ECLI:NL:RBARN:2006:BC5644

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2407
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank bij verzoek om ambtshalve herziening van navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 29 november 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ondernemer in de steigerbouw, en de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland. Eiser had een navorderingsaanslag ontvangen voor het jaar 2002, waarbij de autokosten van zijn bestelauto ter waarde van € 9.179 niet als bedrijfsvermogen werden erkend. Eiser diende een bezwaarschrift in tegen deze navorderingsaanslag, dat op 27 december 2005 werd afgewezen. Vervolgens diende eiser op 23 februari 2006 een nieuw bezwaarschrift in, dat door de Belastingdienst werd aangemerkt als een verzoek om ambtshalve herziening, welke ook werd afgewezen. Eiser stelde hiertegen beroep in bij de rechtbank, maar verscheen niet ter zitting, terwijl de gemachtigde van de verweerder wel aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat tegen een beslissing op een verzoek om ambtshalve herziening geen bezwaar of beroep openstaat, waardoor zij zich onbevoegd verklaarde om het geschil te beoordelen. De rechtbank concludeerde dat het bezwaarschrift van 23 februari 2006 niet als beroepschrift kon worden aangemerkt, en dat indien dit wel het geval zou zijn, het beroep niet-ontvankelijk zou zijn wegens termijnoverschrijding. De rechtbank benadrukte dat er geen omstandigheden waren die erop wezen dat eiser niet in verzuim was geweest. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, in aanwezigheid van griffier mr. J.J. Gankema.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2407
Uitspraakdatum: 29 november 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
gemachtigde [gemachtigde],
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Nijmegen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [00].H27) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.533.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 december 2005 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Bij brief van 23 februari 2006, ingekomen bij verweerder op 27 februari 2006, heeft eiser wederom bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag.
Bij brief van 9 maart 2006 heeft verweerder dit bezwaarschrift aangemerkt als een verzoek om ambtshalve herziening en dit verzoek afgewezen.
Eiser heeft daartegen bij brief van 12 april 2006, ontvangen bij de rechtbank op 18 april 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2006 te Arnhem.
Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiser heeft sinds 12 februari 2002 een eenmanszaak op het gebied van steigerbouw.
Naar aanleiding van een ingesteld boekenonderzoek is over het jaar 2002 een navorderingsaanslag opgelegd in verband met een correctie van de autokosten van € 9.179.
Tegen deze navorderingsaanslag is een bezwaarschrift ingediend, waarin is verzocht om de tot het privé-vermogen behorende bestelauto alsnog tot het bedrijfsvermogen te rekenen.
Dit bezwaarschrift is op 27 december 2005 afgewezen.
Op 27 februari 2006 heeft verweerder een tweede bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag ontvangen met het argument dat er geen sprake zou zijn van een nieuw feit op grond waarvan navordering mogelijk zou zijn.
3. Geschil
In geschil is of het bezwaarschrift van eiser van 23 februari 2006 had moeten worden aangemerkt als beroepschrift en zo ja, of dit beroep ontvankelijk is.
Indien deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord is in geschil of de rechtbank bevoegd is ten aanzien van de brief van 9 maart 2006.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Uit de brief van eiser van 23 februari 2006 en met name de aanvulling zou kunnen worden afgeleid dat eiser de uitspraak op bezwaar van 27 december 2005 niet heeft ontvangen. Nu eiser dit niet heeft gesteld, ook niet nadat in de brief van verweerder van 9 maart 2006 duidelijk is aangegeven dat reeds op 27 december 2005 een uitspraak op bezwaar is gedaan, en eiser in zijn brief van 23 februari 2006 een nieuwe bezwaargrond heeft opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze brief terecht heeft aangemerkt als een verzoek om ambtshalve herziening.
Overigens merkt de rechtbank op dat indien dit bezwaarschrift zou zijn gestuurd naar de rechtbank om te laten behandelen als beroepschrift, het beroep vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk zou zijn verklaard. Van omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat eiser niet in verzuim is geweest is niet gebleken.
Tegen een beslissing op een verzoek om ambsthalve herziening staat, gelet op artikel 26 van de AWR, geen bezwaar- of beroep open, zodat de rechtbank niet bevoegd is om te oordelen in dit geschil.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan op 29 november 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Gankema, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.