ECLI:NL:RBARN:2007:BA0315

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/290
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingplicht en feitelijke vestigingsplaats van een vennootschap in China

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 7 maart 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] Limited en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de belastingplicht van eiseres, die stelt dat haar feitelijke leiding in China werd uitgeoefend en dat zij daarom niet belastingplichtig is in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat tijdens het vooroverleg geen vertrouwen is gewekt over de feitelijke vestigingsplaats van eiseres. Eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat haar kernactiviteiten, zoals kwaliteitscontrole, logistiek beheer en productontwikkeling, daadwerkelijk vanuit China werden uitgevoerd. De rechtbank oordeelt dat de feitelijke vestigingsplaats van eiseres in China ligt, waardoor zij niet belastingplichtig is in Nederland. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2001, en vermindert de aanslag vennootschapsbelasting 2002 tot nihil. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres en dient de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/290
Uitspraakdatum: 7 maart 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X] Limited,
[gemachtigde],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P],
[gemachtigde],
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de belastingplicht voor de vennootschapsbelasting. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in een rapport d.d. 5 januari 2005, opgesteld door [A]. Een afschrift van dit rapport behoort tot de gedingstukken.
Naar aanleiding van voornoemd onderzoek heeft verweerder aan eiseres de volgende aanslagen opgelegd:
- over het jaar 2001 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting met dagtekening 12 februari 2005 [aanslagnummer] naar een belastbaar bedrag van € 42.702,
- over het jaar 2002 een aanslag vennootschapsbelasting met dagtekening 19 februari 2005 [aanslagnummer] naar een belastbaar bedrag van € 323.148
Eiseres heeft op 15 maart 2005 bezwaar gemaakt tegen de voornoemde aanslagen.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar gedagtekend 16 november 2005 het bezwaar afgewezen en de aanslagen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 19 december 2005, ontvangen door de rechtbank op 21 december 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft op 23 november 2006 een nader stuk ingediend. Verweerder heeft hierop op 15 januari 2007 schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2007 te Arnhem. Namens eiseres zijn verschenen [gemachtigde], [B] en mevrouw [C]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde], bijgestaan door [A] en [D].
De onderhavige zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 06/288 betreffende [X] Holding B.V.
Verweerder heeft op 23 januari 2007 een pleitnota (inclusief vijf bijlagen betreffende een tweetal ingestelde derdenonderzoeken) aan de rechtbank doen toekomen. Hiervan is op dezelfde datum een kopie aan de wederpartij overgelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 8:58 van de Awb heeft de rechtbank deze stukken als tardief aangemerkt wegens het onredelijk bemoeilijken van de procesvoering door eiseres en derhalve niet tot de gedingstukken gerekend.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Ten aanzien van de concernstructuur van de [X]-groep
De aandelen in [X] Holding B.V. zijn indirect – via een personal holding – in handen van de heren [E] (53%) en [F] (47%), beiden woonachtig in Nederland.
De heren [E] en [F] hebben voorts ieder in privé een belang van 50% in eiseres, een vennootschap opgericht naar het recht van Hong Kong.
Ten aanzien van [X] Holding B.V.
[X] Holding B.V. is een houdstervennootschap. De feitelijke activiteit van de [X] groep in Nederland – een groothandel in tuingerelateerde (cadeau)artikelen – vindt plaats in [X] B.V. Laatstgenoemde is gevoegd in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met [X] Holding B.V.
Afnemers van [X] B.V. bevinden zich in zowel binnen- als buitenland (met name in West-Europa, de Verenigde Staten en Canada).
Inkoop van de producten geschiedt met name in China. Levering van de producten geschiedt rechtstreeks door de producent aan [X] B.V. danwel aan haar overige cliënten.
Ten aanzien van eiseres
Eiseres is namens de heren [E] en [F] op 10 januari 2001 te Hong Kong opgericht door [G] Ltd, een trustmaatschappij van [bank].
Als statutair directeur van eiseres fungeren [G] Ltd. en de heer [E].
Eiseres beschikt in [Q], China, over een kantoorruimte en een showroom en heeft vijf personeelsleden in dienst waaronder de heer [B] en mevrouw [C], die de leiding heeft over de dagelijkse gang van zaken. De heer [B] was verantwoordelijk voor het opzetten en opstarten van de Chinese vestiging.
De kernactiviteiten van eiseres bestaan uit:
- kwaliteitscontrole van de in China geproduceerde producten;
- logistiek beheer (bevrachting en verscheping van de producten);
- ordertracing;
- productontwikkeling;
- in- en verkoop (inclusief het bezoeken van vakbeurzen).
Eiseres wordt door de Chinese belastingautoriteiten aangemerkt als een zogenoemd ‘representation office’.
In het jaar 2001 hebben alle verkopen van eiseres plaatsgevonden aan [X] B.V. In het jaar 2002 verricht eiseres voorts werkzaamheden en diensten ten behoeve van derde niet gelieerde partijen (6% van de totale transacties).
De jaarstukken over de jaren 2001 en 2002 zijn opgesteld door [H] te Hong Kong.
Als vergoeding voor verrichte activiteiten betaalt [X] B.V. een opslag van 10% over de inkoopwaarde op de prijs die door eiseres wordt betaald aan haar Chinese leveranciers. Deze opslag wordt doorberekend in de kostprijs van de producten.
Volgens de jaarstukken bedroeg het nettoresultaat van eiseres in de jaren 2001 en 2002 $ 38.378 respectievelijk $ 304.150.
3. Geschil
Primair is in geschil of verweerder door het opleggen van de aanslag over het jaar 2002 gehandeld heeft in strijd met het vertrouwensbeginsel. Subsidiair is in geschil of de feitelijke vestigingsplaats van eiseres in Nederland is gelegen. Indien geoordeeld wordt dat eiseres feitelijk in Nederland is gevestigd komt de vraag aan de orde of sprake is van een vaste inrichting van eiseres in China. Ten slotte is alsdan in geschil de hoogte van de winst die aan eiseres dient te worden toegerekend.
Met betrekking tot de aanslag over het jaar 2002 stelt eiseres zich op het standpunt dat deze op grond van het vertrouwensbeginsel dient te worden vernietigd. Met betrekking tot de vestigingsplaats stelt eiseres zich primair op het standpunt dat zij niet in Nederland is gevestigd en subsidiair dat zij een vaste inrichting in China heeft. Verweerder stelt – dat gelet op de sturende en leidende rol van de heer [E] – eiseres feitelijk in Nederland is gevestigd.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de navorderingsaanslag over het jaar 2001 dient te worden vernietigd wegens het ontbreken van een nieuw feit.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Ten aanzien van het vertrouwensbeginsel (2002)
Ten aanzien van het beroep op een door verweerder tijdens het vooroverleg gewekt vertrouwen omtrent de feitelijke vestigingsplaats alsmede de zakelijkheid van de verrekenprijzen oordeelt de rechtbank als volgt.
Vaststaat dat verweerder tijdens het vooroverleg heeft aangegeven vooraf geen standpunt in te willen nemen over de verrekenprijzen en deze achteraf te willen toetsen. De vestigingsplaats van eiseres is tijdens het vooroverleg in het geheel niet ter sprake gekomen.
Gelet op het vorenstaande is, anders dan eiseres meent, van door verweerder gewekt vertrouwen dan ook geen sprake en evenmin van een ondubbelzinnige toezegging of akkoordverklaring met de zienswijze van eiseres en al helemaal niet met de daaraan verbonden gevolgen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.
Ten aanzien van de vestigingsplaats
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dient de vestigingsplaats van een lichaam te worden beoordeeld naar de omstandigheden. Hierbij zijn de feitelijke oftewel objectieve omstandigheden doorslaggevend, waarbij alle van belang zijnde omstandigheden in aanmerking dienen te worden genomen.
Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 23 september 1992, BNB 1993/193, dient bij de beoordeling van de vestigingsplaats van een lichaam in het algemeen ervan te worden uitgegaan dat de werkelijke leiding van het lichaam behoort bij zijn bestuur en de vestigingsplaats overeenkomt met de plaats waar dit bestuur zijn leidinggevende taak uitoefent. Wanneer echter aannemelijk is dat de werkelijke leiding van het lichaam wordt uitgeoefend door een ander dan het bestuur, kan er aanleiding zijn als vestigingsplaats van het lichaam aan te merken de plaats van waaruit die ander de leiding uitoefent.
Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat bij de beoordeling van de plaats waar de werkelijke leiding wordt uitgeoefend, moet worden uitgegaan van de kernactiviteiten die feitelijk worden verricht. Doorslaggevend voor de plaats van feitelijke leiding is vervolgens of de kernactiviteiten door eiseres zelf en onder haar eigen leiding worden uitgeoefend. De omstandigheid dat de concernleiding in algemene zin sturingsbevoegd is – zoals op grond van de aandeelhoudersrelatie en met het oog op de vereiste strategische coördinatie veelal het geval zal zijn – is in dit kader niet relevant.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat het op de weg van eiseres ligt om feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken waaruit volgt dat de kernactiviteiten van eiseres niet werden uitgeoefend door het statutaire bestuur, maar plaatsvonden vanuit het kantoor te [Q], China, onder leiding van de heer [B] en mevrouw [C].
Naar het oordeel van de rechtbank maakt eiseres, gelet op het verhandelde in de stukken en ter zitting, voldoende aannemelijk dat kwaliteitscontrole van de in China geproduceerde producten, het logistiek beheer, de ordertracing, de productontwikkeling, de in- en verkoop en alle andere hiermee direct en indirect samenhangende werkzaamheden – met andere woorden de kernactiviteiten van eiseres – daadwerkelijk werden uitgeoefend door het personeel werkzaam op het kantoor te [Q], China, onder leiding van de heer [B] en mevrouw [C].
De omstandigheid dat de heer [E] enige malen per jaar de vestiging in China bezoekt alsmede vanuit Nederland een vinger aan de pols houdt doet hieraan niet af. Daargelaten het antwoord op de vraag of de rol van de heer [E] is gelegen in zijn positie als aandeelhouder dan wel statutair directeur, is niet gebleken dat hij – anders dan slechts in de hiervoor bedoelde algemene zin – betrokken is bij de kernactiviteiten van eiseres.
Gelet op de door de rechtbank geformuleerde uitgangspunten volgt dat eiseres naar de feiten en omstandigheden beoordeeld in China en niet in Nederland is gevestigd. Hieruit volgt dat geen sprake is van belastingplicht in Nederland en dat de onderhavige aanslag moet worden verminderd tot nihil. De overige geschilpunten behoeven derhalve geen verdere bespreking.
5. Proceskosten
De kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand komen ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor vergoeding in aanmerking.
Met betrekking tot de hoogte van de vergoeding van de kosten dient aansluiting te worden gezocht bij artikel 2, eerste lid, van het Besluit. Vergoeding van kosten vindt ingevolge het Besluit plaats volgens forfaitaire normen. Slechts in bijzondere omstandigheden kan hiervan, ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit, worden afgeweken.
Eiseres heeft, gelet op de door verweerder ingenomen standpunten, verzocht haar een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen
Uit de parlementaire behandeling van de wet kosten bestuurlijke voorprocedures blijkt dat de wetgever bij bijzondere omstandigheden denkt aan zeer schrijnende gevallen (TK 1999-2000, 27024, nr. 3 blz.7). De door eiseres aangehaalde omstandigheden zijn geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in voormeld artikel. Het staat verweerder vrij een standpunt in te nemen dat niet overeenkomt met het standpunt van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank levert de, hoewel onjuiste, standpuntbepaling van verweerder geen zodanig ernstig onzorgvuldig handelen van verweerder op dat sprake is van een zeer schrijnend geval. Van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit is dan ook geen sprake.
De kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor van 1.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2001;
- vermindert de aanslag vennootschapsbelasting 2002 tot een naar een belastbaar bedrag van nihil;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 7 maart 2007 en in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter en mr. drs. L.B.M. Klein Tank en mr. I. Linssen, rechters, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.