ECLI:NL:RBARN:2006:AZ8544

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/427
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling omzetbelasting voor kringloopwinkel van stichting niet van toepassing

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 20 december 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting [X] en de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland. De eiseres, een stichting die een kringloopwinkel exploiteert, kwam in aanmerking voor een naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2004, opgelegd door de inspecteur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stichting niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van omzetbelasting zoals vastgelegd in artikel 11, eerste lid, onderdeel v, van de Wet op de omzetbelasting 1968 en het besluit van de Staatssecretaris van 5 november 2001. De rechtbank oordeelde dat de activiteiten van de stichting, die gericht zijn op het verkopen van tweedehands goederen, niet voldoen aan de vereisten voor een vrijstelling, omdat deze activiteiten doorlopend en langdurig zijn. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres verworpen, waarbij werd gesteld dat de verkoop niet doorlopend was, en benadrukte dat de beoordeling van de vrijstelling moet plaatsvinden op basis van de activiteit zelf, niet op basis van het doel van de stichting. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht de naheffingsaanslag en de verzuimboete heeft gehandhaafd, en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/427
Uitspraakdatum: 20 december 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
Stichting [X], gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Gorinchem, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [00]) omzetbelasting ad € 3.699 opgelegd, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 36.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 1 juni 2005 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft bij brief van 5 juli 2005 verweerder verzocht om een ambtshalve herziening van de uitspraken op bezwaar. Verweerder heeft deze brief op 29 december 2005 als beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2006 te Arnhem.
Namens eiseres zijn verschenen [A] en [B], bijgestaan door P.W. Terlouw. Namens verweerder is verschenen D.E. de Greef.
Verweerder heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Op 24 april 1992 is de “Stichting [C]” (hierna: [C]) opgericht met als statutaire doelstelling “het verlenen van hulp aan de Masai-stam in Kenia en Tanzania; en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords”.
Deze stichting heeft op 11 maart 2004 de “Stichting [X]”, zijnde eiseres, (mede)opgericht. De stichting exploiteert een winkel in tweedehands goederen. Het is de bedoeling om via eiseres inkomsten te verwerven voor [C]. Bij de oprichting van eiseres is als doel in artikel 2 van de statuten opgenomen “het financieel ondersteunen van mensen waar ook ter wereld die hulp nodig hebben, ongeacht huidskleur of religie of welk ander mogelijk onderscheid ook”.
Het bestuur van eiseres wordt gevormd door vrijwilligers en een vertegenwoordiger van het bestuur van [C].
Op 20 juni 2005 heeft het bestuur van eiseres besloten om de statuten te wijzigen. Artikel 2 van de statuten luidt sindsdien: “het financieel ondersteunen van stichting [C] te [Q]”.
Door eiseres is een aangifte omzetbelasting over het jaar 2004 ingediend. Omdat er op deze aangifte niet wordt betaald heeft verweerder op 27 april 2005 een naheffingsaanslag omzetbelasting ad € 3.699 opgelegd, alsmede een verzuimboete van € 36.
3. Geschil
In geschil is of ten aanzien van de activiteiten van eiseres een vrijstelling omzetbelasting van toepassing is. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres in aanmerking komt voor de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel v, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB).
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
In artikel 13, A, eerste lid, onderdeel o, van de Richtlijn van 17 mei 1977 (PbEG L 145, 77/388/EEG), (hierna: de Zesde Richtlijn), is bepaald dat de Lid-Staten vrijstelling verlenen, onder de voorwaarden die zij vaststellen om een juiste en eenvoudige toepassing van de betreffende vrijstellingen te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen, voor diensten en leveringen van goederen door lichamen waarvan de handelingen overeenkomstig het bepaalde sub b, g, h, i, l, m en n, zijn vrijgesteld, in samenhang met activiteiten welke zijn bestemd ter verkrijging van financiële steun en die uitsluitend ten bate van hen zelf zijn georganiseerd, mits deze vrijstelling niet tot concurrentievervalsing kan leiden. De Lid-Staten kunnen alle nodige beperkingen invoeren, met name ten aanzien van het aantal activiteiten of het bedrag van de opbrengsten waarvoor recht op vrijstelling bestaat.
Artikel 13, A, eerste lid, onderdeel o, van de Zesde Richtlijn is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in artikel 11, eerste lid, onderdeel v, van de Wet OB. In dit artikel is bepaald dat leveringen en diensten van bijkomstige aard door organisaties waarvan de prestaties overigens op grond van onderdeel c, d, e, f, o, 1º of t zijn vrijgesteld, voor zover die leveringen en diensten voortvloeien uit activiteiten ter verkrijging van financiële steun voor deze organisaties.
Bij besluit van 5 november 2001 (CPP2001/2181M) heeft de Staatssecretaris van Financiën, onder meer, goedgekeurd voor niet-commerciële organisaties die zelf veelal niet werkzaam zijn op sociaal, recreatief of cultureel terrein en die (mede) door verkoop van allerlei goederen of door middel van het verrichten van diensten financiële steun verkrijgen voor de activiteiten van een vereniging of instelling die werkzaam is op sociaal, recreatief of cultureel terrein, onder voorwaarden, een vrijstelling toe te passen.
Ten einde van deze goedkeuring gebruik te kunnen maken dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a de verkoop van de goederen en het verrichten van de diensten dient op 'het publiek' te zijn gericht en is niet doorlopend of langdurig;
b de verkoop van goederen en het verrichten van diensten – veelal gekenmerkt doordat daaraan in meerdere of mindere mate belangeloze medewerking wordt gegeven – dient ten doel te hebben het verwerven van gelden om een specifiek aangeduide, van omzetbelasting vrijgestelde of anderszins niet-belaste, activiteit op sociaal, recreatief of cultureel terrein te financieren;
c de verkoop van goederen en het verrichten van diensten dient onder zodanige omstandigheden plaats te vinden dat het publiek er zich van bewust is dat de opbrengst bestemd is voor het in onderdeel b bedoelde doel;
d de begunstigde vereniging of instelling zou ter zake van het verrichten van de fondswervende prestaties zelf ook een vrijstelling hebben kunnen toepassen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres op meerdere onderdelen niet voldoet aan de gestelde voorwaarden.
De rechtbank stelt voorop dat eiseres in beginsel geen beroep kan doen op artikel 11, eerste lid, onderdeel v, van de Wet OB, daar geen sprake is van prestaties die op grond van een ander onderdeel van artikel 11, eerste lid, van de Wet OB zijn vrijgesteld.
Met betrekking tot de vraag of eiseres in aanmerking komt voor een vrijstelling op grond van het besluit van 5 november 2001 overweegt de rechtbank dat gebleken is dat zij niet voldoet aan de voorwaarden die in dit besluit zijn neergelegd. Met name voldoet eiseres niet aan de voorwaarde dat geen sprake is van doorlopend of langdurig verrichte diensten. Er is immers sprake van een kringloopwinkel die gedurende de normale winkelopeningstijden geopend is. De stelling van eiseres dat telkens nieuwe projecten worden verkozen en dat de fondswervende activiteit voor elk afzonderlijk doel dan ook niet doorlopend en langdurig van aard is, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze voorwaarde moet worden bezien vanuit de activiteit, in casu de verkoop in de kringloopwinkel, en niet vanuit het doel dat wordt ondersteund door de activiteit.
Eiseres heeft voorts aangevoerd dat verweerder een te strikte uitleg van het beleid voorstaat. De rechtbank overweegt hieromtrent dat het hier goedkeurend beleid betreft, dat voorziet in een voor belastingplichtigen gunstige uitzondering op de wettelijke bepalingen. Zo bezien kan verweerder vasthouden aan de in het besluit van 5 november 2001 opgenomen voorwaarden. Deze voorwaarden laten geen andere conclusie toe dan dat de in het besluit neergelegde goedkeuring zich niet uitstrekt tot gevallen zoals de onderhavige. De door verweerder gegeven uitleg van de voorwaarden is dan ook alleszins begrijpelijk. Gelet hierop kan de door eiseres voorgestane uitleg van dit beleid niet gevolgd worden.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op de activiteiten van eiseres geen vrijstelling omzetbelasting van toepassing is. Verweerder heeft derhalve terecht de omzetbelasting nageheven.
Ingevolge artikel 67c van de AWR juncto paragraaf 23 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 is aan eiseres een verzuimboete van 1% van de verschuldigde omzetbelasting (€ 36) opgelegd. Niet gebleken is dat verweerder bij het opleggen van deze boete heeft gehandeld in strijd met enig wettelijk voorschrift of beginsel van behoorlijk bestuur.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, en mr. J.J. Catsburg en mr. A.J.H. van Suilen, rechters, in tegenwoordigheid van mr.drs. J.A. Vriezen, griffier, op 20 december 2006.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.