ECLI:NL:RBARN:2006:AY4094
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de rechtbank in verzetprocedure tegen kort geding vonnis
In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 5 april 2006 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder vonnis in kort geding. De eiseres in het verzet, GCB Domstal-Metalowiec, had verzet aangetekend tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van 7 juli 2005, waarin zij was veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 20.000 aan de gedaagde, Delim B.V. De rechtbank oordeelde dat het verzet, op grond van artikel 259 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), behandeld moest worden door de voorzieningenrechter, en niet door de rechtbank zelf. Dit betekent dat de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om van het verzet kennis te nemen, omdat de verzetdagvaarding ten onrechte tegen een reguliere rolzitting was aangebracht. De rechtbank verwees de zaak naar de voorzieningenrechter voor verdere behandeling van het verzet.
De procedure begon met een kort geding, waarbij Domstal als gedaagde in het kort geding bij verstek was veroordeeld. Domstal had in het verzet primair de nietigheid van het exploot van dagvaarding van 14 juni 2005 gevorderd en subsidiair ontheffing van de veroordeling. Delim, als gedaagde in het verzet, had gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd zou verklaren, wat de rechtbank uiteindelijk ook deed. De rechtbank benadrukte dat de verzetprocedure een kortgedingenprocedure blijft en dat de voorzieningenrechter de juiste instantie is om deze te behandelen.
De rechtbank heeft Domstal in de proceskosten van het incident veroordeeld, en de verdere beslissing in het verzet is aangehouden. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. R.J.B. Boonekamp.