ECLI:NL:RBARN:2007:BA1253

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
16 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
444578 CV EXPL 06-2946
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning immateriële schadevergoeding aan politie-ambtenaar na mishandeling tijdens demonstratie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Arnhem op 16 maart 2007 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een politie-ambtenaar en een gedaagde. De politie-ambtenaar vorderde een schadevergoeding van € 250,- wegens immateriële schade die hij had opgelopen tijdens een demonstratie op 18 december 2003. Tijdens deze demonstratie werd hij door de gedaagde op zijn achterhoofd geslagen terwijl hij bezig was met de aanhouding van een andere persoon. De politie-ambtenaar heeft verklaard dat hij als gevolg van de klap last heeft gehad van nek- en hoofdpijn, duizeligheid en een zwelling op zijn hoofd. De gedaagde ontkende de mishandeling en stelde dat de gevolgen voor de politie-ambtenaar deels het gevolg waren van zijn werk als politiefunctionaris.

De kantonrechter heeft de getuigenverklaringen van de politie-ambtenaar en een andere getuige, die de gebeurtenis bevestigde, als overtuigend beschouwd. De getuigenverklaringen van de gedaagde en andere getuigen werden als onvoldoende gewichtiger bevonden om tot een ander oordeel te komen. De kantonrechter oordeelde dat de politie-ambtenaar recht had op de gevorderde schadevergoeding, aangezien de mishandeling tijdens zijn werkzaamheden plaatsvond en de gedaagde als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 250,- aan de politie-ambtenaar, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de gedaagde ook in de proceskosten veroordeeld.

Dit vonnis is openbaar uitgesproken en de kantonrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De gedaagde heeft geen bewijs kunnen leveren dat de politie-ambtenaar niet geslagen zou zijn, en de kantonrechter heeft de vordering van de politie-ambtenaar in zijn geheel toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, die zijn afgewezen.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 444578 \ CV EXPL 06-2946 \ jt
uitspraak van
Vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te Molenhoek
eisende partij
gemachtigde mr. M.J.R.M. Pompen
tegen
[gedaagde]
wonende te Nijmegen
gedaagde partij
gemachtigde mr. F.G.W.M. Huijbers
Partijen worden hierna [politie-ambtenaar] en [gedaagde] genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit
- het tussenvonnis van 28 juli 2006
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 24 augustus 2006
- de processen-verbaal van getuigenverhoor van 14 december 2006 en 5 februari 2007.
De vordering en het verweer
1. [politie-ambtenaar] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 250,- en de proceskosten, beide met rente.
2. [politie-ambtenaar] voert hiertoe, kort samengevat, het volgende aan. Hij is op 18 december 2003 mishandeld door [gedaagde]. Tijdens een demonstratie in het centrum van Nijmegen op 18 december 2003 heeft [gedaagde] hem op zijn achterhoofd geslagen toen hij bezig was met de aanhouding van een persoon, die ervan werd verdacht zijn gebiedsontzegging te overtreden. De klap had geen enkel verband met een strafvorderlijke actie, althans niet jegens [gedaagde]. Als gevolg van de klap heeft hij met nek- en hoofdpijn te kampen gehad. Daarna heeft hij enige tijd last gehad van duizeligheid. Ook is er een zwelling op zijn hoofd ontstaan. Hij vordert daarom een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding van
€ 250,-.
3. [gedaagde] ontkent [politie-ambtenaar] te hebben geslagen. Voorts werpt hij op dat hij niet “zonder meer een persoonlijke vordering heeft”, omdat de gevolgen voor [politie-ambtenaar] “voor een deel” het gevolg zijn van zijn werk, van zijn dienstopdracht en de wijze waarop hij deze onder de gegeven omstandigheden moest uitvoeren.
De beoordeling
4. De kantonrechter heeft tijdens de comparitie van partijen een mondeling tussenvonnis gewezen, waarbij hij [politie-ambtenaar] in de gelegenheid heeft gesteld om te bewijzen dat [gedaagde] hem tijdens de demonstratie van 18 december 2003 op zijn achterhoofd heeft geslagen.
[politie-ambtenaar] heeft zichzelf en [getuige X] als getuigen voorgebracht. [gedaagde] heeft zichzelf, [getuige Y] en [getuige Z] als getuigen doen horen.
5. [politie-ambtenaar] heeft als partij-getuige het volgende verklaard, voor zover hier van belang:
“Tijdens de demonstratie ben ik met een collega de groep ingelopen om een persoon aan te houden die een gebiedsontzegging had. Volgens mij liep er nog een aantal collega’s van mij achter mij. Ik pakte die persoon vast en direct daarna begon het duw- en trekwerk vanuit de groep. Ik liep met die persoon weg en voelde dat ik met twee handen van achteren werd vastgehouden. Ik draaide mij om en zag dat de heer [gedaagde] dat deed. Ik probeerde mij los te rukken. Vervolgens voelde ik dat één hand losliet en ik voelde een klap op mijn achter¬hoofd. Ik heb me toen omgedraaid en de heer [gedaagde] een klap in het gezicht gegeven en heb hem aangehouden. (…) Er is bij mij geen enkele twijfel dat de heer [gedaagde] mij geslagen heeft want er was in mijn nabijheid geen ander duw- of trekwerk of stoeipartij aan de gang.”
De getuige [getuige X], die als agent de demonstratie begeleidde, verwijst naar een door hem en zijn collega opgestelde verklaring omtrent het onderhavige incident, die volgens hem op of omstreeks 18 december 2003 door hen is opgemaakt ten behoeve van het zogenaamde bedrijfsprocessensysteem en die aan het proces-verbaal van getuigenverhoor van
14 december 2006 is gehecht. Hij heeft verder verklaard, voor zover hier van belang:
“(…) Ik kende de heer [gedaagde] ambtshalve. Ik weet zeker dat hij de heer [politie-ambtenaar] op zijn achterhoofd heeft geslagen, want anders zou ik het niet op papier zetten. Ik kan alleen geen mooiere omschrijving geven als gevolg van het grote tijdsverloop. (…)”
6. [gedaagde] heeft als getuige verklaard, voor zover hier van belang:
“De heer [politie-ambtenaar] wilde een persoon gaan arresteren. Dat weet ik, omdat hij richting een persoon met een verblijfsontzegging liep. Ik heb hem toen van voren vastgepakt. Wij hadden oogcontact. Hij vroeg mij om los te laten. Dat heb ik niet gedaan. Daarop kreeg ik een klap in het gezicht van de heer [politie-ambtenaar] en ben ik gearresteerd. [politie-ambtenaar] had tijdens dit incident niemand vast. Het incident duurde nog geen tien seconden. (…)”
De getuige [getuige Y] heeft met betrekking tot de bewijsopdracht niets kunnen verklaren, alsmede dat hij zich niet kan voorstellen dat in de chaotische situatie doordat er viel politie en paarden door de meute heenliepen iemand helder gezien kan hebben wat gesteld wordt.
De getuige [getuige Z] heeft verklaard, voor zover hier van belang:
“(…) Ik deed mee aan de demonstratie, waarvan u zegt dat die op 18 september 2003 heeft plaatsgevonden. Ik ben toen zelf gearresteerd en lag met mijn buik op de grond. Omdat de politie veel geweld gebruikte heb ik goed gekeken of er mensen van ons niet door dat geweld zwaar gewond zouden raken. In mijn blikveld zag ik [gedaagde] tegenover [politie-ambtenaar] staan. (…) Ik heb [gedaagde] niet zien slaan. Volgens mij stonden ze met de voorzijden naar elkaar toe. Het is lang geleden, waardoor ik dit niet meer precies kan verklaren. Ik weet echter wel zeker dat [gedaagde] niet heeft geslagen. Als hij dat wel zou hebben gedaan, dan zou ik dat hebben onthouden. (…) Ik weet niet meer of ik heb gezien dat de heren elkaar naderden. (…)”
7. De kantonrechter acht [politie-ambtenaar] geslaagd in zijn bewijsopdracht, gezien de getuigenverklaring van [getuige X], diens schriftelijke verklaring van 18 december 2003 of daaromtrent en de getuigenverklaring van [politie-ambtenaar]. De andere getuigenverklaringen zijn van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen. De getuige [getuige Y] heeft geen feiten of omstandigheden met betrekking tot de bewijsopdracht uit eigen wetenschap kunnen verklaren. De getuige [getuige Z] heeft [gedaagde] niet zien slaan, maar uit zijn verklaring kan niet worden afgeleid dat hij de onderhavige interactie tussen [politie-ambtenaar] en [gedaagde] gedurende de volledige duur daarvan heeft waargenomen.
9. De volgende vraag die dan beantwoord dient te worden of [politie-ambtenaar] recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding en zo ja, hoe hoog deze dan dient te zijn.
[gedaagde] heeft de stelling van [politie-ambtenaar] dat hij door die klap last heeft gehad van nek- en hoofdpijn en duizeligheid alsmede dat daardoor ook een zwelling op zijn hoofd is ontstaan niet betwist, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat. [politie-ambtenaar] heeft door die klap dus lichamelijk letsel opgelopen, hetgeen, gezien de aard en ernst van het letsel, het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding rechtvaardigt. Dat de mishandeling van [politie-ambtenaar] door [gedaagde] plaats heeft gevonden tijdens de werkzaamheden van [politie-ambtenaar] als politiefunctionaris kan er in redelijkheid niet toe leiden dat het gevorderde bedrag gematigd dan wel afgewezen dient te worden, zoals [gedaagde] kennelijk bepleit. Ook de gevorderde rente, die niet is betwist, zal worden toegewezen.
10. De gevorderde buitengerechtelijke kosten, die worden betwist, zullen worden afgewezen, daar twee sommatiebrieven onvoldoende zijn om deze kosten toe te wijzen.
11. [gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Het gemachtigdensalaris zal op nihil worden gesteld, nu mr. Pompen in dienst is van de werkgever van [politie-ambtenaar] aan wie hij blijkens de dagvaarding zijn toegekende recht op vergoeding zal cederen.
De beslissing
De kantonrechter
veroordeelt [gedaagde] om aan [politie-ambtenaar] te betalen € 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 oktober 2005 tot aan de dag der algehele voldoening,
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [politie-ambtenaar] bepaald op € 84,87 aan dagvaardingskosten, € 90,- aan vastrecht en nihil aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente over het totaalbedrag aan proceskosten vanaf de 15e dag na heden tot aan de dag der algehele voldoening,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op