ECLI:NL:RBARN:2006:AZ4639

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
13 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1874
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leeftijdsdiscriminatie bij vertrekstimuleringsregelingen voor oudere medewerkers

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 13 december 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een oudere medewerker van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Utrecht en omstreken, en het dagelijks bestuur van deze organisatie. De eiser was niet geplaatst in de nieuwe organisatie na een reorganisatie en had geen toegang gekregen tot de vertrekstimuleringsregeling voor oudere medewerkers, wat hij als leeftijdsdiscriminatie beschouwde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering om de 9.4-regeling toe te passen op de eiser, die ouder was dan 57,5 jaar, in strijd was met het verbod op leeftijdsdiscriminatie. De rechtbank oordeelde dat de uitleg van de verweerder, die stelde dat de 9.1-regeling voorrang had boven de 9.4-regeling, niet houdbaar was. De rechtbank concludeerde dat de eiser recht had op de 9.4-regeling, omdat de voorwaarden voor de 9.1-regeling niet voor alle medewerkers van 57,5 jaar en ouder haalbaar waren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de verweerder en verklaarde het beroep van de eiser gegrond. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser en moest de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Utrecht en omstreken het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 06/1874
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M. Ras,
en
het dagelijks bestuur van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Utrecht en omstreken, verweerder, vertegenwoordigd door mr. L.S. van Loon.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 24 februari 2006.
2. Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2005 heeft de algemeen directeur van de Kamer van Koophandel en Fabrieken van Utrecht en omgeving eiser niet geplaatst in de nieuwe organisatie, waardoor op hem per 1 januari 2007 de status van herplaatsingskandidaat van toepassing is. Voorts heeft de algemeen directeur geweigerd ten aanzien van eiser medewerking te verlenen aan de vertrekstimuleringsregeling als bedoeld in de artikelen 9.4 en 9.5 van het Sociaal Plan.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 12 september 2006. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mw. mr. M. Ras, advocate te Almere. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [X], directrice, en mw. mr. L.S. van Loon, werkzaam bij Capra te 's-Hertogenbosch.
Het onderzoek ter zitting is geschorst. Na indiening van een door de rechtbank verzocht nader stuk namens verweerder hebben beide partijen toestemming verleend om een nadere zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
3. Overwegingen
Eiser was sedert medio 1983 werkzaam binnen verweeders organisatie, laatstelijk als Staffunctionaris Marketing en Productontwikkeling. Als gevolg van een reorganisatie per 1 augustus 2005 is deze functie komen te vervallen. Eiser heeft als zijn voorkeur te kennen gegeven dat hij in de nieuwe organisatie wenste te worden geplaatst in de functie van Hoofd Marketing en Communicatie. De algemeen directeur van verweerders organisatie heeft echter besloten eiser niet in deze functie of in een andere functie te plaatsen, waardoor op eiser per 1 augustus 2005 de status van herplaatsingskandidaat van toepassing is geworden tot uiterlijk 1 januari 2007. Vanaf 1 september 2005 is aan eiser buitengewoon verlof verleend met behoud van bezoldiging. Per 1 oktober 2008 zal eisers ouderdomspensioen aanvangen.
Eiser heeft, uitgaande van deze situatie, een voorstel gedaan voor het sluiten van een vaststellingsovereenkomst waarbij toepassing zou worden gegeven aan de vertrekstimuleringsregeling als vermeld in de artikelen 9.4 en 9.5 van het Sociaal Plan. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat deze regeling niet voor toepassing in aanmerking komt wanneer, zoals in het geval van eiser, de vertrekstimuleringsregeling voor oudere medewerkers als vermeld in de artikelen 9.1 t/m 9.3 voor toepassing in aanmerking kan komen. Het geschil spitst zich hierop toe. Het besluit om eiser niet in de nieuwe organisatie te plaatsen maakt geen deel (meer) uit van het geschil.
De rechtbank stelt allereerst ambtshalve vast dat het Sociaal Plan rechtkracht heeft verkregen door goedkeuring door verweerder. Dit blijkt uit het door verweerder toegezonden verslag van de vergadering van het algemeen bestuur van 27 maart 2003 en de daarbij gevoegde besluitenlijst.
In hoofdstuk 9 van het Sociaal Plan (Vertrekstimuleringsbeleid) zijn twee vertrekstimuleringsregelingen opgenomen.
Onder het kopje "vertrekstimuleringsregeling oudere medewerkers" zijn de artikelen 9.1 tot en met 9.3 opgenomen (hierna te noemen: de 9.1-regeling). Voor zover hier van belang luidt artikel 9.1 als volgt.
"Een medewerker, die op het moment van zijn aanwijzing als herplaatsingskandidaat 57,5 jaar of ouder is krijgt vanaf het moment dat is gebleken dat hij ondanks zijn eigen inspanningen en die van de werkgever niet herplaatsbaar is buitengewoon verlof. Voorwaarde is dat hij uiterlijk op de eerste van de maand volgend op het moment dat hij 62 jaar wordt gebruik maakt van de FPU-regeling. Daarbij zijn de volgende aanvullende bepalingen van toepassing:
a de hoogte van de uitkering tijdens de buitengewoonverlofperiode is gelijk aan 80% van het laatst verdiende bruto salaris. De pensioenopbouw vindt in deze periode plaats op basis van 100% van het laatst verdiende bruto salaris;
b tijdens de buitengewoonverlofperiode behoudt de medewerker zijn vaste aanstelling;
c de werkgever garandeert vanaf de FPU-datum tot aan de 65-jarige leeftijd een uitkeringsniveau van 80%, zonder daarbij rekening te houden met eventuele individuele (pensioen)spaarregelingen;
d de voorwaarden voor deelname aan de FPU-regeling blijven onverkort van toepassing;
e (…)
f (…)"
Onder het kopje "Overige stimuleringsregelingen" zijn de artikelen 9.4 en 9.5 opgenomen (hierna te noemen: de 9.4-regeling). Deze artikelen luiden als volgt.
Artikel 9.4:
"Medewerkers die tijdens de periode dat zij herplaatsingskandidaat zijn vrijwillig ontslag nemen, waardoor hun recht op een werkloosheidsuitkering ten laste van de werkgever vervalt, hebben aanspraak op de volgende vertrekpremie:
a een bedrag volgens het principe dat per dienstjaar een bruto vergoeding wordt verstrekt conform de formule A maal B. Daarbij staat A voor het aantal dienstjaren en B voor het bruto maandsalaris, inclusief vakantietoeslag, eventuele vaste toeslagen en vaste eindejaarsuitkering; en
b 25% van het bruto maandsalaris, inclusief vakantietoeslag, eventuele vaste toelagen en vaste eindejaarsuitkering van de nog resterende maanden van de totale herplaatsingsperiode van maximaal 16 maanden, te rekenen vanaf de datum van ingang van het ontslag."
Artikel 9.5:
"Bij de in het vorige lid onder a bedoelde berekening van dienstjaren, tellen de jaren tot en met de leeftijd van 39 jaar voor 1, die van 40 tot en met 49 voor 1,5 en die vanaf 50 jaar voor 2."
Verweerder heeft aan het bestreden besluit, voor zover thans nog in geschil, ten grondslag gelegd dat niet is beoogd met de twee vertrekstimuleringsregelingen in het Sociaal Plan een keuzemogelijkheid voor de betrokkene te bieden. Volgens verweerder blijkt uit de aard en strekking van het Sociaal Plan en de toelichting daarop dat de 9.4-regeling niet van toepassing is wanneer de 9.1-regeling voor toepassing in aanmerking kan komen. Toepassing van de 9.4-regeling op situaties als die van eiser zou volgens verweerder leiden tot een onaanvaardbaar financieel resultaat.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich op het standpunt gesteld dat de financiële schade die hij lijdt door verweerder dient te worden gecompenseerd, nu eisers functie tegen zijn wil is komen te vervallen. Eiser stelt dat de 9.1-regeling uitsluitend van toepassing is bij deelname aan de regeling Flexibel Pensioen en Uittreding (FPU), hetgeen slechts op basis van vrijwilligheid mogelijk is. Eiser wenst geen gebruik te maken van de FPU. Eiser bestrijdt dat deze vertrekstimuleringsregling voor oudere medewerkers voorrang heeft boven de 9.4-regeling, dan wel dat dit bij het opstellen van het Sociaal Plan zou zijn beoogd.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat uit de tekst van de 9.1-regeling en de 9.4-regeling niet volgt dat de 9.4-regeling niet openstaat voor werknemers die in aanmerking komen voor de 9.1-regeling. Aan de hand van de toelichting op het Sociaal Plan en de systematiek daarvan is verweerder tot een uitleg van deze regelingen gekomen die erop neer komt dat de leeftijd van de betrokkene bepalend is voor de vraag of deze aanspraak kan maken op toepassing van de 9.1-regeling, dan wel de 9.4-regeling. De rechtbank overweegt dat in elk geval van een wetsconforme uitleg zal moeten worden uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank leidt verweerders uitleg tot strijd met het verbod van leeftijdsdiscriminatie. Uit de tekst van de 9.1-regeling, in samenhang met de toelichting daarop, vloeit immers voort dat de betrokkene slechts van deze regeling gebruik kan maken wanneer deze voldoet aan de voorwaarden om gebruik te maken van de FPU-regeling, hetgeen niet op alle medewerkers van 57,5 jaar en ouder van toepassing zal zijn. Voorts is in de 9.1-regeling als voorwaarde gesteld dat de betrokkene ook daadwerkelijk van die FPU-regeling gebruik zal maken, waardoor ook medewerkers van die leeftijd die een andere betrekking wensen te zoeken, anders dan medewerkers die die leeftijd nog niet hebben bereikt, geen aanspraak zouden kunnen maken op enige vertrekstimuleringsregeling. Aldus ontstaat een onaanvaardbaar verschil tussen medewerkers van jonger dan 57,5 jaar die een andere betrekking vinden en die daaraan voorafgaand van de vertrekstimuleringsregeling gebruik hebben kunnen maken, en medewerkers van 57,5 jaar en ouder die een andere betrekking vinden, die niet van die regeling gebruik hebben kunnen maken.
Ter zitting is namens verweerder verklaard dat in gevallen waarin een betrokkene van 57,5 jaar of ouder, die niet voldoet aan de voorwaarden om van de FPU-regeling gebruik te kunnen maken, een beroep zal kunnen doen op de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 12.5 van het Sociaal Plan. De rechtbank acht de bovengeschetste strijdigheid daarmee echter niet afdoende ondervangen. Een hardheidsclausule kan uitsluitend geacht worden te voorzien in een regeling voor onbedoelde en onvoorziene situaties. De omstandigheid dat een medewerker van 57,5 jaar of ouder niet voldoet aan de voorwaarden om gebruik te maken van de FPU-regeling is niet dermate uitzonderlijk dat dit als onvoorziene omstandigheid zou kunnen worden beschouwd. In de toelichting op het Sociaal Plan is bovendien expliciet aangegeven dat een medewerker die niet aan de voorwaarden voor de FPU-regeling voldoet, niet voor de 9.1-regeling in aanmerking komt, zodat kennelijk bij het opstellen van het Sociaal Plan nadrukkelijk met deze mogelijkheid rekening is gehouden.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de verschillen tussen de beide regelingen verder gaan dan uitsluitend de leeftijd van degene die er gebruik van wenst te maken en de bijbehorende financiële regeling waarop deze aanspraak kan maken. In tegenstelling tot de 9.4-regeling komt de 9.1-regeling immers pas in beeld wanneer gebleken is dat de medewerker, na inspanningen van de medewerker en de werkgever, niet herplaatsbaar is.
Het bovenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerders standpunt dat eiser geen beroep kan doen op de 9.4-regeling omdat hij ouder is dan 57,5 en voldoet aan de voorwaarden om gebruik te maken van de FPU-regeling (zodat de 9.1-regeling voor hem openstaat) niet houdbaar is.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644, en wijst de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Utrecht en omgeving aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt voorts dat de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Utrecht en omgeving het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 141, aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. P.L. de Vos als voorzitter, mr. W.F. Bijloo en mr. D.J. Post als rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2006.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: