zaaknummer / rolnummer: 111958 / HA ZA 04-627
Vonnis van 4 januari 2006
[eiseres],
wonende te Steenderen,
eiseres bij dagvaarding van 31 maart 2004,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. S.S. Rijpma te Hengelo,
1. de Naamloze Vennootschap N.V. STERPOLIS SCHADEVERZEKERINGEN,
gevestigd en kantoorhoudende te Arnhem,
2. de Naamloze Vennootschap FBTO SCHADE-VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagden,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. R. Ph. Elzas,
beiden te Arnhem.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 augustus 2004
- het proces-verbaal van comparitie van 23 december 2004 en het proces-verbaal van voortzetting daarvan van 12 mei 2005
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiseres], geboren op 26 augustus 1957, is het slachtoffer geworden van twee ongevallen, te weten op 8 november 1988 en op 4 mei 1991. Als gevolg van het eerste ongeval heeft [eiseres] een whiplashtrauma opgelopen. Ook het tweede ongeval heeft tot een whiplastrauma geleid die - aldus de in opdracht van partijen door [betro[betrokkene1] verrichte expertise - 'een verergering is van een status na een whiplastrauma, in 1988 opgelopen'. Het expertiserapport van prof. [betrokkene1] van 14 januari 1994 bevindt zich bij de stukken.
2.2 Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Arnhem van 20 januari 1998 is - voor zover hier van belang - Sterpolis veroordeeld tot vergoeding aan [eiseres] van de door haar geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat, welke uitsluitend het gevolg is van het haar op 1 november 1988 overkomen ongeval. Voorts is FBTO veroordeeld tot vergoeding aan [eiseres] van de door haar geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat, welke uitsluitend het gevolg van het haar op 4 mei 1991 overkomen ongeval kan zijn. Ten slotte zijn Sterpolis en FBTO hoofdelijk veroordeeld tot vergoeding aan kobussen van de door haar geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat, welke het gevolg kan zijn van zowel het haar op 1 november 1988 overkomen ongeval als het haar op op 4 mei 1991 overkomen ongeval en van tenminste een van deze twee ongevallen het gevolg is.
2.3 [eiseres] heeft tot de geboorte van haar eerste kind, op 1 juni 1983, als produktiemedewerker gewerkt bij de Aviko in Steenderen. Daarna heeft zij niet meer gewerkt. Haar tweede kind is geboren op 4 juli 1986.
2.4 In opdracht van beide partijen is door de arbeidsdeskundige [betrokkene 2] van Terzet op basis van de door de medisch adviseur van [eiseres] [betrokkene 3] op 12 augustus 2002 opgestelde beperkingenlijst een arbeidskundig onderzoek verricht met betrekking tot de behoefte aan huishoudelijk hulp als gevolg van de beide ongevallen alsmede met betrekking tot het verlies van arbeidsvermogen. De beide rapporten van [betrokkene 2] dateren van 17 maart respectievelijk 11 april 2003 en bevinden zich bij de stukken. De conclusies uit het rapport van 17 maart 2003 luiden, voor zover van belang, als volgt:
"- De ongevalgerelateerde uitval van betrokkene in haar huishoudelijke taken in de huidige situatie (echtpaar met twee kinderen van thans 8 en 11 jaar oud is te stellen op 7.0 uur per week (zie bijlage I)
- Ten aanzien van de situatie zonder ongeval en met betaalde arbeid voor betrokkene in een deeltijdbaan is te stellen dat het niet onwaarschijnlijk is dat betrokkene dan haar taken in het huishouden had uitgvoerd zonder betaalde hulp in de huishouding (bijlage II)."
2.5 De conclusies van het arbeidskundig rapport van 11 april 2004 luiden, voor zover van belang, als volgt:
ad 2 Het beroepsniveau dat als uitgangspunt genomen kan worden is naar mijn mening te stellen op beroepsniveau 2 a 3, uitgaande van normale omstandigheden, de beide ongevallen weggedacht en gelet op de regionale situatie in het bijzonder en de algemene situatie van de arbeidsmarkt in het algemeen. Ten aanzien van het inkomen kan gesteld worden dat het waarschijnlijk zou zijn geweest dat betrokkene werkzaam was geweest in een functie als alfahulp of thuishulp A met respectievelijk een bruto uurloon van € 10,13 inclusief ziekengeld en vakantietoeslag of minimaal € 8,08 en maximaal € 10,71 bruto per uur exclusief vakantietoeslag. Op basis van de mij bekend zijnde gegevens kan ik geen onderscheid maken tussen het eerste en het tweede ongeval. Betrokkene zelf heeft aangegeven dat ze zonder het tweede ongeval tot meer in staat zou zijn geweest.
ad 3 Ten aanzien van het resterend arbeidsvermogen, rekening houdend met de medische beperkingen is het volgende op te merken. Betrokkene zou, na een opleidingstraject van circa een tot twee jaar om de afstand tot de arbeidsmarkt te overbruggen, de functies kunnen vervullen die genoemd staan in de beschouwing.
ad 4 De inkomsten die betrokkene via het resterend arbeidsvermogen in redelijkheid zou kunnen verdienen is minimaal het wettelijk minumum loon en maximaal € 1.850,00 bruto per maand exclusief vakantietoeslag.
2.6 In opdracht van beide partijen is bovendien een reïntegratie rapport opgesteld door de reïntegratiedeskundige van Terzet [betrokkene 4]. Haar rapport, dat zich eveneens bij de stukken bevindt, dateert van 6 november 2003 en vermeldt onder de conclusies onder meer het volgende:
"Ten aanzien van de mentale belastbaarheid besprak ik met betrokkene de optie om begeleiding te krijgen van een gespecialiseerd psycholoogof psychosociaal therapeut, die begeleid in hoe om te gaan met de klachten, en een balans te vinden in het leven. Betrokkene geeft bij dit voorstel aan dat ze zelf al gedurende 15 jaar op allerlei manieren heeft geprobeerd om een balans in haar leven te vinden. Hoewel ze absuoluut geen vrede heeft met haar huidige situatie, heeft ze wel een berusting gevonden in haar dagstructuur en haar activiteitenpatroon. Betrokkene staat er daarom niet open voor om dit patroon, dat ze zelf door schade en schade heeft opgesteld weer te herzien. Voor deze vorm van begeleiding ziet ze daarom, zo'n lange tijd na het ongeval, ook liever af.
Om succesvol aan de slag te gaan is het voorts noodzakelijk dat betrokkene extra scholing krijgt. Uitgaande van de functies die mijn collega heeft aangegeven, zoals administratief assistente, telefoniste/receptioniste of archiefmedewerkster, is goede kennis van Windows, Word, MS office en Excel noodzakelijk. Bij de huidige verslechtering van de economie en inkrimping van vacatures, heb ik bemerkt dat het in deze regio in de administratieve richting dunbezaaid is met parttime banen. Minimaal 20 uur inzetbaarheid is nodig. Er zijn derhalve veel sollicitanten op paasende functies en werkervaring wordt belangrijker. Betrokkene heeft aangegeven open te staan voor het volgen van cursussen. De vraag is echter of zij het niveau dat de arbeidsmarkt nu vraagt haalt, uitgaande van haar concentratieproblemen."
2.7 In opdracht van [eiseres] heeft Bureau Pals een berekening van het netto verlies van arbeidsvermogen, de overige materiële schade en het smartengeld gemaakt. In het rapport van Bureau Pals van 25 april 2001 wordt - anders dan de arbeidsdeskundige [betrokkene 2] doet -uitgegaan van volledige arbeidsongeschiktheid van [eiseres] en is de restcapaciteit op nihil gewaardeerd. Er is rekening gehouden met hypothetische verdiensten op basis van het minimumloon voor een volledige werkweek, ingaande 1 september 1999.
2.8 Gedaagden hebben voorschotten aan [eiseres] betaald, volgens [eiseres] tot een bedrag van € 62.394,78, volgens gedaagden € 78.321,59.
Het geschil
[eiseres] vordert - samengevat en na bij repliek te hebben meegedeeld dat zij haar provisonele vordering niet langer handhaaft - dat de rechtbank gedaagden hoofdelijk zal veroordelen tot vergoeding van de schade ad € 300.769,77, verminderd met bij wijze van voorschot betaalde bedragen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2001 alsmede een belastinggarantie. Het gaat daarbij om de schade die het gevolg is van de beide ongevallen en die bestaat uit de volgende posten:
1. Verlies aan verdienvermogen;
2. Kosten huishoudelijke hulp;
3. Materiële kosten;
4. Smartengeld;
5. Kosten actuariële schadeberekening;
6. Wettelijke rente;
7. Buitengerechtelijke kosten.
Gedaagden voeren gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
verlies aan verdienvermogen
4.1 Bij de beoordeling van deze post gaat het erom het verschil vast te stellen tussen wat feitelijk sinds de beide ongevallen aan inkomsten is en zal (kunnen) worden ontvangen en hoeveel dat zou zijn geweest als het ongeval niet had plaatsgevonden. Hiertoe zal een vegelijking moeten worden gemaakt van de hypothetische arbeids-en inkomenssituatie van [eiseres] zoals die zich zonder de ongevallen van 8 november 1988 respectievelijk 4 mei 1991 redelijkerwijs zou hebben ontwikkeld en de situatie waarin zij door het ongeval is komen te verkeren. Ter beoordeling van deze laatste situatie is, onder meer, van belang wat nu precies de ongevalsgevolgen zijn, welke beperkingen [eiseres] daardoor ondervindt en in hoeverre deze van invloed zijn op haar verdienvermogen. In dat verband dient allereerst de vraag te worden beantwoord of bij [eiseres] restcapaciteit tot het verwerven van inkomen bestaat en zo ja in welke mate.Uit het rapport van de arbeidsdeskundige [betrokkene 2] van 11 april 2003 blijkt dat hij op basis van de door de medisch adviseur van [eiseres], [betrokkene 3], opgestelde beperkingenlijst van 12 augustus 2002, van mening is dat [eiseres], na een opleidingstraject van één à twee jaar te hebben gevolgd, nog kan werken in passende functies, dat wil zeggen functies met een 'administratief karakter' en dat zij daarmee een salaris variërend van € 1253,-- tot € 1.850,--bruto per maand bij een full-time dienstverband zou kunnen verdienen. Tegelijkertijd geeft hij in zijn rapportage echter aan dat uit de 'snuffelstage' die hij in dat verband met [eiseres] bij Sensire in Vorden heeft gevolgd is gebleken dat [eiseres] na ruim anderhalf uur werken 'op' was en dat hij niet de indruk heeft gekregen dat zij niet wil, en dat zij moeite heeft met het feit dat het belastbaarheidspatroon uit de beperkingenlijst geen rekening houdt met de door haar ervaren beperkingen in tijdsduur bij het leveren van een arbeidsprestatie. Op de comparitie heeft [eiseres] in dat verband opgemerkt dat uitgegaan wordt van een theoretische restcapaciteit die in werkelijkheid niet bestaat. Zij wijst er daarbij op dat de medisch adviseur in zijn beperkingenlijst heeft opgenomen 'geen werkzaamheden onder tijds-danwel tempodruk' alsmede 'geen activiteiten waarbij een langdurige concentratie vereist is'. Op de voortgezette comparitie heeft [betrokkene 2] echter verklaard daarmee bij het opstellen van zijn rapport rekening te hebben gehouden.
4.2 Ook de reïntegratiedeskundige heeft in haar rapport aangegeven dat extra scholing noodzakelijk is om met succes aan de slag te kunnen. Voorts is zij van oordeel dat begeleiding door een psycholoog of psychotherapeut bij de vergroting van de mentale belastbaarheid in de rede ligt, maar dat [eiseres] daar, zo'n lange tijd na het ongeval, liever van af ziet. [eiseres] wijst er daarbij op dat zij de afgelopen jaren van alles heeft geprobeerd om haar belastbaarheid te vergroten, zonder beduidend succes, dat zij al zo lang niet werkt dat de kans klein is dat zij nog ooit tot de arbeidsmarkt zal toetreden, dat zij zich niet geschikt acht voor een adminstratieve functie en dat zij zeker niet in staat kan worden geacht full-time te werken. Kortom: het standpunt van [eiseres] luidt dat de gepresenteerde theoretische restcapaciteit niet reëel is en daarom niet tot uitgangspunt kan worden genomen. Zij is van mening dat de juistheid van haar standpunt tot uitdrukking kan komen in een mentaal duurbelastbaarheidsonderzoek. Een dergelijk onderzoek zal opheldering geven omtrent de gestelde geheugen- en concentratiestoornissen van [eiseres]. Gedaagden daarentegen stellen zich op het standpunt dat een mentaal duurbelastbaarheidsonderzoek niets toevoegt aan het rapport van [betrokkene 2], nu door hem objectief is vastgesteld dat de door [eiseres] aangeven beperkingen voor haar geen belemmering vormen inkomen te verdienen. Van haar mocht in redelijkheid worden verwacht dat zij die objectief aanwezige restcapaciteit zou aanwenden door de door [betrokkene 2] genoemde functies te vervullen, aldus gedaagde.
4.3 De rechtbank is van oordeel dat de door de arbeidsdeskundige [betrokkene 2] op basis van de door de medischadviseur van [eiseres] vervaardigde 'vertaalslag' van medische naar functionele beperkingen tot uitgangspunt dient te worden genomen. Dat betekent dat er in beginsel van uitgegaan moet worden dat [eiseres], rekening houdend met haar medisch-objectief vastgestelde beperkingen en na een opleidingstraject te hebben gevolgd, geacht moet worden in staat te zijn tot het verrichten van werkzaamheden in de door [betrokkene 2] aangeduide passende functies. Gelet op de door [betrokkene 2] in zijn rapport onder 6.1 beschreven resultaten van de 'snuffelstage' bij Sensire in Vorden en in aanmerking genomen de stellingen van [eiseres] daaromtrent kan echter niet worden uitgesloten dat er andere dan de door Hagen genoemde ongevalsgerelateerde beperkingen bij haar aanwezig zijn, te weten geheugen en concentratiestoornissen, die er aan in de weg kunnen staan om aan te nemen dat ook daadwerkelijk sprake is van de door [betrokkene 2] aangegeven restcapaciteit bij het verrichten van werk. Daarom behoeft de rechtbank voorlichting door een deskundige over de vraag of, en met welke mate van waarschijnlijkheid, aangenomen kan worden dat bij [eiseres] als gevolg van beide ongevallen sprake is van geheugen en concentratiestoornissen, en of (bij bevestigende beantwoording) begeleiding door een psycholoog en/of psychosociaal therapeut zinvol is/zou zijn geweest en tot herstel had/zou kunnen leiden. Daarbij denkt de rechtbank, met [eiseres], aan een deskundige die een mentaal-duurbelastbaarheidsonderzoek verricht. [eiseres] heeft bij repliek in dat verband verwezen naar een folder van de Roessing Diensten Groep, maar zij heeft die folder niet overgelegd. De zaak zal naar de rol worden verwezen, zodat de partijen bij akte voorstellen kunnen doen voor een te benoemen deskundige en voor aan die deskundige te stellen vragen.
4.4 Omtrent de hypothetische verdiencapaciteit moet op grond van het arbeidskundig rapport van [betrokkene 2] en de processen-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor worden geoordeeld dat naar redelijke verwachting valt aan te nemen dat [eiseres] zonder ongevallen vanaf de zomer 1991, dat wil zeggen vanaf het moment dat haar jongste kind 5 jaar oud zou zijn en naar de peuterspeelzaal zou gaan, gedurende twee ochtenden in de week van 4 uur als hulp in de huishouding zou zijn gaan werken en vanaf 1 september 1999 (het moment dat haar jongste kind naar de middelbare school zou gaan) gedurende 20 uur per week in de functie van alfahulp of helpende in de zorg, een en ander op basis van het minimumloon tot een maximum van € 1.500,-- bruto per maand en gerekend tot de leeftijd van 65 jaar. Het valt bij gebreke van concrete aanwijzingen die op het tegendeel wijzen niet in te zien dat [eiseres] in de bedoelde tijdvakken (zomer 1991 tot september 1999 2 ochtenden per week à vier uur en vanaf 1 september 1999 20 uur per week) in de hypothetische situatie zonder ongevallen niet zou hebben gewerkt.
4.5 Volgens gedaagden dienen de hypothetische kosten voor kinderopvang tijdens ziekte en schoolvakanties op de schade in mindering te worden gebracht . Zij hebben die stelling echter op geen enkele manier - laat staan cijfermatig - onderbouwd, zodat deze dient te worden gepasseerd.
Kosten huishoudelijke hulp
4.6 [eiseres] vordert blijkens de dagvaarding sub 7 (11) 5,5 uur huishoudelijke hulp per week à € 99,83 per maand tot de leeftijd van 70 jaar, zodat de rechtbank (niettegenstaande het feit dat de berekening van Pals de kosten huishoudelijke hulp berekent tot de leeftijd van 75 jaar) van die eindleeftijd uitgaat. Tussen de partijen is - naar aanleiding van het arbeidskundig rapport van [betrokkene 2] van 17 maart 2003, waarin het aantal uren huishoudelijk hulp per week op 7 is gesteld - op zichzelf niet in geschil dat [eiseres] 5,5 uur per week huishoudelijke hulp behoeft. De kern van het verweer van gedaagden luidt dat zij recht heeft op een PGB in het kader van de AWBZ, en dat de vordering beperkt dient te blijven tot de leeftijd van 65 jaar omdat aannemelijk is dat [eiseres], het ongeval weggedacht, in haar 65e levensjaar toch wel huishoudelijke hulp zou hebben ingeschakeld. Waarom dit laatste zo zou zijn, wordt door gedaagden niet onderbouwd zodat dit verweer dient te worden gepasseerd. Er zijn geen aanwijzingen die er op duiden dat [eiseres], het ongeval weggedacht, vanaf de leeftijd van 65 jaar toch wel behoefte aan huishoudelijke hulp zou hebben. De rechtbank acht een leeftijd van 70 jaar niet onredelijk en neemt deze daarom tot uitgangspunt. Bij repliek heeft [eiseres] aangevoerd dat zij een PGB heeft aangevraagd bij de gemeente maar dat dit verzoek is afgewezen. Bij dupliek hebben gedaagden de juistheid van dit laatste niet bestreden. Zij hebben volstaan met een herhaling van hun verweer dat [eiseres] aanspraak kan maken op een sociale-verzekeringsuitkering zonder dit verweer ook maar enigszins te onderbouwen hetgeen, gelet op de stelling van [eiseres] dat haar verzoek om een PGB door de gemeente is afgewezen, op haar weg had gelegen. Dat verweer wordt daarom, als onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd, gepasseerd. Nu de juistheid van de gevraagde vergoeding van € 99,83 per maand op zichzelf niet is bestreden dient daarvan te worden uitgegaan. Een en ander betekent dat toewijsbaar is de gevorderde vergoeding voor huishoudelijke hulp ad € 90,83 per maand, te berekenen vanaf 4 mei 1991 tot het bereiken van de leeftijd van 70 jaar (26 augustus 2027).
4.7 Bij de begroting van smartengeld heeft de rechter een discretionaire bevoegdheid en mag hij rekening houden met alle omstandigheden van het geval (HR 27 april 2001, NJ 2002, 91). Daarbij dient de rechter in een geval van lichamelijk letsel in het bijzonder te letten op de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor betrokkene (HR 17 november 2000, NJ 2001, 215). Ook moet worden gelet op de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegekend, rekening houdend met de sinds die uitspraken opgetreden inflatie. Het geval van [eiseres] wordt gekenmerkt door het feit dat zij in korte tijd - op 8 november 1988 en 4 mei 1991 - tweemaal het slachtoffer is geworden van een autoongeval met whiplashtrauma tot gevolg, waarbij het tweede ongeval een verergering heeft veroorzaakt van het in 1988 opgelopen whiplashtrauma. Zij was toen 30 respectievelijk 33 jaar oud. Dat letsel heeft tot forse lichamelijke beperkingen bij [eiseres] geleid, genoemd in de beperkingenlijst van Hagen. Gelet op dit een en ander, waarvan het resultaat is dat het persoonlijk en beroepsleven van [eiseres] door de gevolgen van twee ongevallen in negatieve zin op een tamelijk vroeg moment in haar leven is veranderd en lettend op de in vergelijkbare gevallen door de Nederlandse rechter toegekende (geïndexeerde) bedragen in die categorie ( Smartengeldgids Update 2004 no's 41 en 42 en Update 2005 no's 41 en 42) zal de rechtbank het smartengeld naar billijkheid bepalen op een bedrag van € 12.500,--.
4.8 [eiseres] vordert een aantal materiële schadeposten tot het jaar 2009. Zij stelt allereerst deel te nemen aan sportbeoefening die specifiek is toegesneden op whiplashpatiënten. De daaraan verbanden kosten bedragen per maand € 95,29 Voorts zwemt [eiseres] 1 maal per week in verband met haar letsel. De daaraan verbonden kosten bedragen € 176,97 per jaar. De gedaagden betwisten het causaal verband tussen die kosten en het whiplashletsel. Gegeven die betwisting ligt het in beginsel op de weg van [eiseres] - op wie ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv in beginsel de bewijslast rust - met concrete objectieve gegevens te onderbouwen of die sportbeoefening en dat zwemmen plaatsvinden op grond van een medische indicatie in verband met het whiplashletsel. Zij kan die onderbouwing bij akte na deskundigenbericht geven. De enkele als productie 8 en 9 overgelegde, voorgedrukte, verklaringen van [betrokkene 4] en [betrokkene 5], volstaan in dat verband niet omdat zij niets concreets inhouden over de vraag dat en waarom die sportbeoefening en dat zwemmen plaatsvinden in verband met de whiplash. Ook voor wat betreft de vorderingen ter zake van orthomanuele therapie, Shiatsu- en hydrojetmassage en de nekkraag mag van [eiseres] worden verlangd dat zij in die akte onderbouwt dat daarvoor een medische indicatie bestaat in verband met het whiplashletsel. Sterpolis voert verder nog aan dat het moet gaan om kosten die niet door een sociale of private (ziektekosten) verzekering zijn gedekt. [eiseres] wordt daarom verzocht bij akte na deskundigenbericht aan te geven of de betreffende kosten (geheel of gedeeltelijk) krachtens enige (ziektekosten) verzekering zijn gedekt.
4.9 De rechtbank acht aannemelijk dat [eiseres] als gevolg van de haar overkomen ongevallen, het daaruit voortvloeiende letsel en de in verband daarmee gevoerde procedure(s) reiskosten heeft moeten maken en naar redelijke verwachting tot 2009 nog zal moeten maken in verband met bezoek aan arts(en) en therapeut(en). De rechtbank schat die schade op de voet van art. 6:97 BW op het door [eiseres] opgegeven bedrag van € 113,45 per jaar, te berekenen tot het jaar 2009.
4.10 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Tussentijds hoger beroep van dit vonnis is uitgesloten.
De beslissing
De rechtbank, recht doende,
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 1 februari 2006 tot het onder 4.3, laatste zin, genoemde doel.
houdt iedere verdere beslissing aan;
verstaat dat hoger beroep van dit tussenvonnis slechts mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. van der Pol en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2006.