ECLI:NL:RBARN:2006:AY3823

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
30 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
374154 \ CV EXPL 05-46
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging pensioenregeling en gevolgen instemming ondernemingsraad voor niet instemmende werknemers

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, ging het om een geschil tussen een groep werknemers van de besloten vennootschap Raadgevend Technies Buro van Heugten BV (hierna: VH) en hun werkgever over de wijziging van de pensioenregeling. De werknemers, aangeduid als [eiser c.s.], stelden dat zij niet gebonden waren aan de gewijzigde pensioenregeling, omdat zij daar niet mee hadden ingestemd. De ondernemingsraad had echter wel ingestemd met de wijziging, wat volgens VH voldoende was om de nieuwe regeling ook voor de niet instemmende werknemers van toepassing te verklaren.

De kantonrechter oordeelde dat de instemming van de ondernemingsraad en een groot deel van het personeel een zwaarwichtig belang voor VH vormde, waardoor de belangen van [eiser c.s.] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moesten wijken. De kantonrechter stelde vast dat de werknemers een akkoordverklaring hadden getekend, waardoor het interne reglement deel uitmaakte van hun arbeidsovereenkomsten. Dit betekende dat de wijziging van de pensioenregeling ook voor hen gold, ondanks hun individuele bezwaren.

De vorderingen van [eiser c.s.] werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechter benadrukte dat de werkgever niet verplicht was om de nadelige gevolgen van de gewijzigde regeling voor de jongere medewerkers te compenseren, en dat de instemming van de meerderheid van de werknemers met de wijziging een belangrijke factor was in de beoordeling van de zaak. Het vonnis werd uitgesproken op 30 juni 2006.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 374154 \ CV EXPL 05-46 \ jt
uitspraak van 30 juni 2006
Vonnis
in de zaak van
1.
[eiser sub 1]
wonende te Arnhem
gemachtigde mr. R. van den Brink
2.
[eiser sub 2]
wonende te Nijmegen
gemachtigde mr. R. van den Brink
3.
[eiser sub 3]
wonende te Bergschenhoek
gemachtigde mr. R. van den Brink
4.
[eiser sub 4]
wonende te Gendt
gemachtigde mr. R. van den Brink
5.
[eiser sub 5]
wonende te Nijmegen
gemachtigde mr. R. van den Brink
6.
[eiser sub 6]
wonende te Huisseling
gemachtigde mr. R. van den Brink
7.
[eiser sub 7]
wonende te Malden
gemachtigde mr. R. van den Brink
8.
[eiser sub 8]
wonende te Gennep
gemachtigde mr. R. van den Brink
eisende partijen
tegen
de besloten vennootschap Raadgevend Technies Buro van Heugten BV
gevestigd te Nijmegen
gemachtigde mr. H.A. Hoving
gedaagde partij
Partijen worden hierna [eiser c.s.]. en VH genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 januari 2006
- de brief van de gemachtigde van [eiser c.s.]. van 15 februari 2006 met producties
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 23 februari 2006. De feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
1.1 [eiser c.s.]. zijn allen in dienst (geweest) van VH.
1.2 [eiser c.s.]. hebben allen een verklaring getekend, inhoudende dat zij akkoord gaan met de inhoud van het intern reglement zoals dat geldt vanaf 1 januari 2003.
1.3 Het intern reglement houdt onder de kop “Algemeen”, voor zover hier van belang, in:
“Het reglement kan met instemming van de ondernemingsraad worden gewijzigd en/of aangevuld, waarbij iedere medewerker op de hoogte wordt gebracht van de aanvullingen en/of wijzigingen.”
Art. 10 onder a van dat reglement bepaalt, voor zover hier van belang:
“Voor de medewerkers van R.T.B. Van Heugten is bij Centraal Beheer een opbouw-
indexatie pensioenregeling (zgn. middelloonregeling) afgesloten.”
1.4 Voor de werknemers van VH geldt vanaf 1 januari 2001 het zogenaamde Flexibel Bedrijfs Pensioen (hierna: FBP) van Centraal Beheer. Het ouderdomspensioen van het FBP is gebaseerd op het zogenaamde middelloon plus indexering. Daarvoor was het gebaseerd op het eindloon zonder indexering.
1.4 Art. 20 van het FBP houdt, voor zover hier van belang, in:
“1. De in dit pensioenreglement omschreven pensioenregeling kan door de werkgever worden gewijzigd of ingetrokken indien:
(…)
e. overige omstandigheden dit vereisen.
(…)
5. Wanneer de werkgever voornemens is het in lid 1 van dit artikel genoemde recht uit te oefenen, zal hij hierover overleg plegen met de werknemers resp. een representatieve vertegenwoordiging van werknemers.
6. Indien de werkgever het in lid 1 van dit artikel genoemde recht uitoefent, zal hij dit terstond schriftelijk meedelen aan de werknemers.”
1.6 VH heeft de ondernemingsraad bij brief van 10 november 2003 verzocht in te stemmen met een voorgestelde wijziging van het FBP. Deze brief houdt, voor zover hier van belang, in:
“Eind september 2003 hebben wij van Centraal Beheer de rekening ontvangen van de kosten van indexering van opgebouwde pensioenrechten (inclusief slapersrechten) en ingegane pensioenen over de jaren 2001 en 2002 met een totaalbedrag van € 474.966,00. De indexering bedroeg 4,34% (2001) en 3,1% (2002). (…) Deze rekening geeft aan dat de te betalen premies aanzienlijk hoger zijn dan aanvankelijk verwacht en dat daardoor de eigen bijdrage van de medewerkers aanzienlijk hoger kan zijn dan aangenomen. Als medewerkers een hoge eigen bijdrage moeten gaan betalen betekent dit automatisch dat met name de jongere medewerkers substantieel uit eigen middelen moeten gaan bijdragen aan de pensioenen van de oudere medewerkers. (…) Hoewel zeker een beroep gedaan mag worden op het solidariteitsbeginsel op dit punt dient er wel voor gewaakt te worden dat dit geen buitensporige vormen aanneemt. Dit alles is aanleiding geweest om met name de huidige indexering, op basis van prijsindex CBS, kritisch te bekijken.
Om te voorkomen dat de pensioenpremie mede door de huidige wijze van indexeren fors zal stijgen en doordoor jaarlijks ook door alle medewerkers een aanzienlijke bijdrage in de pensioenpremie betaald dient te worden, wordt voorgesteld de indexering met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 aan te passen.
Voorgesteld wordt om de huidige indexering op basis van prijsindex CBS te handhaven maar tevens te koppelen aan de overrente. Deze (aanvullende) koppeling moet er toe leiden dat de kosten van indexering nooit meer kunnen bedragen dan de opbrengsten van de overrente. …”
1.7 De ondernemingsraad heeft in de overlegvergadering van 5 december 2003 besloten om akkoord te gaan met het voorstel van VH. Zij heeft dienovereenkomstig beslist.
1.8 VH heeft haar medewerkers bij brief van 28 januari 2004 verzocht om bijgevoegde akkoordverklaring met de wijzigingen in het FBP te ondertekenen. Een dergelijk verzoek is ook gedaan aan personeel dat niet meer in loondienst is. 113 Personen hebben de verklaring ondertekend: 103 personen die nog in loondienst zijn, waarvan drie het voorbehoud hebben gemaakt dat hun stem niet mocht worden meegenomen bij de berekening van het percentage vóór- en tegenstemmers, en 10 personen uit loondienst. [eiser c.s.]. alsmede een persoon die niet meer in dienst is bij VH, hebben de verklaring niet ondertekend.
1.9 VH heeft in het kader van de aanpassing van het FBP over 2001 en 2002 een bedrag van € 207.990,- aan pensioenpremie aan Centraal Beheer afgedragen behorende bij een indexering van 2,9%, overeenkomend met de in die jaren toegekende indexering van de salarissen.
De vordering en het verweer
2. [eiser c.s.]. vorderen dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair
verklaart voor recht dat VH gehouden is de volledige pensioenpremie, inclusief de indexeringskosten gebaseerd op het CBS-(prijs)indexcijfer over 2001 en 2002 voor haar rekening te nemen en deze aan de pensioenverzekeraar af te dragen,
verklaart voor recht dat VH gehouden is haar deel van de pensioenpremie over 2003 voor haar rekening te nemen en deze aan de pensioenverzekeraar af te dragen,
verklaart voor recht dat de aangepaste nieuwe pensioenregeling op zijn vroegst per 1 januari 2004 in werking zal treden,
VH verplicht binnen twee weken na betekening van dit vonnis tot betaling van de voor haar rekening komende achterstallige pensioenpremies over 2001, 2002 en 2003 over te gaan, zodat de pensioenaanspraken van [eiser c.s.]. in overeenstemming worden gebracht met de pensioenaanspraken die zij zouden hebben gehad indien de achterstallige pensioenpremie ad € 475.000,- tijdig door VH aan de pensioenverzekeraar zou zijn voldaan,
VH veroordeelt haar volledige medewerking te verlenen aan en/of te gehengen en te gedogen al hetgeen nodig is voor het uitvoeren van de verplichtingen van VH als hiervoor verwoord,
VH veroordeelt zich te onthouden van maatregelen die met name [eiser c.s.]. of één van hen benadelen/benadeelt,
VH veroordeelt de hiervoor genoemde maatregelen ongedaan te maken,
subsidiair
VH veroordeelt tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat,
primair en subsidiair
VH veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten ad € 4.450,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding en
VH veroordeelt in de kosten van de procedure.
3. [eiser c.s.]. onderbouwen, kort samengevat, hun vorderingen als volgt.
Primair stellen zij dat zij niet gebonden zijn aan de aangepaste nieuwe pensioenregeling, nu zij daarmee niet hebben ingestemd. De instemming van de ondernemingsraad kan niet worden gelijkgesteld aan de instemming van de individuele werknemer. Voorts heeft VH art. 27 Wet op de ondernemingsraden niet in acht genomen. Bovendien stellen zij dat de ondernemingsraad het gewraakte besluit heeft genomen op grond van onjuiste en onvolledige gegevens, dat de werknemers eenzijdig en summier zijn voorgelicht en dat de werknemers langer in de gelegenheid hadden moeten worden gesteld om een gedegen beslissing te nemen.
Subsidiair menen zij dat zij onevenredig in hun belangen zijn geschaad doordat VH haar contractuele verplichtingen om de volledige pensioenpremie gedurende de jaren 2001, 2002 en grotendeels 2003 te voldoen in één keer opzij zet door de invoering van de aangepaste regeling per 1 januari 2003 zonder dat behoorlijk overleg met haar werknemers en zonder dat daaraan een deugdelijke motivering ten grondslag ligt. Aldus handelt handelt VH in strijd met de normen van goed werknemerschap.
Meer subsidiair beroepen zij zich op ongerechtvaardigde verrijking door VH. Hun pensioenaanspraak is door de aangepaste nieuwe pensioenregeling in een keer verlaagd met 6 à 7%, terwijl VH kosten bespaart. Hiervoor is geen grond aanwezig.
Zij vorderen op grond van de (meer) subsidiaire grondslag schadevergoeding, nader op te maken bij staat.
4. VH voert gemotiveerd verweer.
De beoordeling
5. VH gaat ervan uit dat art. 7:613 BW hier van toepassing is, nu sprake is van een eenzijdig wijzigingsbeding. [eiser c.s.]. bestrijden dat gemotiveerd. Volgens hen is geen sprake van een eenzijdig wijzigingsbeding dat is opgenomen in hun arbeidsovereenkomsten.
De kantonrechter is het niet met [eiser c.s.]. eens. Zoals onder 1.2 is vastgesteld hebben allen een verklaring getekend, inhoudende dat zij akkoord gaan met de inhoud van het interne reglement. Door de akkoordverklaring van alle eisers individueel, is het interne reglement deel gaan uitmaken van de individuele arbeidsovereenkomsten.
Tot die inhoud moet, anders dan [eiser c.s.]. kennelijk menen, in redelijkheid ook gerekend worden de bepaling inzake de wijziging van het reglement onder de kop “Algemeen”, zoals aangegeven onder 1.3.
6. VH is van mening dat voldaan is aan de eisen van - het onder 1.5 weergegeven - art. 20 FBP en art. 7:613 BW, zodat de aangepaste nieuwe pensioenregeling ook voor [eiser c.s.]. van toepassing is. [eiser c.s.]. zijn het hier niet mee, omdat onder andere geen sprake is van “overige omstandigheden” als bedoeld in art. 20 lid 1 sub e FBP dan wel “zwaarwichtig belang” als bedoeld in art. 7:613 BW.
Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat aan de in art. 20 FBP genoemde eisen is voldaan, kan dat naar het oordeel van de kantonrechter er niet toe leiden dat [eiser c.s.]. zonder hun instemming gebonden zijn aan de aangepaste nieuwe pensioenregeling. Voor die binding is namelijk vereist dat voldaan is aan het art. 7:613 BW. Dit artikel bevat een dwingendrechtelijke regeling betreffende de bevoegdheid van de werkgever tot eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden, zoals de onderhavige pensioenregeling.
Nu de ondernemingsraad en een grote meerderheid van het personeel heeft ingestemd met de aangepaste nieuwe pensioenregeling is voorshands aannemelijk dat sprake is van een zwaarwichtig belang aan de zijde van VH, waarvoor het belang aan de zijde van [eiser c.s.]. dat door de wijziging zou worden geschaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Dat [eiser c.s.]. menen dat aan (de totstandkoming van) de instemming van de ondernemingsraad en de medewerkers gebreken kleven, wat daar verder ook van zij, maakt dit niet anders. Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat niet is gesteld of gebleken dat de ondernemingsraad en/of bedoelde medewerkers op grond van de door [eiser c.s.]. gestelde gebreken teruggekomen zijn op hun instemming.
Het ligt dan op de weg van [eiser c.s.]. om het tegendeel aannemelijk te maken. [eiser c.s.]. stellen in dit verband dat een zwaarwichtig belang aan de zijde van VH ontbreekt, omdat een redelijke overgangstermijn ontbreekt, de financiële positie van VH goed is, de veronderstelling dat door de pensioenregeling niet aan te passen met name jongere medewerkers “getroffen zouden worden” niet klopt daar beloning door middel van een winstuitkering of een hogere pensioenopbouw in principe geen verschil maakt en VH de winstuitkering van jongere medewerkers op peil kan houden door minder dividend uit te keren aan de aandeelhouders. Deze feitelijke onderbouwing is echter onvoldoende om aan te nemen dat geen (voldoende) zwaarwichtig belang aan de zijde van VH aanwezig is, waarvoor het belang van [eiser c.s.]. naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Een onvoorwaardelijke overgangstermijn kan niet worden verlangd, nu die erop neer zou komen dat VH de nieuwe pensioenregeling over een bepaalde periode niet zou kunnen aanpassen, hetgeen strijdig is met doel en strekking van art. 7:613 BW. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat tussen partijen vast staat dat VH over de jaren 2001 en 2002 € 207.990,- aan pensioenpremie aan Centraal Beheer heeft afgedragen behorende bij een indexering van 2,9%, overeenkomend met de in die jaren toegekende indexering van de salarissen. Voorts gaan [eiser c.s.]. er ten onrechte vanuit dat VH als goed werkgever gehouden is de nadelige gevolgen van het (niet aangepaste) FBP voor de jongere medewerkers te repareren, reeds omdat de werknemers dit, in afwijking wat zij zijn overeengekomen met VH, in redelijkheid niet kunnen en mogen verwachten. De stelling dat een winstuitkering of een hogere pensioenopbouw geen verschil maakt wordt gepasseerd, nu deze stelling, gezien de instemming van een grote meerderheid van het personeel met de aangepaste nieuwe pensioenregeling, klaarblijkelijk niet door deze medewerkers wordt gedragen.
7. Uit het voorgaande volgt dat voldaan is aan de eisen van art. 7:613 BW, zodat de aangepaste nieuwe pensioenregeling ook voor [eiser c.s.]., hoewel zij daarmee niet hebben ingestemd, geldt. Voorts volgt hieruit dat de subsidiaire grondslag dat VH daarbij in strijd met de normen van goed werkgeverschap heeft gehandeld, geen hout snijdt. Ook kan het beroep op ongerechtvaardigde verrijking van VH [eiser c.s.]. niet baten, reeds omdat de gestelde verrijking, wat daar ook van zij, gegrond is op de aangepaste nieuwe pensioen-regeling, waaraan ook zij zijn gebonden.
8. De conclusie is dan ook dat de vorderingen van [eiser c.s.]. zullen worden afgewezen.
Zij zullen als in het ongelijk gesteld in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter
wijst de vorderingen af,
veroordeelt [eiser c.s.]. in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van VH begroot op € 2.175,-,
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2006