zaaknummer / rolnummer: 130441 / HA ZA 05-1511
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VROOM EN DREESMANN WARENHUIZEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. T.J. van Veen,
advocaat mr. D.R. Corbeek te Ede,
[gedaagde]
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. J.C.M. Bonnier.
Partijen zullen hierna Vroom en Dreesmann en [gedaagde] worden genoemd.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 november 2005
- het proces-verbaal van comparitie van 12 januari 2006
- de akte van Vroom en Dreesmann
- de akte van [gedaagde].
Ten slotte is vonnis bepaald.
[gedaagde] is sinds 1971 in dienst geweest van Vroom&Dreesmann, laatstelijk als verkoper in de drogisterij van de vestiging Arnhem. Hij is op 27 april 2004 op staande voet ontslagen wegens verduistering in dienstbetrekking.
2.2 Nadat verdenking tegen [gedaagde] was gerezen is hij door de bedrijfsrecherche van Vroom&Dreesmann door middel van een videocamera op 14, 15 en 16 april 2004 in de gaten gehouden. Naar aanleiding van de resultaten daarvan is [gedaagde] op 21 april 2004 in het bijzijn van de bedrijfsleider van Vroom&Dreesmann, de [benadeelde partij], gehoord door de bedrijfsrechercheur Dieleman. Van het toen gehouden gesprek is een verslag van diezelfde datum opgemaakt, dat onder andere door [gedaagde] is ondertekend.
2.3 Volgens het hiervoor genoemde verslag heeft [gedaagde] onder andere het volgende verklaard:
“Ik kan u vertellen dat ik sinds ongeveer 3 jaar (maar mogelijk al langer) geld uit de kassa wegneem. Ik doe dit op de volgende wijze. Als ik een klant bij mij aan de kassa krijg en ik zie dat deze contant wil afrekenen dan breek ik regelmatig de transactie af. Dit betekent dat er op dat moment dus geen verkoop plaats vind. Ik neem vervolgens het geld van de klant aan en geef deze dan zijn wisselgeld retour. De klant krijgt tevens zijn aangekochte artikelen mee. Ik doe dit meerdere keren per dag. Ik laat ook regelmatig de kassalade openstaan na een normale transactie. Ik reken de volgende klant dan af zonder een aanslag of iets dergelijks te hoeven doen. Ik stop ook dit geld dan in de kassa. Ik krijg ook regelmatig klanten aan de kassa waarbij ik de kassalade alleen open en dan het bedrag wat de klant dient te betalen ontvang en de klant zijn wisselgeld teruggeef. Ik noteer deze bedragen op een briefje zodat ik aan het einde van de dag precies weet hoeveel geld er teveel in de kassa zit. Ik haal dit geld dan aan het einde van mijn werkdag dan uit de kassa en stop dit dan bij mij. Ik doe dit nu al ongeveer 3 jaar en heb voor een geschat bedrag van ongeveer € 30.000,- weggenomen bij Vroom&Dreesmann in Arnhem. Ik kom aan dit bedrag door er vanuit te gaan dat ik per jaar ongeveer 40 weken bij Vroom&Dreesman werkzaam ben. Ik neem dan per week gemiddeld ongeveer € 250,- uit de kassa weg, dit betekent dat ik op jaarbasis ongeveer € 10.000,- wegneem. Dit betekend over 3 jaar gezien dat we dan over een bedrag van ongeveer € 30.000,- praten. (...) Ik ben bereid de door mijn toedoen ontstane schade in zijn geheel aan Vroom&Dreesman b.v. terug te betalen. Ik ben bereid de schade, groot € 30.000,- (...) terug te betalen middels inhouding van mijn nog openstaande salaristegoeden. (....).”
2.4 Aan het slot van het verslag is nog vermeld: “Betrokkene heeft deze verklaring vrijwillig en zonder enige dwang afgelegd en -na gelezen te hebben- ondertekend.”
2.5 Enige dagen later, op 27 april 2004, heeft [gedaagde] een schuldbekentenis van die datum ondertekend. Hij verklaart daarin voorzover hier van belang:
“verschuldigd te zijn aan Vroom&Dreesman Warenhuizen B.V. wegens verduistering: de somma van € 30.000,- (zegge dertig duizend euro). Tevens verklaar ik accoord te zijn met het feit dat voornoemde hoofdsom verhoogd zal worden met het bedrag dat wegens dezelfde verduistering mogelijkerwijs nog ter kennis van Vroom&Dreesmann gebracht wordt.”
2.6 Verder staat er nog in die schuldbekentenis dat het bedrag van € 30.000,- verrekend wordt met achterstallig salaris en vakantietoeslag, waarna te betalen resteert een bedrag van € 28.474,88 welk bedrag in 60 maandtermijnen van € 474,58 ingaande 1 mei 2004 terug betaald zal worden.
2.7 [gedaagde] heeft ondanks aanmaningen geen betaling verricht.
2.8 Bij vonnis van 29 juli 2004 van de strafrechter te Arnhem is [gedaagde] terzake van de hiervoor genoemde feiten veroordeeld.
Het geschil en de beoordeling
Vroom&Dreesmann vordert de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 31.081,31 te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 28.474,88 vanaf 5 augustus 2005 tot aan de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit de hoofdsom van € 28.474,88 vermeerderd met de wettelijke rente daarover tot 5 augustus 2005 ad € 1.448,43 en buitengerechtelijke kosten ad € 1.158,-.De vordering van Vroom&Dreesmann is blijkens de dagvaarding gebaseerd op een door [gedaagde] gepleegde onrechtmatige daad en het terzake van de daardoor aangerichte schade schuldig erkende bedrag van € 30.000,-. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.2 [gedaagde] heeft op zichzelf wel erkend dat hij gelden uit de kassa heeft verduisterd. Hij betwist echter de aan de vordering ten grondslag liggende duur en omvang daarvan. Volgens zijn verklaring bij de comparitie heeft hij in zijn visie 4 a 5 maanden gefraudeerd van eind 2003 tot begin 2004 in een wisselende frequentie van in het begin “eerder wekelijks dan dagelijks” tot later “een paar keer in de week” voor bedragen tussen de € 10,- en € 20,- op een hele dag. [gedaagde] betwist de juistheid van de verklaring van 21 april 2004. Hij stelt dat hij die verklaring en de schuldbekentenis van 27 april 2004 onder druk heeft ondertekend, de schuldbekentenis in het bijzonder onder de bedreiging van de zijde van Vroom&Dreesman dat zij anders beslag op zijn huis zou laten leggen.
3.3 Gezien de erkenning door [gedaagde] staat in ieder geval vast dat hij gedurende zekere tijd gelden uit de kassa heeft verduisterd. Dat hij Vroom&Dreesman daardoor schade heeft berokkend staat daarmee eveneens vast, evenals overigens de aansprakelijkheid van [gedaagde] daarvoor jegens Vroom&Dreesman. Bij dat laatste is duidelijk dat sprake is van opzet aan de zijde van [gedaagde] (art. 7:661 lid 1 BW).
3.4 In geschil zijn alleen de duur en de omvang van de fraude en daarmee de hoogte van de door [gedaagde] aangerichte en te vergoeden schade. In de visie van Vroom&Dreesmann volgt uit de schuldbekentenis van 27 april 2004 zonder meer dat [gedaagde] gehouden is tot betaling van het daarin door hem schuldig erkende bedrag. [gedaagde] betwist dat. Het is op zichzelf juist dat die schuldbekentenis als onderhandse akte geen dwingend bewijs oplevert als bedoeld in art. 157 lid 2 Rv nu de akte noch geheel met de hand door [gedaagde] is geschreven noch zijn goedkeuring bevat die de geldsom voluit in letters vermeldt. Voor het onderhavige punt van geschil is dat echter niet van betekenis. Bij dat dwingend bewijs gaat het om bewijs van juistheid van de verklaring van [gedaagde] omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van Vroom&Dreesmann te bewijzen, te weten dat hij heeft verklaard € 30.000,- schuldig te zijn. Dat [gedaagde] in die akte van 27 april 2004 desbewust heeft verklaard dat hij € 30.000,- schuldig is aan Vroom&Dreesmann is niet geschil. [gedaagde] erkent dat immers nu hij zich erop beroept dat hij dat onder druk en bedreiging heeft gedaan.
3.5 Blijkens dat verweer beroept [gedaagde] zich kennelijk erop dat de rechtshandeling waarbij hij dat bedrag schuldig heeft verklaard vernietigbaar is op grond van bedreiging of misbruik van omstandigheden (art. 3:44 lid 2 respectievelijk 4 BW). Indien het beroep daarop in deze procedure zou worden aanvaard dan is de rechtshandeling vernietigd (art. 3:51 lid 1 BW). In dat geval is er dus geen schuldig erkenning meer en zal alsnog vastgesteld moeten worden hoeveel schade Vroom&Dreesmann heeft geleden, waarbij het dan in beginsel op de weg van Vroom&Dreesmann zou liggen aan te tonen gedurende welke tijd en hoe vaak [gedaagde] heeft gefraudeerd. Indien het beroep op deze vernietigingsgronden niet wordt aanvaard is sprake van een rechtsgeldige schuldig erkenning door [gedaagde] en heeft Vroom&Dreesmann een vordering tot het beloop van het schuldig erkende bedrag. Het standpunt van [gedaagde] dat het verduisterde bedrag in werkelijkheid veel lager is, kan daaraan dan niet meer afdoen.
3.6 Wat betreft de bedreiging heeft [gedaagde] bij de comparitie onder andere het volgende verklaard:
“Er werd toen een schuldbekentenis opgesteld voor een bedrag van € 30.000,-. Er werd gedreigd dat er beslag op mijn huis gelegd zou worden als ik die niet zou ondertekenen. Ik wist niet wat beslaglegging voor gevolgen zou hebben en ik was bang dat ik dan ’s avonds mijn huis niet meer in zou kunnen. Onder druk daarvan heb ik toen maar ondertekend.”
Namens Vroom&Dreesmann heeft de [benadeelde partij] daarover verklaard:
“Zoals ik [gedaagde] nu ook hoor verklaren heeft hij in dat tweede gesprek de omvang van wat hij had weggenomen nogal gebagatelliseerd. Ik had op een gegeven moment genoeg van het gedraai van [gedaagde] en heb toen tegen hem gezegd dat hij zich nu ook een vent moest tonen en dat ik desnoods beslag op zijn huis zou laten leggen.”
Hoewel het leggen van (conservatoir) beslag voor een vordering over het bestaan en de omvang waarvan nog moet worden beslist op zich zelf geoorloofd is, kan bedreiging daarmee niettemin grond opleveren voor vernietiging indien het beoogde doel of de omstandigheden waaronder de bedreiging plaatsvindt onrechtmatig zijn in de zin van art. 6:162 lid 2 BW (HR 8 januari 1999 NJ 1999,342). [gedaagde] heeft zich er in dit verband op beroepen dat hij op geen enkele manier heeft aangegeven of toegegeven dat hij reeds drie jaar fraudeerde en dat die drie jaar, waarop het bedrag van € 30.000,- is gebaseerd, van de zijde van Vroom&Dreesmann is gekomen. Zou dat juist zijn dan zou er aanleiding kunnen zijn voor het oordeel dat het laten tekenen voor schuldig erkenning van € 30.000,- onder bedreiging met beslaglegging terwijl [gedaagde] niet heeft toegegeven zo lang te hebben gefraudeerd en Vroom&Dreesmann niet over enig ander bewijs daarvoor beschikte, onrechtmatig is. Voor eventuele vernietiging zou in dat geval ook vast moeten komen te staan dat er tussen die bedreiging met beslaglegging en de ondertekenening door [gedaagde] causaal verband bestaat, dat wil zeggen dat [gedaagde] juist door die bedreiging in de gegeven omstandigheden is bewogen tot ondertekening, waartoe hij anders niet zou zijn over gegaan. Aantekening verdient daarbij dat het op zichzelf goed voorstelbaar is dat voor een leek, zoals [gedaagde], in het geheel niet duidelijk is wat voor gevolgen een dergelijke beslaglegging op de korte termijn kan hebben en de vrees kan oproepen dat dat tot onmiddellijke uitsluiting van gebruik van de beslagen zaak zou kunnen leiden. De bewijslast van feiten en omstandigheden die tot deze oordelen kunnen leiden en tot vernietiging van de schuldig erkenning op grond van bedreiging rust volgens de hoofdregel van art. 150 Rv op [gedaagde]. De rechtbank zal hem ambtshalve in de gelegenheid stellen bewijs te leveren door middel van getuigen. De door [gedaagde] ondertekende verklaring van 21 april 2004 staat daaraan niet in de weg. Die heeft als geschrift vrije bewijskracht waarmee de rechtbank rekening zal houden bij de waardering van eventueel door [gedaagde] te leveren bewijs.
3.7 Hetgeen [gedaagde] zoal stelt over de wijze van totstandkoming van de schuldbekentenis zou eventueel ook grond kunnen opleveren voor vernietiging op grond van misbruik van omstandigheden. [gedaagde] stelt in dat verband dat nadat hij was betrapt en daarmee geconfronteerd werd in het gesprek van 21 april 2004 hij helemaal van zijn stuk was en in die gemoedstoestand, terwijl hij door Vroom&Dreesmann nog verder onder druk werd gezet, het verslag van het gesprek van 21 april heeft ondertekend, waarin de berekening voor het bedrag van € 30.000,- ook is opgenomen. Namens Vroom&Dreesmann is daartegenover verklaard dat het een rustig en normaal gesprek was: “Hij ([gedaagde]) reageerde natuurlijk wel geschrokken zoals iemand die betrapt wordt op zulke gedragingen. Maar hij maakte niet de indruk van iemand die radeloos was en niet meer wist wat hij deed.” Tegenover deze gemotiveerde betwisting is het op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv aan [gedaagde] te bewijzen dat Vroom&Dreesman heeft moeten begrijpen dat hij door bijzondere (psychische) omstandigheden is bewogen tot het ondertekenen van de verklaring van 21 april 2004 en de daarop gebaseerde schuldbekentenis van 27 april 2004 en dat Vroom&Dreesmann het totstandkomen daarvan heeft bevorderd ofschoon zij met die kennis [gedaagde] daarvan had behoren te weerhouden. De rechtbank zal [gedaagde] ook op dit punt ambtshalve tot bewijslevering toelaten.
3.8 Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.
3.9 Voor het openstellen van tussentijds appel zoals door Vroom&Dreesmann verzocht ziet de rechtbank in dit stadium geen aanleiding. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank
draagt [gedaagde] op te bewijzen feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3.6 en 3.7 bedoeld,
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 31 mei 2006 voor uitlating door [gedaagde] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
bepaalt dat [gedaagde], indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
bepaalt dat [gedaagde], indien hij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op donderdagen in de maanden juni tot en met september 2006 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. R.J.B. Boonekamp in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2006.