ECLI:NL:RBARN:2006:AV7686

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/3507
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag fosfaatheffing 2001 na bemonstering drijfmest

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 20 februari 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te [p], en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag fosfaatheffing voor het jaar 2001, opgelegd door verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag was gebaseerd op een bemonstering van drijfmest die op 17 januari 2001 was afgevoerd. Eiser betwistte de vastgestelde hoeveelheid fosfaat in deze vracht, die volgens de analyse 0,77 g/kg bedroeg, en stelde dat er iets mis was gegaan bij de bemonstering. Hij voerde aan dat de hoeveelheid fosfaat in deze vracht aanzienlijk afweek van de hoeveelheden in andere vrachten voor en na deze datum.

Tijdens de zitting op 12 januari 2006 heeft de rechtbank de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Het beroepschrift was tijdig ingediend, en de rechtbank oordeelde dat eiser voldoende aannemelijk had gemaakt dat de bemonstering niet correct was uitgevoerd. De rechtbank heeft de gegevens van andere vrachten in de periode van juni 1998 tot april 2004 in overweging genomen en vastgesteld dat de hoeveelheid fosfaat in de vracht van 17 januari 2001 niet in de berekening kon worden meegenomen. In plaats daarvan heeft de rechtbank de fosfaathoeveelheid vastgesteld op 4,13 g/kg, gebaseerd op een gewogen gemiddelde van de vastgestelde hoeveelheden fosfaat in de andere vrachten.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en bepaald dat de naheffingsaanslag fosfaatheffing 2001 moet worden berekend op basis van de nieuwe vastgestelde hoeveelheid fosfaat. Tevens is bepaald dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het door eiser betaalde griffierecht van € 37 moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheden tot hoger beroep of cassatie.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/3507
Uitspraakdatum: 20 februari 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[x],
wonende te [p], eiser,
en
Ministerie van Landbouw Natuur & Voedselkwaliteit,
verweerder,
[gemachtigde].
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 2001 een naheffingsaanslag opgelegd in de fosfaatheffing voor een bedrag van € 925,71.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2006 te Arnhem.
Partijen zijn daar verschenen.
2. Feiten
Op 17 januari 2001 is op het bedrijf van eiser 32,1 ton drijfmest afgevoerd. Van deze vracht is een monster genomen, dat is geanalyseerd door Blgg Oosterbeek. De hoeveelheid fosfaat bedroeg volgens Blgg Oosterbeek 0,77 g/kg.
Daarna is op 11 september 2001 33,3 ton drijfmest afgevoerd. Van deze vracht is eveneens een monster genomen, dat is geanalyseerd door Blgg Oosterbeek. De hoeveelheid fosfaat bedroeg volgens Blgg Oosterbeek 3,89 g/kg.
Tot slot is op 28 december 2001 78,1 ton drijfmest afgevoerd. Het monster dat van deze vracht is genomen, is geanalyseerd door de ACMAA. De hoeveelheid fosfaat bedroeg volgens de ACMAA 4,10 g/kg.
Op 4 september 2002 heeft verweerder het door eiser ingediende formulier “Verfijnde aangifte 2001” ontvangen. Eiser heeft voor het heffingsjaar 2001 op aangifte berekend een bedrag van € 93,02 voor de fosfaatheffing een bedrag van € 0,00 voor de stikstofheffing. Bij de berekening van de fosfaatheffing heeft eiser de vastgestelde hoeveelheid fosfaat in de vracht van 17 januari 2001 vervangen door een gemiddelde hoeveelheid fosfaat dat is berekend over analyseresultaten van monsters van vrachten mest vóór en na 17 januari 2001.
Op 3 juni 2004 heeft verweerder aan eiser een naheffingsaanslag fosfaatheffing opgelegd over het heffingsjaar 2001 voor een bedrag van € 925,71. Daarbij heeft verweerder de vastgestelde hoeveelheid fosfaat in de vracht van 17 januari 2001 in de berekening meegenomen.
3. Overwegingen
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep overweegt de rechtbank als volgt.
Het beroepschrift, gedateerd 31 augustus 2005, is bij de rechtbank binnengekomen op 5 september 2005. Uit het poststempel is geen exacte datum af te leiden. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij het beroepschrift op 1 september 2005 op de post heeft gedaan. De rechtbank heeft geen reden aan deze verklaring te twijfelen zodat het beroepschrift voor het einde van de termijn genoemd in artikel 6:7 van de Awb is ingediend.
Het beroep is dan ook ontvankelijk.
Ter zitting is namens verweerder een verrekenings- eindbalans MINAS d.d. 14 juli 2004 overgelegd waaruit valt af te leiden dat eiser de naheffingsaanslag fosfaatheffing over 2001 niet hoeft te voldoen.
De rechtbank overweegt dat dit los staat van het onderhavige geschil nu de uitkomst in deze procedure ook van invloed is / kan zijn op de verrekenings- eindbalans MINAS. Aldus heeft eiser nog steeds een procesbelang bij dit beroep.
Eiser is het niet eens met de vastgestelde hoeveelheid fosfaat over het jaar 2001. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat er iets is misgegaan bij de bemonstering van de op 17 januari 2001 afgevoerde vracht drijfmest, waardoor de hoeveelheid fosfaat in deze vracht te laag is vastgesteld. De hoeveelheid vastgestelde fosfaat wijkt volgens eiser namelijk aanzienlijk af van de vastgestelde hoeveelheden fosfaat in vrachten vóór en na 17 januari 2001. Deze afwijking is volgens eiser niet mogelijk gelet op de omstandigheid dat de bedrijfsvoering van eiser altijd hetzelfde is geweest (dezelfde schuur, kelders, soort varkens, soort voer en wijze van voeren).
Eiser neemt het standpunt in dat de vastgestelde hoeveelheid fosfaat in de vracht van 17 januari 2001 moet worden geschrapt en wordt vervangen door een gemiddelde hoeveelheid fosfaat die is gemeten in vrachten vanaf juni 1998 tot en met april 2004. In het beroepschrift heeft eiser een overzicht opgenomen van de vastgestelde hoeveelheden fosfaat in vrachten vanaf juni 1998 tot en met april 2004.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat er iets is misgegaan bij de bemonstering van de vracht drijfmest. Daarbij merkt verweerder op dat de gemeten hoeveelheid fosfaat (0,77 g/kg) hem niet onaannemelijk voorkomt nu in 2001 bij 950 monsters met mestcode 52A een hoeveelheid fosfaat is gemeten tussen 0,5 en 1 g/kg.
De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er iets is misgegaan bij de bemonstering van de vracht drijfmest van 17 januari 2001. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser zijn bedrijfsvoering in de jaren juni 1998 tot en met april 2004 niet heeft gewijzigd. Verweerder betwist dit niet. Daarnaast wijkt de vastgestelde hoeveelheid fosfaat in alle andere 13 vrachten van juni 1998 tot en met april 2004 aanzienlijk af van de vastgestelde hoeveelheid fosfaat in de vracht van 17 januari 2001.
De stelling van verweerder dat de bij eiser vastgestelde hoeveelheid fosfaat in de vracht van 17 januari 2001 niet onaannemelijk is, omdat in 2001 bij 950 monsters een hoeveelheid fosfaat is gemeten tussen 0,5 en 1 g/kg, doet aan dit oordeel niets af. Deze monsters geven immers geen inzicht in een eventuele afwijking van de vastgestelde hoeveelheid fosfaat in eerdere en latere vrachten bij de bedrijven bij wie de 950 monsters zijn genomen. Daarnaast is niet duidelijk of de bedrijfsvoering bij die bedrijven overeenkomt met die van eiser.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de vastgestelde hoeveelheid fosfaat in de vracht van 17 januari 2001 niet in de berekening kan worden meegenomen. De hoeveelheid fosfaat van de vracht van 17 januari 2001 moet worden vervangen door een gewogen gemiddelde van de vastgestelde hoeveelheden fosfaat over de periode juni 1998 tot en met april 2004. Dit gewogen gemiddelde is de som van de fosfaatwaarde van iedere vracht vermenigvuldigd met de volgende breuk: hoeveelheid mest van die vracht gedeeld door de totale hoeveelheid mest in de gehele periode. De rechtbank volgt hierbij het door eiser geproduceerde overzicht, nu de gegevens in dat overzicht door verweerder niet worden betwist. De rechtbank stelt de hoeveelheid fosfaat in de vracht van 17 januari 2001 vast op 4,13 g/kg.
4. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, omdat de rechtbank niet gebleken is dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
5. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de naheffingsaanslag fosfaatheffing 2001 wordt berekend naar een hoeveelheid fosfaat van 4,13 g/kg voor wat betreft de vracht mest van 17 januari 2001;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. V.M. van Daalen-Mannaerts. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.P.W.H.T. Becks, griffier, op 20 februari 2006.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op: 20 februari 2006
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem
; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.