ECLI:NL:RBARN:2006:AY4094

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
134909
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in verzetprocedure tegen kort geding vonnis

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 5 april 2006 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder vonnis in kort geding. De eiseres in het verzet, GCB Domstal-Metalowiec, had verzet aangetekend tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van 7 juli 2005, waarin zij was veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 20.000 aan de gedaagde, Delim B.V. De rechtbank oordeelde dat het verzet, op grond van artikel 259 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), behandeld moest worden door de voorzieningenrechter, en niet door de rechtbank zelf. Dit betekent dat de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om van het verzet kennis te nemen, omdat de verzetdagvaarding ten onrechte tegen een reguliere rolzitting was aangebracht. De rechtbank verwees de zaak naar de voorzieningenrechter voor verdere behandeling van het verzet.

De procedure begon met een kort geding, waarbij Domstal als gedaagde in het kort geding bij verstek was veroordeeld. Domstal had in het verzet primair de nietigheid van het exploot van dagvaarding van 14 juni 2005 gevorderd en subsidiair ontheffing van de veroordeling. Delim, als gedaagde in het verzet, had gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd zou verklaren, wat de rechtbank uiteindelijk ook deed. De rechtbank benadrukte dat de verzetprocedure een kortgedingenprocedure blijft en dat de voorzieningenrechter de juiste instantie is om deze te behandelen.

De rechtbank heeft Domstal in de proceskosten van het incident veroordeeld, en de verdere beslissing in het verzet is aangehouden. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. R.J.B. Boonekamp.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 134909 / HA ZA 05-2274
Vonnis in het incident van 5 april 2006
in de zaak van
de vennootschap naar Pools recht
GCB DOMSTAL-METALOWIEC,
gevestigd te Olsztyn, Polen,
eiseres in het verzet,
tevens gedaagde in het incident,
procureur mr. P.M. Wilmink te Arnhem,
advocaat mr. G.C. Haulussy te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DELIM B.V.,
gevestigd te Renkum,
gedaagde in het verzet,
tevens eiseres in het incident,
procureur mr. H.C.W. Geffroy te Ede,
advocaat mr. A. Schippers te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna Domstal en Delim genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
a. het door de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 7 juli 2005 tussen Delim als eiseres en Domstal als gedaagde bij verstek gewezen vonnis in kort geding onder zaak-/rolnummer 127363/KG ZA 05-325,
b. de verzetdagvaarding met producties,
c. de conclusie van antwoord in het verzet, tevens houdende vermeerdering van eis alsmede de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring, met producties,
d. de conclusie van repliek in het verzet, tevens houdende de conclusie van antwoord in het incident.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
De vaststaande feiten en het geschil in de hoofdzaak en in het incident
1. Bij het hiervoor genoemde vonnis in kort geding van 7 juli 2005 is Domstal veroordeeld bij wijze van voorschot aan Delim te betalen een bedrag van € 20.000,--.
2. Domstal heeft primair gevorderd de nietigheid van het exploot van dagvaarding van 14 juni 2005 (het exploot waarmee de kortgedingprocedure werd ingeleid) uit te spreken. Subsidiair heeft Domstal gevorderd haar te ontheffen van de bij voormeld vonnis tegen haar uitgesproken veroordeling.
3. In het incident heeft Delim gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren van het onderhavige geschil kennis te nemen, met de veroordeling van Domstal in de kosten van het incident. Delim heeft daartoe gesteld dat het verzet op grond van het bepaalde in art. 259 Rv moet worden behandeld door de voorzieningenrechter, zodat de rechtbank niet bevoegd is van het geschil kennis te nemen.
De beoordeling van het geschil in het incident
4. Domstal heeft verzet ingesteld tegen het hiervoor bedoelde vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter bij exploot van 8 december 2005 en Delim gedagvaard om te verschijnen op de zitting “van de rechtbank te Arnhem” van woensdag 21 december 2005 om 10.00 uur (een reguliere rolzitting).
5. In art. 259 Rv. is bepaald dat het verzet van een vonnis in kort geding moet worden gedaan bij de voorzieningenrechter. De verzetprocedure blijft dus (anders dan artikel 294 Rv. oud bepaalde) een kortgedingprocedure en moet worden behandeld door de voorzieningenrechter. Dat betekent dat de rechtbank, aan wie de kortgedingrechtspraak niet is opgedragen, niet bevoegd is van het verzet kennis te nemen en dat de verzetdagvaarding ten onrechte tegen een reguliere rolzitting is aangebracht.
6. De conclusie is dat de rechtbank zich ingevolge art. 72 Rv onbevoegd zal verklaren van het onderhavige verzet kennis te nemen. Voor het antwoord op de vraag of de zaak moet worden verwezen naar de bevoegde rechter, zoals door Domstal is verzocht, zijn de volgende omstandigheden van belang. In artikel 73 Rv is bepaald dat, indien de rechter zich onbevoegd verklaart en een andere “gewone rechter” wel bevoegd is, hij de zaak verwijst naar deze rechter. De voorzieningenrechter, rechtsprekend in kort geding, is evenwel niet te rekenen tot de in dit artikel bedoelde “gewone rechter”, zodat een verwijzing naar de bevoegde rechter op de voet van genoemd artikel in beginsel niet mogelijk is.
Desondanks wordt geoordeeld dat de zaak in dit geval naar de voorzieningenrechter moet worden verwezen, nu het hier gaat om een zaak die in eerste instantie (met recht) aanhangig is gemaakt als kort geding en die thans, in verzet, ingevolge art. 259 Rv ook als kort geding moet worden voortgezet. Daarbij komt dat een verwijzing in dit geval past in het stelsel van het huidige, sinds 1 januari 2002 ingevoerde, burgerlijk procesrecht, waarbij (onder meer) het uitgangspunt was dat een verkeerde start zo min mogelijk tot ongelukken moet leiden. Wordt een procedure begonnen met het verkeerde procesinleidende stuk, of wordt een verkeerde procedure begonnen, dan behoeft dat niet te leiden tot nietigheid van dat stuk of tot niet-ontvankelijkheid, maar kan de rechter “de wissel omzetten” en de procedure alsnog in juiste banen leiden, zo blijkt onder meer uit het bepaalde in de artikelen 69 t/m 76 Rv. De zaak zal dan ook, zoals overwogen, worden verwezen naar de voorzieningenrechter van deze rechtbank ter verdere behandeling van het verzet.
7. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Domstal in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. In het verzet zal iedere verdere beslissing worden aangehouden, waaronder de beslissing over de proceskosten. In verband daarmee wordt opgemerkt dat van Domstal een vast recht is geheven van € 770,-- en van Delim € 330,--.
De beslissing
in het incident
verklaart zich onbevoegd van het verzet kennis te nemen,
veroordeelt Domstal in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Delim bepaald op € 384,-- voor salaris procureur,
in het verzet:
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt ter verdere behandeling naar de voorzieningenrechter van deze rechtbank (sector civiel),
bepaalt dat Domstal Delim bij exploot dient op te roepen tegen een nader door de voorzieningenrechter te bepalen terechtzitting teneinde aldaar voort te procederen,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2006.
coll.: ED