ECLI:NL:RBARN:2006:BD7476

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2591
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Motorrijtuigenbelasting en vrijstelling bij buitenlandse registratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 14 november 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting. Eiser, woonachtig in Frankrijk, had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag van de Belastingdienst voor de periode van 18 november 2001 tot en met 17 november 2002, waarbij een bedrag van € 865 was opgelegd, evenals een boete van € 865. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk was verklaard omdat het niet gemotiveerd was. Echter, de rechtbank oordeelde dat de uitnodiging om het bezwaarschrift te motiveren niet correct was geadresseerd, waardoor het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en de eerdere uitspraak vernietigd, maar heeft de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat eiser belastingplichtig was, omdat hij op 18 november 2002 met het motorrijtuig gebruik had gemaakt van de weg, en dat er geen bewijs was dat het voertuig op dat moment in het buitenland geregistreerd was. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden gelast het griffierecht van € 37 aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Arnhem of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2591
Uitspraakdatum: 14 november 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], Frankrijk, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie autoheffingen, kantoor Apeldoorn, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 18 november 2001 tot en met 17 november 2002 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [00].Y.1.90001) motorrijtuigenbelasting opgelegd, ten bedrage van € 865, alsmede bij beschikking een boete van € 865.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 5 april 2006 het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard en de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 16 april 2006, ontvangen bij de rechtbank op 27 april 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2006 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Het voertuig met kenteken [AA-00-BB] is op 18 november 2002 betrokken geweest bij een aanrijding in [Q]. Uit het proces-verbaal blijkt dat eiser als bestuurder is opgegeven met een adres in Nederland .
De geldigheid van het kenteken is ingaande 2 november 1995 beëindigd in verband met export van het voertuig naar het buitenland. Eiser stond vanaf 8 mei 2002 tot en met 30 juni 2003 in geschreven in het bevolkingsregister van Nederland op het adres dat ook in het proces-verbaal is vermeld. Op het aanrijdingsformulier dat door eiser is ondertekend en naar de verzekeringsmaatschappij is gestuurd staat hetzelfde adres vermeld.
De motorrijtuigenbelasting is nageheven over de periode 18 november 2001 tot en met 17 november 2002. Tegen de naheffingsaanslag heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Het bezwaarschrift was niet gemotiveerd en verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen.
Omdat geen motivering van het bezwaarschrift werd ontvangen is het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
3. Geschil
Is eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard?
Is eiser belastingplichtig voor de motorrijtuigenbelasting?
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Verweerder heeft zich inmiddels op het standpunt gesteld dat, nu gebleken is dat de brief waarbij eiser is uitgenodigd zijn bezwaarschrift te motiveren niet met een juiste adressering is verzonden, het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
De rechtbank onderschrijft dit standpunt, zodat het beroep om die reden gegrond dient te worden verklaard.
Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dient de rechtbank verweerder op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. De rechtbank zal echter van deze regel afwijken omdat duidelijk is dat eiser niet wordt benadeeld doordat de rechtbank zelf in de zaak voorziet (zie HR 9 juni 2006, VN 2006/33.7)
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) wordt onder meer een belasting geheven ter zake van het houden van een personenauto.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet wordt een motorrijtuig gehouden door degene die het motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven, feitelijk ter beschikking heeft.
Ingevolge artikel 9 van de Wet wordt als degene die het motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven feitelijk ter beschikking heeft beschouwd degene ten aanzien van wie het gebruik van de weg met het motorrijtuig is geconstateerd. Degene ten aanzien van wie het gebruik van de weg is geconstateerd, wordt geacht tot het moment waarop voor het motorrijtuig een kenteken is opgegeven, het motorrijtuig feitelijk ter beschikking te hebben, tenzij is gebleken dat dit onjuist is.
Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Wet kan, bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven en de belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald, de belasting worden nageheven.
Ingevolge artikel 34, tweede lid, van de Wet wordt de na te heffen belasting berekend over een tijdsduur van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag die voorafgaat aan de dag waarop het gebruik van de weg wordt geconstateerd.
Ingevolge artikel 73, aanhef en onder a, van de Wet wordt vrijstelling van belasting verleend - voorzover hier van belang – voor motorrijtuigen die zijn geregistreerd in het buitenland en in Nederland feitelijk ter beschikking staan van natuurlijke personen die hun hoofdverblijf buiten Nederland hebben.
Niet in geschil is dat eiser op 18 november 2002 met het motorrijtuig gebruik heeft gemaakt van de weg. Verweerder heeft zich dan ook, gelet op artikel 9 van de Wet, gelezen in samenhang met artikel 7 van de Wet, terecht op het standpunt gesteld dat eiser als houder van dit motorrijtuig moet worden beschouwd en op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet belastingplichtig is.
Hieraan doet niet af dat eiser naar hij stelt, anders dan uit het bevolkingsregister volgt, in Frankrijk woont, omdat – wat daar ook van zij – niet gebleken is dat het motorrijtuig op het moment van de controle op 18 november 2002 in het buitenland was geregistreerd, zodat reeds om die reden niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling als bedoeld in artikel 73, aanhef en onder a, van de Wet.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de naheffingsaanslag dan ook in stand te blijven.
De rechtbank acht een boete van € 865 (100%) in dit geval passend en geboden.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
6. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar ongegrond, handhaaft de naheffingsaanslag en de boetebeschikking en bepaalt dat
deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37
aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door
mr. drs. L.B.M. Klein Tank, rechter, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier,
op 14 november 2006.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.