Registratienummer: AWB 06/1947
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[A], [B] en [C], eisers,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. B.C.M. van Riel,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 28 februari 2006, bekendgemaakt op 6 maart 2006.
Bij besluit van 18 juli 2005 heeft verweerder aan Fair Share (Axtie) vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) juncto artikel 7.3.1 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Richtersweg-W.A. Scholtenlaan" voor het in gebruik hebben van een fitnesscentrum aan de Waldeck Pyrmontlaan 14 te Doorwerth.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar deels gegrond verklaard en, onder aanvulling van de motivering, het eerder genoemde besluit gehandhaafd, waarbij voorwaarden aan de vrijstelling zijn verbonden.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 12 september 2006. [A] en [B] zijn aldaar verschenen, bijgestaan door mr. B.C.M. van Riel, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Arnhem. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A. Ruiter, werkzaam bij de gemeente Renkum.
Ingevolge het bestemmingsplan "Richtersweg-W.A. Scholtenlaan" heeft het perceel de bestemming "dienstverlenende bedrijven en handel". Ingevolge artikel 7.1 van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor dienstverlenende bedrijven, garagebedrijven en voor handel, met uitzondering van een detailhandelsbedrijf, en met dien verstande dat op deze gronden alleen bedrijven zijn toegestaan die vermeld zijn in de categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, die deel uitmaakt van de voorschriften.
Op grond van artikel 7.3.1 van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in 7.1 voor het toestaan van een bedrijf dat vermeld is in categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, mits het bedrijf naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de bedrijven in de betreffende categorie en het niet een geluidzoneringsplichtige inrichting betreft.
Op grond van artikel 7.3.2 van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in 7.1 voor het toestaan van een bedrijf dat niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten vermeld is, mits het betreffende bedrijf wat invloed op de omgeving, aard en omvang betreft vergelijkbaar is met de bedrijven in de betreffende categorie en het niet een geluidzoneringsplichtige inrichting betreft.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat het fitnesscentrum naar aard en invloed gelijk te stellen is met een categorie 1-bedrijf en dat de vrijstelling daarom terecht is verleend. Verweerder heeft aan het vrijstellingsbesluit de voorwaarden verbonden dat het bedrijf dient te voldoen aan de geluidsnormen zoals genoemd in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen, en dat geen horeca-activiteiten zijn toegestaan.
Eisers hebben aangevoerd dat ten onrechte van de binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid gebruik is gemaakt omdat door de vrijstelling de bestemming is gewijzigd van dienstwoning naar bedrijf. De rechtbank kan eisers hierin niet volgen. Er is geen sprake van een wijziging van de bestemming, zoals die in het bestemmingsplan aan het perceel is toegekend.
De rechtbank stelt vast dat een fitnesscentrum niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten die bij het bestemmingsplan behoort. Derhalve kan artikel 7.3.1 van de voorschriften geen toepassing vinden. Aangezien eisers de toepassing van dit artikel niet hebben bestreden, althans niet op deze grond, en in de onderhavige situatie artikel 7.3.2 in beginsel wel toepassing kan vinden, terwijl bij toepassing van artikel 7.3.1 en artikel 7.3.2 een vergelijkbare toetsing plaatsvindt, ziet de rechtbank in de onjuiste grondslag van het bestreden besluit geen reden dit besluit te vernietigen.
In de lijst van bedrijfsactiviteiten die in de brochure “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG is opgenomen, is een fitnesscentrum niet vermeld. Wel zijn in die lijst vermeld “Sportscholen, gymnastieklokalen”, die zijn ingedeeld in categorie 2.
In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen: “Bij deze bedrijfscategorie wordt er vanuit gegaan dat er geluid geproduceerd wordt, door bijvoorbeeld muziek te draaien bij groepsactiviteiten. Bij Fair Share (Axtie), een fitnesscentrum en geen echte sportschool, vinden deze niet plaats (…).”
Volgens Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse taal is een sportschool een private inrichting waar kracht en vechtsporttrainingen worden gegeven. Een fitnesscentrum is volgens dat woordenboek een gebouw dat is ingericht voor fitnesstraining, waarbij fitnesstraining is omschreven als training door middel van lichaamsbeweging, oefeningen met toestellen, gebruik van sauna en solarium en dergelijk voor het op peil houden van de lichamelijke conditie. De rechtbank is van oordeel dat deze omschrijvingen de maatschappelijke realiteit dekken. Hoewel de rechtbank betwijfelt, mede in aanmerking genomen de hiervoor gegeven omschrijving, of bij sportscholen geluid geproduceerd wordt door groepsactiviteiten waarbij muziek gedraaid wordt, staat naar het oordeel van de rechtbank buiten kijf dat zulks bij een fitnesscentrum het geval is. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat bij Fair Share geen groepsactiviteiten met muziek plaatsvinden. Uit de brief van Fair Share aan de gemeente van 18 februari 2005 en uit het Businessplan dat zich in het dossier bevindt, volgt dat groepsactiviteiten zullen plaatsvinden waarbij muziek wordt gedraaid. Ter zitting is ook bevestigd door de vertegenwoordiger van verweerder dat zulke activiteiten daadwerkelijk plaatsvinden en dat bij deze activiteiten niet (meer) gebruik gemaakt wordt van head-sets, zoals in het verleden gesteld is.
Uit de stukken blijkt voorts dat de fitnessruimte ongeveer 300 m2 groot is en dat de totale oppervlakte van het centrum ongeveer 500 m2 bedraagt. Volgens het Businessplan wordt gestreefd naar ongeveer 700 leden en wordt een scala aan individuele fitness en groepstrainingen aangeboden.
Al het voorgaande in aanmerking nemend ziet de rechtbank onvoldoende reden om een gelijkstelling van het onderhavige fitnesscentrum met de bedrijfscategorie “Sportscholen, gymnastieklokalen” onjuist te achten. Dit betekent dat het onderhavige fitnesscentrum in beginsel moet worden gelijkgesteld met een categorie 2-inrichting.
Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat het bedrijf naar aard en omvang, en invloed op de omgeving, gelijk te stellen is met een bedrijf uit categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten behorend bij het bestemmingsplan.
De omstandigheid dat verweerder als voorwaarde bij het bestreden besluit heeft opgenomen dat het fitnesscentrum dient te voldoen aan de in dat besluit genoemde geluidsnormen (te weten de geluidsnormen zoals genoemd in het Besluit horeca-, sport- en recreatieinrichtingen), betekent niet dat het fitnesscentrum wat betreft geluidsproductie gelijk gesteld moet worden met een categorie 1-bedrijf. De betreffende normen gelden, voor zover het gaat om fitnesscentra, voor inrichtingen die doorgaans als categorie 2-bedrijf aangemerkt zullen moeten worden. Niet valt in te zien dat al deze inrichtingen, doordat zij voldoen aan de betreffende geluidsnormen, gelijkgesteld zouden moeten worden met categorie 1-bedrijven. Bovendien gaat het bij de als voorwaarde vastgelegde geluidsnormen om immissie-normen voor woningen, terwijl voor de categorie-indeling de mogelijke geluidsemissie van bedrijven bepalend is. Niet is komen vast te staan dat de geluidsemissie van het onderhavige fitnesscentrum zodanig afwijkt van wat gebruikelijk is bij fitnesscentra dat het onderhavige fitnesscentrum wat betreft geluidsbelasting gelijk gesteld kan worden met categorie 1-bedrijven.
Voorts overweegt de rechtbank dat het bij de categorie 1-bedrijven in de Staat van bedrijfsactiviteiten bij het bestemmingsplan met name om kantoorfuncties en daarmee vergelijkbare functies gaat. Die functies hebben over het algemeen beperkte openingstijden en trekken slechts in beperkte mate publiek. Het onderhavige fitnesscentrum is niet alleen op werkdagen overdag, maar ook ’s avonds en in het weekeinde geopend en streeft naar 700 leden met een full-membership, hetgeen inhoudt dat onbeperkt kan worden deelgenomen aan alle sportactiviteiten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het fitnesscentrum, ondanks de openingstijden en de publieksfunctie, naar aard en invloed op de omgeving gelijkgesteld kan worden met een categorie 1-bedrijf.
De rechtbank merkt nog het volgende op. De rechtbank begrijpt uit de stukken, waaronder het bestreden besluit en het verweerschrift, dat verweerder zich op het standpunt stelt dat het met de overlast voor de omgeving mee zal vallen. Dat is echter niet waar het bij toepassing van de vrijstellingsbepaling van artikel 7.1 van de voorschriften van het bestemmingsplan primair om gaat. Het gaat primair erom of het onderhavige fitnesscentrum naar aard en invloed op de omgeving gelijk is te stellen met de categorie 1-bedrijven in de Staat van bedrijfsactiviteiten behorend bij het bestemmingsplan. Zoals hiervoor uiteengezet heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat zulks het geval is.
Het voorgaande betekent dat niet is komen vast te staan dat voldaan is aan de voorwaarden voor het verlenen van de vrijstelling. Aan beoordeling van de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling komt de rechtbank niet toe.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers tegen het besluit van 18 juli 2005 met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van rechtsbijstand. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank komt, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 18 juli 2005 met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 644 en wijst de gemeente Renkum aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de gemeente Renkum aan eisers het door hen betaalde griffierecht van
€ 141 vergoedt.
Aldus gegeven door mr D.J. Post als voorzitter, mr. W.F. Bijloo en mr. P.L. de Vos als rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2006.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.