ECLI:NL:RBARN:2006:AZ2302

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1389
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gemengd gebruik van onroerende zaak en de gevolgen voor ondernemingsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 6 november 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een accountant, en de inspecteur van de Belastingdienst over de kwalificatie van een onroerende zaak. Eiser was eigenaar van een pand dat deels voor zijn onderneming en deels voor privé-doeleinden werd gebruikt. De rechtbank moest beoordelen of de begane grond van het pand, dat door eiser als kantoor werd gebruikt, verplicht tot het ondernemingsvermogen gerekend moest worden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van gemengd gebruik en dat de eigenaar drie mogelijkheden had: het gehele pand als ondernemingsvermogen aanmerken, het gehele pand als privé-vermogen aanmerken, of het pand splitsen in een privé-gedeelte en een bedrijfsgedeelte. De rechtbank concludeerde dat de keuze van eiser om de begane grond tot zijn privé-vermogen te rekenen, binnen de grenzen van de redelijkheid viel, aangezien het privé-gebruik meer dan 10% was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en verlaagde de belastingaanslag tot een heffingsgrondslag van € 13.167. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/1389
Uitspraakdatum: 6 november 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag (aanslagnummer [00].W.26) premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 februari 2006 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 17 februari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 20 februari 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2006 te Arnhem.
Eiser is daar niet in persoon verschenen, maar bij gemachtigde [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
2. Feiten
Eiser oefende in het onderhavige jaar het zelfstandige beroep van accountant uit.
Eiser is sinds 1985 eigenaar van het pand [a-straat] 98 en 98a te [Z] (hierna: het pand). Het pand werd aangehouden ter belegging (verhuur).
In oktober 1993 heeft eiser zijn kantoor verplaatst van zijn voormalige woonhuis, dat toen werd verkocht, naar de begane grond van het pand. De eerste en tweede verdieping van het pand (hierna: de bovenwoning) bleven in gebruik voor kamerverhuur.
De bovenwoning heeft een eigen opgang, maar was tot 1999 ook via een tussendeur bereikbaar vanaf de begane grond.
Op 13 december 1999 is het pand gesplitst in twee appartementen. Het ene appartement bestaat uit de begane grond op nummer 98a (inclusief tuin, schuur en kelder), het andere uit de bovenwoning op nummer 98 (inclusief kelder en halletje en trapopgang op de begane grond).
De tussendeur tussen de begane grond en de bovenwoning is dicht gemaakt.
De onderneming van eiser is in 2004 gestaakt. De begane grond is sinds de staking van de onderneming als kantoor verhuurd aan een derde.
Vanaf 30 december 2005 woont eiser in de bovenwoning.
Eiser heeft vanaf 1985 het pand in zijn geheel aangemerkt als privé-vermogen. Dit heeft hij in 1993 of later niet veranderd.
In 2002 heeft eiser de begane grond in box 3 aangegeven volgens de vastgestelde WOZ-waarde. Hij heeft een fictieve huur voor de begane grond van € 10.891 ten laste van het resultaat gebracht. De aangifte komt op een heffingsgrondslag voor de WAZ van € 3.720.
Verweerder is bij het opleggen van de aanslag WAZ afgeweken van de aangifte. Hij heeft de begane grond van het pand tot het verplichte ondernemingsvermogen gerekend en de fictieve huur gecorrigeerd. Daarvoor in de plaats heeft hij een afschrijving voor het pand van € 1.200 ten laste van het resultaat toegestaan. Ook heeft hij voor een bedrag van € 2.912 overige correcties aangebracht. Verweerder heeft een heffingsgrondslag voor de WAZ gehanteerd van € 16.323.
De dagtekening van de onderhavige aanslag WAZ is 7 oktober 2005. Eisers gemachtigde heeft hiertegen bij brief van 20 oktober 2005 bezwaar ingesteld.
Bij brief van 1 september 2005 heeft de gemachtigde van eiser aan verweerder meegedeeld dat de door eiser opgevoerde post “fictieve huur” moest worden verlaagd tot 80%, ofwel € 4.356, aangezien 20% van de begane grond in gebruik was voor privé-doeleinden.
Op 1 november 2005 heeft de taxateur van de belastingdienst een verslag uitgebracht van de waarde van de kantoorruimte aan de [a-straat] 98a te [Z]. In dit verslag is opgemerkt: “de achtergelegen schuur en binnenplaats zouden privé in gebruik zijn geweest en blijven derhalve buiten deze taxatie.”
De aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2003 is op 23 november 2005 overeenkomstig de aangifte vastgesteld.
Eiser is op 27 januari 2006 gehoord in het bezwaar tegen de aanslag WAZ. De uitspraak op bezwaar dateert van 3 februari 2006.
3. Geschil
In geschil is of eiser de begane grond van het pand na de ingebruikneming als kantoor in 1993 tot zijn privé-vermogen mocht blijven rekenen.
Subsidiair beroept eiser zich op het vertrouwensbeginsel, waarbij hij het vertrouwen ontleent aan de behandeling van de aangiften over 1993 tot en met 2001 en aan de conform de aangifte vastgestelde aanslag over 2003.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag door verlaging van de heffingsgrondslag tot een bedrag € 13.167. Het verschil met de heffingsgrondslag die door verweerder is gehanteerd, wordt veroorzaakt door de post “fictieve huur” die vervalt als de begane grond geheel wordt aangemerkt als ondernemingsvermogen.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Als een pand voor een gedeelte wordt gebruikt voor het drijven van een onderneming en voor een gedeelte voor privé-gebruik, is sprake van gemengd gebruik. In dat geval heeft de eigenaar van het pand volgens de jurisprudentie in beginsel drie mogelijkheden:
a) het gehele pand is ondernemingsvermogen; b) het gehele pand is privé-vermogen en
c) het pand wordt overeenkomstig het gebruik gesplitst in een privé-gedeelte en een bedrijfsgedeelte.
Er bestaat volgens de jurisprudentie echter niet in alle gevallen keuzevrijheid. De eigenaar van het pand mag bij zijn keuze de grenzen van de redelijkheid niet overschrijden (HR 7 oktober 1953, BNB 1953/272).
Indien een pand zonder bezwaren gesplitst kan worden in afzonderlijke gedeelten, moet de vermogensetikettering per afgesplitst gedeelte plaatsvinden in overeenstemming met het van dat gedeelte gemaakte gebruik.
Verweerder is uitgegaan van de splitsbaarheid van de bovenwoning en de begane grond. Hij is van mening dat eiser de bovenwoning terecht tot het privé-vermogen heeft gerekend, maar dat hij de grenzen van de redelijkheid heeft overschreden door de begane grond ook tot het privé-vermogen te blijven rekenen nadat de begane grond in gebruik is genomen als kantoor voor eisers onderneming. Volgens verweerder werd de begane grond in 2002 namelijk bijna geheel voor de onderneming gebruikt en was het medegebruik voor privé-doeleinden van ondergeschikte betekenis.
De stelling van eiser dat het pand niet splitsbaar is in een bovenwoning en de begane grond, stuit af op het gegeven dat het pand in 1999 op die wijze in appartementen is gesplitst zonder dat hiervoor een verbouwing nodig was. Alleen de tussendeur hoefde te worden dichtgemaakt. De omstandigheid dat de huurders de tuin gebruikten, doet hier niet aan af. Dit geldt temeer nu bij de juridische splitsing in appartementen de tuin kennelijk zonder problemen bij de begane grond werd gerekend, wat gezien de indeling ook voor de hand lag.
De rechtbank zal de vraag of de begane grond van het pand verplicht tot het ondernemingsvermogen gerekend moet worden daarom apart van de bovenwoning beoordelen.
Nu niet in geschil is dat de begane grond niet splitsbaar was in een kantoordeel en een privé-deel, heeft de rechtbank te beoordelen of eiser bij zijn keuze om de gehele begane grond tot het privé-vermogen te rekenen, de grenzen van de redelijkheid heeft overschreden. Daartoe moet worden vastgesteld in welke mate sprake was van privé-gebruik van de begane grond en of dit privé-gebruik van voldoende omvang was om de keuze voor privé-vermogen redelijk te maken.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij, in navolging van de jurisprudentie, tot uitgangspunt heeft genomen dat bij een privé-gebruik van 10% of meer de keuze voor privé-vermogen wordt geaccepteerd. Hij heeft echter aangevoerd dat het privé-gebruik van de begane grond door eiser onder die grens van 10% lag.
Eiser heeft aangevoerd dat ten minste 20% van de begane grond in 2002 in gebruik was voor privé-doeleinden. De schuur, de binnenplaats en de wc bij de binnenplaats waren volgens eiser privé in gebruik. De schuur werd gebruikt voor opslag van privé-spullen en de binnenplaats werd door de huurders gebruikt om te zonnen en om fietsen te stallen. Verder was er een berging (met gereedschap en klein materiaal) die privé werd gebruikt en waren de twee kelderruimtes in gebruik voor opslag van privé-spullen. Daarnaast waren er volgens eiser ruimtes die gemengd werden gebruikt: de kamer met een fitnessapparaat en de administratie voor de kamerverhuur van de bovenwoning, de parkeerruimte en de doorgang van de hal naar de binnenplaats. Als bijlage bij de brief van 13 september 2006 heeft eiser een tekening overgelegd van de begane grond van het pand met daarop aangegeven hoe het gebruik daarvan was. Ter zitting heeft eisers gemachtigde deze tekening nader toegelicht. Daarbij heeft hij verklaard dat de binnenplaats achterom kon worden bereikt via een gangetje naast het pand.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de binnenplaats en de berging waarschijnlijk ook zakelijk werden gebruikt en dat de berging slechts 8,7% van het geheel uitmaakt. Hij heeft daarnaast aangevoerd dat het gestelde privé-gebruik niet duurzaam was. Hij heeft daaraan de conclusie verbonden dat de begane grond moet worden aangemerkt als verplicht ondernemingsvermogen. Het fiscale belang hiervan is volgens de verklaring van verweerder ter zitting daarin gelegen dat eiser in 2004 zijn onderneming heeft gestaakt en moet afrekenen over de waardestijging van de begane grond van het pand als dit tot het verplichte ondernemingsvermogen behoort.
Eiser heeft er terecht op gewezen dat het pand vanaf het begin geheel is aangemerkt als privé-vermogen en dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat er aanleiding is om de begane grond als verplicht ondernemingsvermogen aan te merken. Eisers gemachtigde heeft aangevoerd dat de schuur, de binnenplaats, de wc, de berging en de kelders wel degelijk duurzaam zijn gebruikt voor privé-doeleinden. De privé-spullen stonden vele jaren in de schuur, de berging en de kelders, zoals dat vaker gebeurt met het privé-spullen die eenmaal ergens zijn opgeslagen.
Verweerder heeft tegenover de verklaring van eisers gemachtigde slechts veronderstellingen gezet, die op geen enkele wijze zijn onderbouwd. Voorts heeft de taxateur van verweerder de begane grond getaxeerd zonder de schuur en de binnenplaats, omdat eiser had verklaard dat de schuur en de binnenplaats in privé werden gebruikt. Dit wekt de indruk dat verweerder daarmee akkoord is gegaan. Maar ook als de handelwijze van de taxateur buiten beschouwing wordt gelaten, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de begane grond nagenoeg uitsluitend voor de onderneming werd gebruikt. Uit de stellingen van eiser en de daarbij gevoegde tekening volgt immers dat de schuur, de binnenplaats, de wc, de berging en de twee kelderruimtes, samen ruim meer dan 10%, duurzaam voor privé-doeleinden werden gebruikt. Verweerder heeft niet aannemelijk kunnen maken dat die stellingen feitelijk onjuist zijn.
De rechtbank concludeert uit het bovenstaande dat de keuze van eiser om ook de begane grond tot het privé-vermogen te rekenen, binnen de grenzen van de redelijkheid blijft. Dit brengt mee dat de correctie terzake van de post “fictieve huur” moet vervallen en de heffingsgrondslag voor de WAZ 2002 moet worden vastgesteld op het door eiser genoemde (en niet door verweerder betwiste) bedrag van € 13.167.
Gezien het bovenstaande kan het beroep op het vertrouwensbeginsel onbesproken blijven.
Het beroep zal gegrond worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het bezwaar en het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een heffingsgrondslag van € 13.167 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 966, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door
mr. F.M. Smit, voorzitter, mr. V.M. van Daalen-Mannaerts en mr. A.M.F. Geerling, rechters, in tegenwoordigheid van mr.drs. J.A. Vriezen, griffier, op 6 november 2006.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.