ECLI:NL:RBARN:2007:BA0937

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
16 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
245538 \ CV EXPL 02-601
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocatenmaatschap voor schade door RSI als gevolg van werkplekomstandigheden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem op 16 maart 2007, staat de aansprakelijkheid van een advocatenmaatschap centraal voor de schade die een secretaresse heeft geleden als gevolg van RSI, veroorzaakt door onveilige werkplekomstandigheden. De eiseres, wonende te Beuningen, heeft de maatschap [gedaagde] c.s. gevestigd te Nijmegen aangeklaagd op basis van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek, dat werkgevers verplicht om zorg te dragen voor veilige arbeidsomstandigheden. De kantonrechter heeft in eerdere tussenvonnissen vastgesteld dat de gedaagde partij de verplichtingen uit de arbeidsomstandighedenregelgeving niet heeft nageleefd, wat heeft geleid tot de RSI-klachten van de eiseres.

Tijdens de procedure zijn getuigenverklaringen gehoord, waaruit bleek dat de werkplek van de eiseres niet voldeed aan de eisen van het Besluit beeldschermwerk. De kantonrechter concludeerde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende waren om het vermoeden van aansprakelijkheid te ontzenuwen. De gedaagde partij heeft niet kunnen aantonen dat de RSI-klachten van de eiseres door andere factoren zijn veroorzaakt. De kantonrechter heeft daarom geoordeeld dat de gedaagde partij aansprakelijk is voor de schade van de eiseres.

De rechter heeft de gedaagde partij veroordeeld tot het vergoeden van de door de eiseres geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat, en heeft een voorschot van € 40.000,- toegewezen. De gedaagde partij is ook veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om te zorgen voor veilige werkplekken en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 245538 \ CV EXPL 02-601 \ jt
uitspraak van 16 maart 2007
Vonnis
in de zaak van
[eiseres]
wonende te Beuningen
eisende partij
gemachtigde F.H.E.G. van den Heuvel
tegen
de maatschap [gedaagde] c.s.
gevestigd te Nijmegen
gedaagde partij
gemachtigde mr. W.J. Hengeveld
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit
- het tussenvonnis van 22 april 2005
- het proces-verbaal van getuigenverhoor in enquête aan de zijde van [gedaagde] van
24 oktober 2005
- de brief van 8 mei 2006 van de gemachtigde van [eiseres] met producties
- het proces-verbaal van contra-enquête aan de kant van [eiseres] van 11 mei 2006
- de conclusie na enquête van [gedaagde]
- de conclusie na enquête van [eiseres].
De verdere beoordeling
1. De kantonrechter blijft bij hetgeen in de tussenvonnis van 25 juni 2004 en 22 april 2005 is overwogen.
2. In het eerst genoemde tussenvonnis is als vaststaand aangenomen dat (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] de verplichtingen voortvloeiend uit arbeidsomstandighedenregelgeving, gericht op de voorkoming van gezondheidsklachten zoals RSI als gevolg van beeldschermwerk, niet heeft nageleefd. Hiermee staat voorshands vast dat [eiseres] schade in de uitoefening van haar werkzaamheden heeft opgelopen, oftewel dat de RSI-klachten zijn veroorzaakt door haar secretaresse-werkzaamheden.
[gedaagde] is in de gelegenheid gesteld dit vermoeden te ontzenuwen door het leveren van tegenbewijs. [gedaagde] heeft de getuigen [X, Y en Z] voorgebracht. [eiseres] heeft zichzelf als getuige laten horen.
(rechtsoverwegingen 3 t/m 6 bevatten samenvattingen van de getuigenverklaringen)
7. De verklaringen van de getuigen aan de zijde van [gedaagde] komen er alle op neer dat de werk(plek)omstandigheden van [eiseres] altijd goed zijn geweest. De kantonrechter ziet hierin echter geen aanleiding om terug te komen op de vaststelling in het tussenvonnis van 25 juni 2004 dat (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] de verplichtingen voortvloeiende uit de arbeidsomstandighedenregelgeving, vanaf 31 december 1992 neergelegd in het Besluit beeldschermwerk en vanaf 1 juli 1997 neergelegd in de Arbeidsomstandighedenregeling en het Arbeidsomstandighedenbesluit, gericht op de voorkoming van gezondheidsklachten zoals RSI als gevolg van beeldschermwerk, niet heeft nageleefd. Uit deze getuigenverklaringen volgt namelijk niet dat bedoelde regelgeving als uitgangspunt is genomen bij de inrichting van de werkplekken van [eiseres] en de organisatie van haar werkzaamheden alsmede dat een en ander heeft voldaan aan die regelgeving. In dit verband wijst de kantonrechter op de volgende passages in de betreffende getuigenverklaringen. De getuige [X] heeft verklaard dat hij niet denkt dat hij het Besluit beeldschermwerk ernaast heeft gelegd bij de inrichting van de werkplekken en dat hij “wel zo ongeveer” weet wat de inhoud van dat besluit was. De getuige [Y] heeft verklaard dat zij geregeld heeft gezegd dat de secretaresses hun werkzaamheden moesten afwisselen, maar dat zij daar geen toezicht op hield. De getuige [Z] heeft verklaard dat hij zich niet specifiek heeft beziggehouden met de inrichting van de werkplekken. Deze getuigenverklaringen maken het dan ook niet onaanvaardbaar dat de kantonrechter gebonden is aan voormelde eindbeslissing in het tussenvonnis van 25 juni 2004, anders dan [gedaagde] meent. Er is namelijk geen sprake van een situatie dat de kantonrechter wordt gedwongen tot het doen van een einduitspraak waarvan hij weet dat deze ondeugdelijk is (HR 15 september 2006, RvdW 2006, 855).
8. [gedaagde] is voorts niet geslaagd in het leveren van bewijs tegen het vermoeden dat de RSI-klachten van [eiseres] zijn veroorzaakt door haar secretaresse-werkzaamheden. Uit de getuigenverklaringen is immers niet van een mogelijk andere, niet voor rekening van [gedaagde] komende oorzaak voor de RSI-klachten van [eiseres] gebleken.
9. De slotsom is dan ook dat de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] op grond van art. 7:658 BW jegens [eiseres] aansprakelijk is zal worden gegeven. De kantonrechter acht het niet mogelijk om thans de door [eiseres] geleden schade te begroten. Hij zal daarom een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat uitspreken. Voorts zal het gevorderde voorschot van € 40.000,- worden toegewezen. Het is immers voorshands aannemelijk dat de toe te kennen schadevergoeding minstens dit bedrag zal belopen. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen, nu deze post in de schadestaatprocedure aan de orde komt.
10. [gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter
verklaart voor recht dat [gedaagde] op grond van art. 7:658 BW jegens [eiseres] aansprakelijk is,
veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding van de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat,
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] € 40.000,- als voorschot op de schadevergoeding te betalen,
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] bepaald op € 77,56 aan kosten dagvaarding, € 152,- aan vastrecht en
€ 2.665,- aan salaris van haar gemachtigde,
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2007