ECLI:NL:RBARN:2007:BA0053

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
149820
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot medewerking aan levering van onroerend goed in vennootschap onder firma

In deze zaak vorderde eiser, die samen met gedaagde een vennootschap onder firma had opgericht, dat gedaagde zou meewerken aan de verkoop van een gezamenlijk onroerend goed. De partijen hadden in 1994 een vennootschap onder firma, Maatwerk Revalidatietechniek (MRT), opgericht en gezamenlijk een pand verworven. Eiser had het pand in 2006 willen verkopen aan de gemeente, maar gedaagde weigerde zijn toestemming. Eiser had eerder in kort geding geprobeerd gedaagde te dwingen tot medewerking, maar dat was afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang. Eiser stelde nu dat gedaagde op basis van redelijkheid en billijkheid moest meewerken aan de verkoop. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel beide partijen juridisch eigenaar zijn van het pand, de economische eigendom in de vennootschap was ingebracht en dat gedaagde niet verplicht was om mee te werken aan de verkoop zonder zijn toestemming. De rechter concludeerde dat de belangen van gedaagde niet genegeerd konden worden en dat de situatie te complex was om een eenzijdige verkoop toe te staan. Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 149820 / KG ZA 06-840
Vonnis in kort geding van 9 februari 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
advocaat mr. S.J. van Susante,
beiden te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. F.J.H.M. Berndsen te Breda.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met bijbehorende producties
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde] en de daarbij behorende producties
- de akte houdende wijziging van eis.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen hebben bij akte van 15 juli 1994 de vennootschap onder firma “Maatwerk Revalidatietechniek (hierna MRT)” opgericht. Bij akte van levering van dezelfde datum hebben zij ten behoeve van de activiteiten van die vennootschap gezamenlijk de eigendom (ieder de onverdeelde helft) verworven van het registergoed aan de [adres] te [woonplaats] (hierna ook wel het pand te noemen). MRT huurde een gedeelte van het pand, terwijl de overige ruimten daarvan aan derden zijn verhuurd. In de akte van levering is (onder de artikelen 2 en 3) een voorkeursrecht van koop ten gunste van de gemeente [woonplaats] opgenomen, op grond waarvan [eiser] en [gedaagde] bij voorgenomen verkoop het pand eerst aan die gemeente te koop dienen aan te bieden.
2.2. Op 14 september 2000 hebben partijen een overeenkomst gesloten krachtens welke zij hun gezamenlijke ondernemingsactiviteiten per 1 juli 2000 hebben gestaakt.[gedaagde] is per laatstgenoemde datum uit MRT getreden. [eiser] heeft de onderneming voortgezet sedert 1 januari 2002 samen met de heer [betrokkene] als mede-firmant en wel vanuit het onder 2.1. genoemde bedrijfspand op basis van een huurovereenkomst.
2.3. [eiser] en [gedaagde] hebben met ingang van 1 januari 2004 de exploitatie van voormeld pand ondergebracht in een afzonderlijk door hen opgerichte vennootschap onder firma genaamd “Vennoten Maatwerk Beheer v.o.f. (hierna MBV)” en daarbij ieder naast hun kennis, arbeid, vlijt en relaties ingebracht: “(…) de op de openingsbalans per 01.01.2004 vermelde activa en passiva” (artikel 3 van de vennootschapsakte). Als beheerder hebben zij aangesteld de heer H. van Delft.
In de oprichtingsakte van MBV zijn, voor zover thans van belang, de volgende bepalingen opgenomen:
“Artikel 5
Bevoegdheden
1. Ieder der vennoten is bevoegd voor de vennootschap te handelen (…)
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel is de medewerking van beide vennoten vereist voor:
1. het verkrijgen, bouwen, verbouwen, vervreemden, bezwaren, verhuren of huren van
onroerende zaken van of voor de vennootschap
(…)
Artikel 9
Beëindiging VOF
De vennootschap eindigt onverminderd het bepaalde in artikel 1684 BW:
1 door verkoop van het Bedrijven Verzamelgebouw [adres] te [woonplaats]
(…)
5 door wanprestatie van één der vennoten, waarbij de andere vennoot gerechtigd is de vennootschap op staande voet te beëindigen, onverlet zijn bevoegdheid om schadevergoeding en/of nakoming te vorderen (…)”.
2.4. In of omstreeks februari 2006 hebben [eiser] en [betrokkene] de ondernemingsactiviteiten van MRT overgebracht van het pand [adres] naar het door hen gezamenlijk aangekochte pand aan de [adres] te [woonplaats].
[eiser] heeft in verband daarmee namens MRT de huur van het pand [adres] te [woonplaats] opgezegd, aanvankelijk per 1 februari 2006, later per 1 april 2006. [gedaagde] heeft die huuropzegging niet geaccepteerd en de rechtsgeldigheid daarvan betwist.
2.5. Omstreeks eind 2005 heeft de heer [betrokkene 2] van het makelaarskantoor Schoeman Makelaars namens een niet met name genoemde potentiële koper een bod van
€ 465.000,-- k.k. uitgebracht op het pand [adres] te [woonplaats]. [eiser] was bereid dat bod te accepteren, [gedaagde] niet. [eiser] heeft daarop [gedaagde] in kort geding gedagvaard en gevorderd [eiser] te machtigen om het pand voor genoemd bedrag te gelde te maken althans [gedaagde] te bevelen om toe te staan dat [eiser] onderhandelingen voert om het pand voor tenminste dat bedrag te verkopen alsmede de veroordeling gevorderd van [gedaagde] tot medewerking aan de levering van het pand. De voorzieningenrechter heeft die vorderingen bij vonnis van 20 april 2006 afgewezen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang en omdat onvoldoende was komen vast te staan dat de geboden prijs het maximaal haalbare bedrag betrof, temeer nu een op verzoek van [gedaagde] uitgebracht taxatierapport een waarde aanwees van
€ 488.000,--.
2.6. In verband met de wens van [eiser] om zijn aandeel in het pand [adres] te [woonplaats] te verkopen heeft hij met inachtneming van het onder 2.1. bedoelde voorkeursrecht aan de gemeente [woonplaats] verzocht of men bereid is dit aandeel van hem over te nemen. Op 30 oktober 2006 heeft de gemeente een schriftelijk voorstel daartoe aan [eiser] gedaan (productie 11 van [eiser]). Daarin wordt met name aangegeven dat de gemeente bereid is het aandeel in de onroerende zaak van [eiser] over te nemen voor de koopsom ad € 232.500,-- k.k. en onder de voorwaarde dat het gemeentebestuur van [woonplaats] daartoe zal besluiten en onder de ontbindende voorwaarde dat de voor verkoop vereiste instemming van [gedaagde] dan wel van een daarvoor in de plaats tredend rechterlijk besluit niet wordt verkregen. [eiser] heeft dit voorstel geaccepteerd. Op 28 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] tot vorenbedoelde aankoop besloten.
[gedaagde] weigert tot op heden zijn toestemming aan die verkoop te verlenen.
2.7. Tussen de partijen zijn naar aanleiding van de opzegging van de huur zoals in 2.4. genoemd diverse geschillen gerezen waarover [gedaagde] inmiddels een bodemprocedure bij deze rechtbank aanhangig heeft gemaakt. Daarin vordert hij onder meer de ontbinding van MBV, de scheiding en deling van het vermogen van die vennootschap en een door [eiser] te betalen schadevergoeding. Op die vorderingen is nog niet beslist.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert thans - na wijziging van zijn oorspronkelijke eis -samengevat primair [gedaagde] te veroordelen om zijn toestemming c.q. medewerking te verlenen aan de tenuitvoerlegging van de onder 2.6. genoemde koopovereenkomst en aan het passeren van de daaruit voortvloeiende notariële akte van levering, met bepaling dat dit vonnis in de plaats treedt van die toestemming/medewerking en subsidiair [gedaagde] tot het verlenen van die toestemming en medewerking te veroordelen op straffe van verbeurte van een dwangsom.
[eiser] stelt een spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen te hebben, enerzijds omdat het voortduren van de gemeenschappelijke eigendom van het pand in de onderlinge verhouding van partijen een aanhoudende bron voor telkens nieuwe problemen en geschillen is en anderzijds omdat de financiële positie van [eiser], die zich jegens de financier van het (mede) door hem aangekochte bedrijfspand aan de [adres] te [woonplaats] tot aflossing van een deel van die financiering verplicht heeft, een spoedige tegeldemaking van (de overwaarde van) het pand noodzakelijk maakt.
Daarnaast wijst [eiser] op het fiscale voordeel dat hij geniet, indien hij de door hem behaalde stakingswinst in verband met de door hem in een B.V. ingebrachte V.O.F. uiterlijk 30 juni 2007 omzet in een alsdan te storten lijfrente bij een verzekeraar.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Vast staat (partijen zijn het hierover eens) dat, hoewel partijen ieder voor de helft juridisch eigenaar zijn van het pand en dus in beginsel bevoegd zijn over hun eigen aandeel daarin vrijelijk te beschikken, de “economische eigendom” van het pand is ingebracht in de onder 2.3. genoemde vennootschap MBV en in die zin dat die vennootschap de exploitatie van het pand uitoefent voor gezamenlijke rekening en risico van partijen.
Tevens staat vast dat die exploitatie ook de enige doelstelling is van MBV.
In (artikel 5, lid 2 onder 1 van) de akte van oprichting van MBV is, begrijpelijkerwijs gezien het voorgaande, bepaald dat voor de vervreemding van het pand de medewerking van beide vennoten is vereist. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter valt daaronder ook de situatie dat een vennoot alleen zijn aandeel in de onverdeelde mede-eigendom van het pand wil vervreemden. Het staat onder deze omstandigheden een vennoot niet vrij om zonder medewerking van de andere vennoot zijn aandeel in de eigendom van het pand aan een derde over te dragen. Nu [gedaagde] deze medewerking weigert, rijst de vraag of er een rechtsgrond aanwezig is om hem daartoe in kort geding te bevelen.
Afgezien van verwijzing naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid (waarover hierna meer) heeft [eiser] een dergelijke rechtsgrond niet gesteld.
De voorzieningenrechter ziet een zodanige rechtsgrond ook niet, noch in het vennootschapscontract, noch in de wet, zolang de ontbinding en de vereffening van de vennootschap nog niet geregeld zijn.
4.2 [eiser] ziet een verplichting van [gedaagde] tot medewerking aan levering kennelijk in de eisen die in de gegeven omstandigheden uit de maatstaven van redelijkheid en billijkheid voortvloeien. Met het oog daarop dient in de eerste plaats te worden geconstateerd dat vervreemding door [eiser] van zijn aandeel in de onverdeelde mede-eigendom in de gegeven omstandigheden de verdere realisatie van de doelstelling van de vennootschap -de exploitatie van het pand voor gezamenlijke rekening en risico- feitelijk onmogelijk zal maken of althans ernstig zal belemmeren of compliceren, terwijl de vennootschap nog niet langs de weg van opzegging of ontbinding gevolgd door vereffening (in het kader waarvan verdeling van het gemeenschappelijk vermogen moet plaatsvinden) is geëindigd. Dat klemt temeer nu het pand (een verzamelbedrijfsgebouw) gedeeltelijk nog aan derden is verhuurd en de exploitatie (door de vennootschap onder firma) dus nog plaatsvindt. Indien in deze situatie [eiser], van wie aan te nemen valt dat hij naast de v.o.f. als mede-verhuurder moet worden aangemerkt, zijn aandeel in de onverdeelde mede-eigendom van het pand aan de gemeente [woonplaats] zou leveren, zou de gemeente als opvolgend mede-eigenaar van het pand tevens mede-verhuurder worden (art. 7:226 BW), terwijl zij geen (mede)firmant van MBV is. Het is duidelijk dat de situatie daarmee ten zeerste gecompliceerd zou worden en dat zulks nadelig voor [gedaagde] kan zijn en trouwens ook voor [eiser] zelf. Niet alleen financieel overigens, maar ook wat betreft het tot afwikkeling brengen van de vennootschap, nu gebleken is dat de partijen niet in staat zijn daaromtrent op een constructieve manier tot afspraken te komen.
Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat [gedaagde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid gehouden is mee te werken aan eigendomsoverdracht van het aandeel van [eiser], ook niet afgezet tegen de belangen van [eiser].
Op de afwikkeling en vereffening via de aanhangige bodemprocedure moet onder deze omstandigheden dan ook niet een complicerend voorschot worden genomen met een maatregel ter fine van levering, zoals door [eiser] gewenst.
4.3. Reeds op grond van het voorgaande dienen de gevorderde voorzieningen te worden geweigerd. De overige stellingen van partijen behoeven daarom geen nadere bespreking.
4.4. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht € 248,--
- salaris advocaat€ 816,--
Totaal € 1.064,--
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de gevorderde voorzieningen,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.064,--,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Wouters op 9 februari 2007.