ECLI:NL:RBARN:2006:AY4927

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
135554
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbare tekortkoming in nakoming van saneringsovereenkomst tussen Biosoil B.V. en Arns Brandstoffenhandel B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, staat centraal of Biosoil B.V. toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van een saneringsovereenkomst met Arns Brandstoffenhandel B.V. De overeenkomst, gesloten in februari 2001, betrof saneringswerkzaamheden op het perceel van Arns aan de Dorpsstraat 16-18 te Driel. Biosoil had zich verplicht om de sanering uit te voeren tegen betaling door Arns. De rechtbank heeft vastgesteld dat de sanering eind 2004/begin 2005 is afgerond, maar dat er een kleine restverontreiniging is achtergebleven. Arns vorderde een verklaring voor recht dat Biosoil aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden door de vermeende tekortkoming in de sanering.

De rechtbank heeft de offerte van Biosoil van 12 juli 2000 en de reactie van Arns op 26 februari 2001 als uitgangspunt genomen voor de beoordeling. De rechtbank oordeelt dat Arns redelijkerwijs had moeten begrijpen dat er enige restverontreiniging zou kunnen achterblijven na de sanering. De conclusie van de provincie Gelderland bevestigde dat het perceel na sanering geschikt was voor alle gebruiksdoeleinden, inclusief woningbouw, ondanks de beperkte restverontreiniging. De rechtbank concludeert dat Biosoil de overeenkomst deugdelijk is nagekomen en dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming.

De vordering van Biosoil tot betaling van het restant van de aanneemsom wordt toegewezen, terwijl de vordering in reconventie van Arns wordt afgewezen. Arns wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. Het vonnis is uitgesproken op 28 juni 2006 door mr. R.J.B. Boonekamp.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 135554 / HA ZA 06-18
Vonnis van 28 juni 2006
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOSOIL B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. P.M. Wilmink,
advocaat mr. W.P. Groenendijk te Zwijndrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARNS BRANDSTOFFENHANDEL B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. J.A.M.P. Keijser,
advocaat mr. C.J. Diks te Nijmegen.
Partijen zullen hierna Biosoil en Arns genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 maart 2006
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het proces-verbaal van comparitie van 8 juni 2006.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Tussen partijen is in februari 2001 een overeenkomst gesloten op grond waarvan Biosoil tegen betaling door Arns saneringswerkzaamheden zou verrichten op het perceel van Arns aan de Dorpsstraat 16-18 te Driel.
2.2 Aan die overeenkomst ligt een offerte van Biosoil van 12 juli 2000 ten grondslag, waarin wordt vermeld welke werkzaamheden Biosoil zal uitvoeren en de kosten daarvan. Wat betreft de saneringsmethode vermeldt de offerte:
“Gezien de bodemopbouw, de sloop en de verwijdering van de ondergrondse installatie en de plannen met de locatie is een deels conventionele variant met verwijderen middels ontgraven
Op de lokatie is een beschikking afgegeven door de provincie Gelderland (...) voor de uitvoering van een multifunctionele variant. De variant waarover met u is gesproken betreft een functionele sanering waarbij de flexibiliteit van de methode tegenvallers m.b.t. de omvang zouden moeten kunnen opvangen (met name financieel) door een gedeeltelijke on site of in situ reiniging. Na overleg met Chemclean en de provincie Gelderland is het volgende gebleken:
* Het lijkt niet verstandig en/of haalbaar in de tijd om een nieuw saneringsplan in te dienen voor een functionele variant. (...)
* Het is mogelijk een subsidie in het kader van de Stibosa-regeling aan te vragen. Deze subsidie vergoedt 50% van de saneringskosten.
Het voorstel is om de sanering uit te voeren conform het saneringsplan volgens de multifunctionele variant met een opslagdepot voor een deel van de verontreinigde grond. In het werk blijkt dat een deel van de verontreiniging onder de openbare weg en het kabel en leidingtrace aanwezig is en niet zonder meer kan worden verwijderd. De provincie zal op dat moment in kennis worden gesteld en worden gevraagd of mag worden afgeweken van de multifunctionele variant, waarbij de restverontreiniging in situ wordt verwijderd. Dit geeft eveneens openingen voor eventuele andere restverontreinigingen. “
2.3 Bij faxbericht van 26 februari 2001 heeft Arns daarop aldus gereageerd:
“Enige besproken criteria m.b.t. de sanering.
– De grond zal worden gesaneerd zodat na sanering de grond geschikt is voor bewoning danwel woningbouw zonder gevaar voor mens en dier.
– De kwaliteit van de bodem en grondwater zal blijken uit een evaluatierapport wat zowel provincie, alsmede gemeente en eigenaar zal worden overhandigd.
– Sanering, d.m.v. on site of in situ reiniging zal de woningbouw niet stagneren. (...)”
2.4 Nadien hebben partijen onder meer gecorrespondeerd over de kosten van de werkzaamheden. Partijen zijn uiteindelijk overeengekomen dat Arns terzake de saneringswerkzaamheden in totaal € 181.512,09 inclusief BTW zal betalen. Arns heeft tot op heden een bedrag van € 8.099,97 inclusief BTW onbetaald gelaten.
2.5 De sanering is eind 2004/begin 2005 afgerond.
In de “conclusie op evaluatie sanering van gedeputeerde staten van Gelderland” van 18 januari 2005 staat onder meer:
“De verontreiniging is bijna geheel gesaneerd overeenkomstig het saneringsplan. Er is bijna geheel multifunctioneel gesaneerd. Dit betekent dat de locatie weer voor alle gebruiksdoeleinden geschikt is. Er is wel een kleine restverontreiniging achtergebleven waarvoor gebruiksbeperkingen gelden. Gezien de mate van de restverontreiniging en de technische beperkingen kunnen wij instemmen met deze restverontreiniging. De sanering is hiermee afgesloten. Op de lijst met kadastrale gegevens is de gesaneerde locatie aangegeven.
Gebruiksbeperkingen
Omgaan met restverontreiniging op grotere diepte
Op de locatie is een sanering uitgevoerd, waarbij in de ondergrond ter plaatse van het noordwestelijk deel van de ontgravingsput, putbodem 1.7 en het kabel- en leidingtracé op een diepte van 2,2 tot 2,7 m-mv en 0,4 tot 1,0 m-mv een restverontreiniging is achtergebleven. De omliggende bodem is niet verontreinigd. Graven in deze restverontreiniging is vanwege de kans op vermenging met de omliggende bodem niet toegestaan. Ook afvoer en hergebruik van de grond is niet zonder instemming van het bevoegd gezag toegestaan. (...)
Op basis van het evaluatierapport stellen wij het volgende vast.
(...)
In september 2004 heeft een eindbemonsteringsonderzoek voor zowel de grond als het grondwater plaatsgevonden. Uit de resultaten blijkt dat ter plaatse van het noordwestelijk deel van de ontgravingsput op een diepte van 2,2 tot 2,7 m-mv plaatselijk een matig verhoogd gehalte aan minerale olie is achtergebleven. De restverontreiniging is zeer beperkt van omvang, circa 2 m3. In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Ter plaatse van de putbodem 1.7 kon niet verder ontgraven worden in verband met kwelgevaar en doorbreken van de sloot. Verder van de sloot af in oostelijke richting is wel verder gegraven. De restverontreiniging bevindt zich op een diepte van 2,5 tot 2,8 m-mv en is zeer gering.
Aan de straatzijde is in de grond ter plaatse van het leidingen- en kabeltracé op een diepte van o,4 tot 1,0 m-mv een beperkte restverontreiniging van circa 0,6 m3 achtergebleven. (...)
De multifunctionele saneringsdoelstelling is bijna geheel bereikt. Verdere verwijdering van de restverontreiniging wordt niet doelmatig geacht. (...)”
2.6 Uit voornoemde rapportage volgt dat op het perceel van Arns op twee locaties sprake is van restverontreiniging, te weten noordwestelijk van de ontgravingsput (op de bij voornoemde conclusie op evaluatie gevoegde kadastrale kaart aangeduid met een gearceerd vierkantje) en ter plaatse van de putbodem (op voornoemde kadastrale kaart aangeduid met een gearceerde cirkel).
2.7 Arns heeft zijn perceel verkocht en geleverd aan Geitenbeek, die op het perceel een woning heeft gebouwd die hij thans bewoont. Geitenbeek is (vooralsnog) niet bereid de gehele overeengekomen koopsom aan Arns te voldoen.
3. Het geschil
in conventie
3.1 Biosoil vordert - samengevat - veroordeling van Arns tot betaling van € 9.219,77, vermeerderd met rente en kosten vanaf 24 november 2005 tot aan de dag der algehele voldoening en met veroordeling van Arns in de kosten van de procedure. Daaraan legt Biosoil, kort gezegd, ten grondslag dat nu de saneringswerkzaamheden zijn uitgevoerd, Arns gehouden is het restantdeel van de (nader) overeengekomen aanneemsom aan Biosoil te voldoen (€ 8.099,97), alsmede de buitengerechtelijke incassokosten (€ 641,--) en de rente.
3.2 Arns voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3 Arns vordert - naar kennelijk de bedoeling is - een verklaring voor recht dat Biosoil aansprakelijk is voor de schade die Arns heeft geleden doordat Biosoil niet heeft voldaan aan haar verplichting tot multifunctionele sanering van de grond en veroordeling van Biosoil tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat, met veroordeling van Biosoil in de kosten. Daaraan legt Arns ten grondslag dat Biosoil toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst doordat zij niet op de overeengekomen wijze heeft gesaneerd.
3.4 Biosoil voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en reconventie
4.1 Ter beoordeling ligt voor of Biosoil, zoals Arns stelt, toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. In dat kader dient eerst te worden vastgesteld wat partijen aangaande de sanering van het perceel zijn overeengekomen. Bij die beoordeling staat centraal de offerte van Biosoil van 12 juli 2000 en de reactie daarop van Arns in haar faxbericht van 26 februari 2001. Voorts komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.2 Arns betoogt dat zij met Biosoil is overeengekomen dat haar perceel volledig multifunctioneel zou worden gesaneerd, waaronder zij verstaat - zo begrijpt de rechtbank de stellingen van Arns (onder meer onder 2 en 10 in haar conclusie van antwoord in conventie) - dat na volledige multifunctionele sanering (afgraven) haar perceel geschikt zou zijn voor alle doeleinden althans en meer in het bijzonder voor bewoning en woningbouw en dat haar perceel (dus) volledig schoon, zonder enige restverontreiniging, zou worden opgeleverd.
4.3 Uit het faxbericht van 26 februari 2001 van Arns aan Biosoil waarin Arns opdracht gaf voor de sanering blijkt dat Arns voor ogen had dat de grond zou worden gesaneerd “zodat na sanering de grond geschikt is voor bebouwing danwel woningbouw zonder gevaar voor mens en dier”. Biosoil heeft niet betwist dat dat is wat Arns van de overeengekomen saneringswerkzaamheden mocht verwachten. Dat heeft dus verder als vaststaand uitgangspunt te gelden.
4.4 Uit de “conclusie op evaluatie sanering van de provincie Gelderland’ (hierna: de conclusie van de provincie) - die bij Arns, gelet op haar stellingen in de conclusie van antwoord in conventie, bekend mag worden verondersteld - volgt dat het perceel na sanering ook daadwerkelijk voor alle gebruiksdoeleinden en in het bijzonder voor woningbouw en bewoning geschikt is. Die conclusie vermeldt immers onder meer dat het perceel van Arns weer voor alle gebruiksdoeleinden geschikt is en dat de (zeer geringe) restverontreiniging daaraan niet afdoet. De enige gebruiksbeperking die in de conclusie van de provincie te lezen valt is dat graven in de restverontreiniging, die zich op ongeveer 2,5 meter diep bevindt, niet is toegestaan. Arns heeft niets gesteld waaruit volgt dat deze beperking aan enig gebruik van het perceel, laat staan gebruik voor woningbouw en bewoning in de weg staat. Het perceel wordt inmiddels ook voor bewoning gebruikt. Nu Arns geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de conclusie van de provincie niet juist is dan wel dat het perceel niet geschikt is voor alle gebruiksdoeleinden, in het bijzonder voor woningbouw en bebouwing, gaat de rechtbank uit van de geschiktheid van het perceel voor die doeleinden. Dat de koper van het perceel, Geitenbeek, meent dat het perceel niet voldoet aan hetgeen hij met Arns is overeengekomen, doet daaraan niet af. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat Biosoil (in zoverre) de overeenkomst deugdelijk is nagekomen.
4.5 Arns heeft verder nog aangevoerd dat zij mocht verwachten dat de grond volledig multifunctioneel zou worden gesaneerd (afgraven). De rechtbank constateert dat de offerte vermeldt dat met Arns is gesproken over functionele sanering, waarbij gedeeltelijk on site of in situ zou worden gereinigd. Voorgesteld wordt - zo vermeldt de offerte - om conform het door de provincie goedgekeurde multifunctionele saneringsplan te saneren, behoudens op de locaties waar sprake is van restverontreiniging, waarvoor te zijner tijd toestemming zal worden gevraagd om af te wijken van het multifunctionele saneringsplan, om op die plaatsen in situ te saneren. Gelet op die in de offerte voorziene en benoemde afwijking van het multifunctionele saneringsplan, valt niet in te zien dat Arns uit die offerte mocht begrijpen dat haar perceel volledig multifunctioneel zou worden gesaneerd. Het faxbericht van 26 februari 2001 van Arns biedt geen aanknopingspunten voor de gedachte dat zij omtrent de sanering iets anders heeft gegrepen. Integendeel moet uit de opmerking daarin dat in situ reiniging de woningbouw niet zal stagneren worden afgeleid dat Arns heeft begrepen dat (de kans bestond dat) niet overal door middel van afgraven multifunctioneel zou worden gesaneerd en daarmee kennelijk instemde. Andere feiten en omstandigheden waaruit zij redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat volledig multifunctioneel zou worden gesaneerd heeft Arns niet gesteld. Aan die stelling van Arns gaat de rechtbank dan ook voorbij.
4.6 De tekst van de offerte biedt evenmin houvast voor de stelling van Arns dat partijen zijn overeengekomen dat het perceel na sanering zonder enige restverontreiniging zou worden opgeleverd. Integendeel, de offerte vermeldt dat de mogelijkheid van in situ reiniging voor de toentertijd bekende locaties van restverontreiniging - onder de openbare weg en het kabel- en leidingtrace -, voor andere restverontreinigingen (dan de voornoemde) openingen geeft voor overleg met de provincie. Het faxbericht van Arns van 26 februari 2001 houdt niet in dat Arns er vanuit ging dat het perceel na sanering zonder enige restverontreiniging moest worden opgeleverd. Arns heeft evenmin aangevoerd dat zij dit uit verklaringen of gedragingen van Biosoil heeft mogen afleiden. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat Arns, nu in de offerte wordt gerept over andere restverontreiniging dan de op voorhand bekende locaties, redelijkerwijs rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat in de loop of aan het eind van het saneringstraject op meerdere locaties sprake zou kunnen zijn van restverontreiniging en dat Arns er niet zonder meer van mocht uitgaan dat die restverontreiniging beperkt zou blijven tot de twee op voorhand bekende locaties. Dit geldt te meer nu, zoals Biosoil ter comparitie heeft toegelicht, nooit zeker is wat er gaandeweg een sanering in het terrein zal worden aangetroffen en of sprake zal zijn van restverontreiniging. Dat Biosoil op dit onderdeel geen voorbehoud heeft gemaakt (conclusie van antwoord in conventie onder 10) werpt geen ander licht op de redelijke verwachting die Arns op grond van de offerte mocht koesteren.
4.7 Uit het voorgaande volgt dat Arns er rekening mee moest houden dat na sanering enige restverontreiniging zou kunnen achterblijven. Daarvan uitgaande heeft te gelden dat indien zoals hier dergelijke restverontreiniging zo beperkt is dat die geen enkele afbreuk doet aan het doel dat Arns met de sanering voor ogen stond, te weten geschiktheid van haar perceel voor bewoning dan wel woningbouw zonder gevaar voor mens of dier, van een toerekenbare tekortkoming geen sprake is. Uit de conclusie van de provincie blijkt overigens dat de restverontreiniging ter plaatse van de putbodem het gevolg is van het feit dat op die plek niet dieper kon worden gegraven omdat dan door een kleilaag moest worden gegraven, waardoor een overvloed van kwelwater voor verdere verspreiding van de verontreiniging zou zorgen. De enkele (niet nader technisch gestaafde) stelling van Arns dat Biosoil dieper had kunnen graven, oordeelt de rechtbank in het licht van die conclusie van de provincie dan ook onvoldoende. Voor de in dit verband door Arns ter comparitie geponeerde stelling dat Biosoil de locatie ter plaatse van de putbodem zou hebben gebruikt als depot voor de van de rest van het perceel afkomstige vervuilde grond, oordeelt de rechtbank dat de conclusie van de provincie, waarin staat de van het perceel afkomstige vervuilde grond is afgevoerd, daarvoor volstrekt geen houvast biedt en Arns daarvoor voorts onvoldoende heeft gesteld.
4.8 Ten slotte heeft Arns nog aangevoerd dat het tekortschieten van Biosoil eruit bestaat dat zij niet tijdig, vóór 30 augustus 2002, het saneringstraject heeft afgerond. Ter comparitie heeft Arns echter desgevraagd verklaard dat partijen bij de totstandkoming van de overeenkomst geen termijn of datum zijn overeengekomen waarbinnen of waarop de saneringswerkzaamheden zouden moeten zijn voltooid. De bij brief van 24 juli 2002 eenzijdig door Arns gestelde termijn kan niet als zodanig worden aangemerkt. De gestelde wanprestatie, bestaande uit het niet tijdig afronden van de werkzaamheden, stuit daarop af.
4.9 Uit het voorgaande volgt dat er geen sprake van is dat Biosoil op enigerlei wijze toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Het beroep van Arns in conventie op het opschortingsrecht gaat daarom niet op. De vordering van Biosoil tot voldoening van het restant van de aanneemsom (inclusief de wettelijke rente vanaf 31 maart 2005 tot 24 november 2005), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2005 tot de dag der algehele voldoening, zal worden toegewezen. Uit de hoogte van de gevorderde rente en de gehanteerde betalingstermijn, leidt de rechtbank af dat Biosoil doelt op de wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW), zodat die rente in het dictum van dit vonnis zal worden toegewezen. De vordering in reconventie zal worden afgewezen.
4.10 De door Biosoil gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen omdat Biosoil - uitsluitend met het overleggen van een enkele sommatiebrief van haar advocaat - niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voorafgaande aan de procedure werkzaamheden heeft verricht waarvoor een eventuele proceskostenveroordeling geen vergoeding pleegt in te sluiten. Arns wordt als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten in conventie en reconventie.
4.11 Feiten of omstandigheden die een ander oordeel rechtvaardigen, zijn gesteld noch gebleken zodat de rechtbank voorbij gaat aan het bewijsaanbod van partijen.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
1. veroordeelt Arns om aan Biosoil te voldoen € 8.578,77, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over het bedrag van € 8.099,97 vanaf 24 november 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
2. veroordeelt Arns in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Biosoil bepaald op € 768,-- voor salaris procureur, € 291,-- aan vastrecht en € 71,93 aan verschotten;
3. verklaart de gegeven veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5. wijst de vordering af;
6. veroordeelt Arns in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Biosoil bepaald op € 384,-- voor salaris procureur;
7. verklaart de hiervoor gegeven proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2006.
CC: SG