ECLI:NL:RBARN:2006:AW2329

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/3005
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zakelijkheid van huurovereenkomsten in het kader van de terbeschikkingstellingsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 4 april 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een directeur en grootaandeelhouder van een BV, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen voor het jaar 2001, gebaseerd op een belastbaar inkomen van € 192.865. De inspecteur handhaafde de aanslag na bezwaar, waarop eiser beroep instelde. De kern van het geschil betrof de zakelijkheid van de huurprijs die eiser aan zijn BV in rekening bracht voor de verhuur van bedrijfsruimte en een opslaghal. Eiser had een huurprijs van € 108.907 aangegeven, terwijl de inspecteur deze had gecorrigeerd naar de economische huurwaarde van € 220.527. De rechtbank oordeelde dat de huurovereenkomst onzakelijk was, onder andere omdat er geen clausule voor huurprijsaanpassing was opgenomen en de huurovereenkomst niet opzegbaar was voor 15 jaar. De rechtbank volgde de inspecteur in zijn betoog dat de huurprijs niet marktconform was en dat de huurovereenkomst niet voldeed aan de eisen van zakelijkheid die voortvloeien uit de terbeschikkingstellingsregeling van de Wet inkomstenbelasting 2001. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de correctie van de huurprijs door de inspecteur.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/3005
Uitspraakdatum: 4 april 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z],
eiser,
[gemachtigde],
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P],
verweerder,
[gemachtigde].
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag (aanslagnummer [00].H16) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 192.865.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 juli 2005 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 10 augustus 2005, ontvangen bij de rechtbank op 11 augustus 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2006 te Arnhem.
Eiser is daar vertegenwoordigd door zijn bovengenoemde gemachtigde. Namens verweerder is verschenen zijn gemachtigde, alsmede de heer [B].
2. Feiten
Eiser is directeur en grootaandeelhouder (100%) van [A] B.V., hierna: de BV.
Eiser verhuurt sinds 1 juni 1992 bedrijfsruimte aan de BV, hierna: de bedrijfsruimte. Op 29 mei 1992 is in dat verband een huurovereenkomst gesloten. De aanvangshuur bedroeg ƒ 150.000 per jaar (ƒ 12.500 per maand).
In de huurovereenkomst voor de bedrijfsruimte is opgenomen dat na drie jaar de huurprijs jaarlijks zal worden aangepast op basis van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. De overeenkomst is gesloten voor een periode van vijf jaar, doch deze wordt twee maal voortgezet voor vijf jaar tenzij de BV de huurovereenkomst opzegt.
Sinds 30 maart 1998 verhuurt eiser ook nog een opslaghal aan de BV, hierna: de opslaghal. Hiervoor is geen huurovereenkomst opgemaakt.
Eiser heeft een taxatierapport d.d. 16 januari 2001 van makelaar [C] overgelegd. Op peildatum 31 december 2000 bedraagt de waarde in het economisch verkeer van de door eiser aan de BV verhuurde onroerende zaken volgens [C] ƒ 5.157.000 (€ 2.340.144). Een marktconforme huurwaarde zou zijn ƒ 304.129 (bedrijfsruimte) + ƒ 181.849 (opslaghal) = ƒ 485.978, ofwel € 220.527.
Verweerder heeft ook een taxatierapport doen opmaken. In dit rapport van 14 januari 2005 wordt de huurwaarde van bedrijfsruimte en opslaghal bepaald op € 220.000 per jaar op de peildatum 1 januari 2001.
Eiser heeft in zijn aangifte voor 2001 een huur aangegeven van € 108.907 (ƒ 240.000).
3. Geschil
In geschil is of de aangegeven huuropbrengst in het kader van de terbeschikkingstellings-regeling van artikel 3.92 Wet op de inkomstenbelasting 2001, hierna: Wet IB 2001, terecht is gecorrigeerd naar de waarde in het economisch verkeer per 1 januari 2001.
4. Beoordeling van het geschil
1. Ingevolge artikel 3.92, lid 1, letter a, van de Wet IB 2001 wordt het rendabel maken van vermogensbestanddelen door terbeschikkingstelling (zoals in casu verhuur) aan een vennootschap waarin aanmerkelijk belang wordt gehouden (zoals aan de orde is bij de BV van eiser), aangemerkt als werkzaamheid. Deze regeling wordt ook aangeduid als de terbeschikkingstellingsregeling. Niet in geschil is dat deze regeling op eiser van toepassing is.
2. De wijze waarop de inkomsten in de heffing worden betrokken is geregeld in art. 3.95 Wet IB 2001. Deze bepaling sluit aan bij de bepalingen omtrent de bepaling van de winst uit onderneming. Ten aanzien van de werkzaamheid door de directeur groot aandeelhouder betekent dit dat de vergoedingen moeten worden vastgesteld volgens de regels van goed koopmansgebruik. Er moet derhalve zakelijk worden gehandeld. Gebeurt dit niet, dan wordt een zodanige correctie doorgevoerd dat de vergoeding wel op een zakelijk niveau uitkomt.
3. Onder de wet inkomstenbelasting 1964 bestond een gelijksoortige regeling in de vorm van art. 24, lid 4 Wet IB 1964.
4. De bewijslast van onzakelijkheid rust bij verweerder.
5. Niet in geschil is dat de aangegeven huur voor 2001 (€ 108.907) niet overeenstemt met de economische huurwaarde.
6. Verweerder is primair van mening dat met de invoering van de Wet IB 2001 in 2001 mag worden getoetst of de gehanteerde huurprijs op dat moment zakelijk is en zo niet, dat deze gecorrigeerd mag worden. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. Reeds onder de oude IB wetgeving werd de verhuur aan de eigen BV immers objectief benaderd en dat is bij de wetswijziging in 2001 niet wezenlijk veranderd. Voor de beoordeling van een correctie moeten alle relevante factoren worden getoetst op zakelijkheid, waarbij ook de bepalingen in de huurovereenkomst van belang zijn. Er moet niet alleen worden gekeken naar 2001 maar ook naar het moment van het aangaan van de huurovereenkomst.
7. Eiser heeft aangevoerd dat de zakelijkheid van de huurprijs en de huurovereenkomst thans niet meer mag worden beoordeeld, omdat verweerder de aangiftes al die jaren heeft gevolgd. Dit beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel faalt, nu niet gesteld of gebleken is dat sprake is geweest van een bewuste standpuntbepaling van verweerder. Het enkele volgen van de aangiftes gedurende meerdere jaren is onvoldoende voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. De verzorgd uitziende aangiftes vormden bovendien geen aanleiding voor verweerder om nader onderzoek te doen, temeer nu verweerder in redelijkheid niet hoefde te twijfelen aan de juistheid van de gehanteerde factor voor huurkapitalisatie.
8. Eiser heeft subsidiair betoogd dat de huurprijs van ƒ 150.000 in 1992 zakelijk was, omdat deze tot stand is gekomen door de (zakelijke) aankoopprijs van de bedrijfsruimte te delen door een kapitalisatiefactor 12,5, welke factor destijds gebruikelijk was. Verweerder heeft in het verweerschrift weliswaar - via terugrekening met het prijsindexcijfer voor bedrijfsonroerend goed - gemotiveerd betwist dat ƒ 150.000 een zakelijke huurprijs kan zijn geweest, maar ter zitting heeft hij niet vastgehouden aan die betwisting, zodat de rechtbank er vanuit zal gaan dat die huurprijs toen zakelijk was.
9. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de huurprijs voor de opslaghal in 1998 zakelijk was. Eiser heeft over de zakelijkheid hiervan niets gesteld, terwijl verweerder erop heeft gewezen dat een huurprijs van ƒ 90.000 in 1998 niet zakelijk kan zijn geweest gezien de taxatie van de huurprijs door taxateur [C] op ƒ 181.849 per 1 januari 2001.
10. Verweerder heeft ook aangevoerd dat de onzakelijkheid van de huurovereenkomst van de bedrijfsruimte blijkt uit de omstandigheid dat de overeengekomen indexering van de huurprijs niet heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser erkend dat de indexaties niet hebben plaatsgevonden. Hij heeft betoogd dat een correctie ter hoogte van de overeengekomen indexeringsverhogingen daarom wel terecht is. Voor het overige blijft gemachtigde van eiser echter bij de stelling dat de huurovereenkomst zakelijk is.
11. Verweerder heeft voorts betoogd dat het ongebruikelijk en dus onzakelijk is dat in de huurovereenkomst geen clausule voorkomt die voorziet in een huurprijsaanpassing na vijf jaar voor het geval de geïndexeerde huurprijs niet meer marktconform zou zijn. Verweerder heeft dit onderbouwd door andere overeenkomsten voor dergelijke bedrijfsruimten over te leggen, waarin een zodanige clausule steeds wel is opgenomen.
12. De rechtbank volgt verweerder in dit betoog. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van een dergelijke vijfjaarlijkse huurprijs aanpassingsclausule de overeenkomst onzakelijk maakt. Daarbij weegt mee dat moet worden aangenomen dat een jaarlijkse indexering op basis van prijsindexcijfers voor de gezinsconsumptie niet voldoende waarborg biedt voor een marktconforme huur van bedrijfsonroerend goed. Dit klemt te meer nu eiser een huurovereenkomst heeft gesloten die door hem gedurende 15 jaar niet kan worden opgezegd. In zakelijke verhoudingen zou een verhuurder een dergelijk risico niet nemen.
13. Voorts acht de rechtbank het onzakelijk dat eiser geen huurovereenkomst heeft afgesloten voor de in 1998 verhuurde opslaghal. Hiervoor geldt dus zelfs niet de indexeringsclausule. De verhuur van de opslaghal is derhalve ook onder onzakelijke voorwaarden aangegaan.
14. Nu de rechtbank van oordeel is dat de huurovereenkomst voor de bedrijfsruimte onzakelijk is en de huurprijs daardoor – en door het niet uitvoeren van indexeringen – onzakelijk laag is, terwijl de huurprijs en huurvoorwaarden voor de opslaghal ook onzakelijk zijn, heeft verweerder de aangegeven huur terecht gecorrigeerd tot de economische huurwaarde van € 220.527.
15. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 4 april 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. F.M. Smit, voorzitter, mr. L.B.M. Klein Tank, en mr. M.M. Bijker - Veen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P.W.H.T. Becks, griffier.
De griffier De voorzitter
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.