, LJN AU0412) blijkt dat uit artikel 1:2, derde lid, van de Awb volgt dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de actiegroep in oktober 2004 is opgericht door bewoners van de wijk Emmerik in Westervoort. Dit betekent dat ten tijde van het primaire besluit de actiegroep reeds bestond. Er was op dat moment ook sprake van een bestuur en leden. De actiegroep heeft een duidelijk omschreven doel, namelijk de leefbaarheid van de wijk. Voorts wordt door de actiegroep op kenbare wijze deelgenomen aan het rechtsverkeer. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat Actiegroep Emmerik als informele vereniging moet worden aangemerkt en tevens als belanghebbende ten aanzien van het bestreden besluit.
Op 17 maart 2005 heeft verweerder een aanvraag ontvangen voor het verbouwen en uitbreiden van sportcomplex De Pals te Westervoort met 4 squashbanen en bijbehorende parkeerruimte.
Ingevolge artikel 44 van de Woningwet (WoW), voor zover in het onderhavige geval van toepassing en zakelijk weergegeven, mag een reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien:
a. het bouwen, waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit;
b. het bouwen niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
d. het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 56a WoW, voor zover in het onderhavige geval van toepassing en zakelijk weergegeven, wordt
1. een reguliere bouwvergunning op aanvraag in twee fasen verleend;
2. mag de bouwvergunning eerste fase slechts en moet deze worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d of e, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
Voor het betreffende perceel geldt het bestemmingsplan “14e partiële herziening bestemmingsplan Emmerik”. Het sportcomplex heeft de bestemming “Welzijnsvoorzieningen met bijbehorende erven-Mg”, waarbij –aldus verweerder – de beoogde uitbreiding buiten het bouwblok, maar binnen de “bijbehorende erven” ligt. Voorts heeft de parkeerplaats de bestemming “Verblijfsdoeleinden, auto’s toegestaan- Vb(a)” en heeft het perceel ter plekke van de beoogde extra parkeerplaatsen en van de te verleggen toegang tot het parkeerterrein de bestemming “Groenvoorzieningen-G”.
De uitbreiding van het gebouw, de nieuw aan te leggen parkeerplaatsen en de te verleggen toegang tot het parkeerterrein zijn in strijd met voornoemd plan.
Om toch de gevraagde bouwvergunning te kunnen verlenen heeft verweerder ingevolge het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling verleend van het bestemmingsplan.
Artikel 19, tweede lid, van de WRO luidt als volgt:
“Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.”
Gedeputeerde staten van Gelderland hebben in de lijst behorend bij de brief van 4 januari 2005 categorieën van gevallen aangegeven als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO. De vrijstellingslijst is gepubliceerd in het provinciaal blad van 6 januari 2005 en in werking getreden met ingang van de achtste dag na die publicatie (zie ook Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13 december 2006, LJN: AZ4314). Ten tijde van het primaire besluit en het besluit op bezwaar gold deze lijst, zodat verweerder terecht heeft beoordeeld of vrijstelling op basis van deze lijst mogelijk was.
De rechtbank merkt nog op dat de lijst van gedeputeerde staten van Gelderland van 15 november 2005 pas is gepubliceerd op 28 september 2006, zodat deze lijst niet van belang is voor de beoordeling van de onderhavige zaak.
De vrijstelling is gebaseerd op categorie 2 van de lijst van 4 januari 2005. Voor zover eiseres heeft betoogd dat op basis van deze categorie geen vrijstelling kan worden verleend omdat het bouwplan in strijd is met het provinciale locatie/-mobiliteitsbeleid, overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een lokale ontwikkeling, die daarmee niet in strijd is.
In het kader van de uit artikel 19, tweede lid, van de WRO voortvloeiende eis dat het bouwplan moet zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, heeft verweerder een rapport laten opstellen gedateerd augustus 2005. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat dit rapport, mede gezien in samenhang met de overige gedingstukken, waaronder het rapport van Goudappel Coffeng (verder: GC) van 7 maart 2005, onvoldoende onderbouwing zou vormen.
De rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag of verweerder in het kader van de beoordeling van het verzoek om vrijstelling alle bij het betreffende bouwplan betrokken belangen heeft afgewogen. De rechtbank dient zich hierbij te beperken tot de vraag of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat moet worden geoordeeld dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot de verlening van de gevraagde vrijstelling heeft kunnen komen.
In dit kader heeft eiseres met name bezwaren naar voren gebracht die samenhangen met het parkeren bij De Pals en de verkeersafwikkeling. Op enkele van deze argumenten zal de rechtbank nader ingaan, omdat deze ter zitting min of meer uitgebreid aan de orde zijn geweest.
Eiseres heeft aangevoerd dat het rapport van GC geen grondslag kan vormen voor de vaststelling van de parkeerbehoefte omdat geen parkeertelling heeft plaatsgevonden op de maatgevende zaterdag. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. Met hetgeen in het rapport en ter zitting naar voren is gebracht, is voldoende gemotiveerd dat de tellingen die op andere dagen hebben plaatsgevonden, in combinatie met de kengetallen uit de CROW-richtlijnen, voldoende grondslag bieden voor de vaststelling van de parkeerbehoefte op de maatgevende zaterdag.
Voorts heeft eiseres aangevoerd dat in de berekening van de parkeerbehoefte ten onrechte niet is uitgegaan van piekmomenten waarbij sprake is van twee evenementen in De Pals. De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat de verwachting gerechtvaardigd is dat deze piekmomenten zodanig vaak zullen voorkomen dat om die reden de parkeervoorziening op die piekmomenten moet zijn afgestemd. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat, hoewel de vergunninghouder reeds sinds begin 2005 De Pals exploiteert en eiseres van mening is dat de vergunninghouder een commerciële ondernemer is die zal trachten de De Pals zo intensief mogelijk te benutten, niet gebleken is dat zich in de periode sinds begin 2005 dergelijke piekmomenten hebben voorgedaan.
Wat betreft de verkeersafwikkeling rond het kruispunt Emmerik/Klapstraat is ter zitting door verweerder toegelicht dat uit het onderzoek van GC blijkt dat het avondspitsuur “maatgevend” is, dat de bezoekers van De Pals met name buiten de avondspitsperiode en in het weekeinde komen en dat de uitbreiding derhalve weinig invloed heeft op de verkeersafwikkeling. De rechtbank heeft uit het verhandelde ter zitting begrepen dat bij piekmomenten, als de parkeerplaats volledig bezet is en veel bezoekers op hetzelfde moment weg gaan, de verkeersafwikkeling moeizaam zal zijn, omdat het verkeer, komend van de parkeerplaats, via de Emmerik de Klapstraat op zal moeten rijden. Dit zal tot wachttijden leiden. Enerzijds merkt de rechtbank op dat dit ook in de huidige situatie bij piekmomenten al het geval is. Vanwege de toename van het aantal parkeerplaatsen zal het wat langer duren voordat de geparkeerde auto’s allemaal de Klapstraat opgereden zijn. Gelet echter op het feit dat het hier om piekmomenten gaat, die niet zo vaak voorkomen, en deze piekmomenten niet tijdens de avondspits vallen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de extra verkeershinder die een gevolg is van de uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen geen reden vormt om geen vrijstelling te verlenen.
Met betrekking tot de overige door eiseres aangevoerde bezwaren ten aanzien van het parkeren en de verkeersafwikkeling, overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat deze bezwaren bij afweging van de betrokken belangen geen reden vormen om de gevraagde vrijstelling te weigeren.
Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de gemeente de voormalige eigenaar van De Pals is, dat de gemeente daarom belanghebbende in deze kwestie is en dat verweerder niet in de positie is om objectieve afwegingen te maken tussen de belangen van de aanvrager van de vergunning en de omwonenden.
De rechtbank stelt vast dat verweerder een besluit op een aanvraag om bouwvergunning/vrijstelling dient te nemen, ook indien belangen van de gemeente op de een of andere wijze bij die aanvraag betrokken zijn. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om de bevoegdheid tot het nemen van een besluit in dergelijke situaties over te dragen aan een ander bestuursorgaan. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat in het onderhavige geval de besluitvorming is beïnvloed doordat de gemeente mogelijk belangen zou hebben bij verlening van de gevraagde vrijstelling/bouwvergunning.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. D.J. Post, voorzitter, en mrs. S.W. van Osch-Leysma en E.C.G. Okhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2007.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: