ECLI:NL:RBARN:2006:AV2018

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/2344
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhorigheid van percelen en de toepassing van de verhuisregeling in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 11 januari 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2002. Eiser, eigenaar van twee percelen aan de [a-straat] 6 en 4, betoogde dat deze percelen als één geheel moesten worden beschouwd, zodat hij de hypotheekrente over de gehele lening in aftrek kon brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de percelen door een openbare weg van elkaar gescheiden zijn en dat er op beide percelen een zelfstandige woning aanwezig is. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de percelen naar maatschappelijke opvattingen als één geheel kunnen worden gezien. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden, zoals de slechte staat van de woning op nummer 4 en het feit dat deze woning geen stromend water heeft, niet voldoende zijn om aan te nemen dat de percelen aanhorig zijn. Eiser heeft ook een beroep gedaan op de verhuisregeling van artikel 3.111 derde lid Wet inkomstenbelasting 2001, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de nieuwe woning op nummer 4 hem in 2002 of in de daaropvolgende jaren als eigen woning ter beschikking zou staan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en handhaafde de aanslag.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige
belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/2344
Uitspraakdatum: 11 januari 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X]
wone[Q], eiser,
[gemachtigde]
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P]
verweerder,
[gemachtigde]
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen van € 114.104.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Eiser heeft vóór de zitting een pleitnota ingediend. Deze is in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoort tot de stukken van het geding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2005 te Arnhem.
Partijen zijn daar verschenen.
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
a) Eiser woont sinds 1996 aan de [a-straat] 6 te [Q]. Het betreft een perceel van 7000 m2 waarop een villa, een garage en een schuur staan.
b) Op 15 november 2000 heeft eiser het naast zijn villa gelegen perceel aan de [a-straat] 4 in eigendom verworven. Het perceel heeft een grootte van vier hectaren, zevenendertig aren en zestig centiaren. Op dit perceel staan een woning, een grote schuur en een kleinere schuur.
c) De koopprijs van [a-straat] 4 was ƒ 1.000.000 k.k.. Eiser heeft ter financiering daarvan zijn hypotheek, die hij al had voor [a-straat] 6, verhoogd van ƒ 800.000 tot ƒ 1.900.000 (€ 862.182).
d) Tussen de [a-straat] 6 en [a-straat] 4 ligt een weg die Butersdijk heet. Deze weg bestaat uit een zandweg en een fietspad met schelpen dat van de weg is afgescheiden door middel van paaltjes. Aan weerskanten van de weg staan rijen bomen.
e) In augustus 2001 heeft eiser een bouwvergunning aangevraagd voor een nieuw te bouwen woning op [a-straat] 4. Deze bouwvergunning werd begin november 2001 geweigerd. Uiteindelijk is na een verzoek om een bouwvergunning voor een aangepast bouwplan, ingekomen bij de gemeente op 1 april 2003, wel een bouwvergunning verleend in december 2003. Tegelijkertijd werd een sloopvergunning verleend voor één van de schuren.
f) Eiser heeft zijn woning op nummer 6 vanaf mei 2002 tot najaar 2003 te koop gezet, zonder resultaat. In het voorjaar van 2004 zette hij zijn woning opnieuw te koop bij een andere makelaar, maar ook dat had geen resultaat. De woning staat thans niet meer officieel te koop.
g) Per 1 januari 2004 heeft eiser de begane grond van de woning op [a-straat] 4 in bruikleen gegeven aan derden. Hiertoe is een bruikleenovereenkomst gesloten, waarin is opgenomen dat € 100 per maand moet worden betaald voor het gebruik van de woning en € 100 per maand voor het gebruik van de roerende zaken die in de woning aanwezig zijn. Volgens de bruikleenovereenkomst staat de woning tijdelijk leeg in afwachting van sloop en heeft de bruikleengever de intentie om op het perceel nieuw te bouwen en de bestaande woning te slopen, dan wel het geheel vrij van verplichtingen te verkopen.
h) Op 28 april 2004 heeft eiser de Landgoedstatus in de zin van de Natuurschoonwet 1928 aangevraagd voor de percelen [a-straat] 4 en 6 tezamen. Die Landgoedstatus is in oktober 2004 met ingang van 28 april 2004 verleend.
i) Eiser is tot op de dag van de zitting op 1 december 2005 nog niet begonnen met de nieuwbouw van de woning op [a-straat] 4. Ook heeft hij de oude woning nog niet gesloopt.
j) In de aangiften over de jaren 2000, 2001 en 2002 heeft eiser de hypotheekrente over de gehele lening van € 862.182 in aftrek gebracht op zijn inkomen. Verweerder heeft de aanslagen over 2000 en 2001 zonder nader onderzoek overeenkomstig de aangifte vastgesteld. Bij de aanslagregeling over 2002 heeft verweerder na nader onderzoek de renteaftrek over het verhoogde deel van de hypothecaire lening ad ƒ 1.100.000 (€ 499.158) gecorrigeerd.
3. Het geschil
In geschil is of eiser alle hypotheekrente in aftrek kan brengen of alleen het gedeelte dat betrekking heeft op [a-straat] nummer 6.
Na aanpassing van de gronden in de pleitnota, heeft eiser het volgende aangevoerd.
Primair beroept eiser zich op door verweerder gewekt vertrouwen door de aanslagregeling voor de jaren 2000 en 2001 conform de aangifte, hetgeen er volgens eiser toe moet leiden dat ook over 2002 de aangifte moet worden gevolgd.
Subsidiair betoogt eiser dat de percelen [a-straat] nummer 6 en nummer 4 als één geheel moeten worden aangemerkt, waarbij nummer 4 aanhorig is bij nummer 6, zodat de rentelasten voor de gehele hypothecaire lening in aftrek kunnen komen.
Meer subsidiair stelt eiser dat tenminste een belangrijk deel van perceel nummer 4 (alles behalve de woning) aanhorig is aan nummer 6, zodat de hypotheekrente over een bedrag van € 450.000 aftrekbaar is.
Nog meer subsidiair wil eiser dat de verhuisregeling van artikel 3.111 derde lid Wet inkomstenbelasting 2001, hierna Wet IB 2001, van toepassing wordt verklaard. Voor het geval dit niet zou kunnen voor 2002, zou die regeling volgens eiser moeten gelden voor 2004 en 2005, dan wel voor de jaren vanaf 2006.
Daarnaast vraagt eiser een uitspraak van de rechtbank over de vraag of verweerder bij de navorderingsaanslag over 2001 een nieuw feit heeft.
Verweerder heeft de stellingen van eiser bestreden.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de aanslag en vaststelling van de aanslag conform de aangifte.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
1. De rechtbank stelt voorop dat in dit geding slechts de aanslag 2002 ter beoordeling staat. Of voor de navorderingsaanslag over 2001 een nieuw feit aanwezig is, dan wel of de verhuisregeling van artikel 3.111 derde lid Wet IB 2001 voor de jaren 2004 en volgende zou moeten gelden, gaat de omvang van dit geding te buiten en blijft dan ook in het hierna volgende onbesproken.
Vertrouwensbeginsel
2. De rechtbank verwerpt het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie HR 13-12-1989, BNB 1990/119 en HR 13-01-1993, BNB 1993/100) dat er een bewuste standpuntbepaling van verweerder moet zijn voordat sprake kan zijn van in rechte te beschermen vertrouwen. Het enkele volgen van aangiften in het verleden is daarvoor niet voldoende. Nu partijen het erover eens zijn dat er over de aangiften 2000 en 2001 niet is gecorrespondeerd en er ook geen andere omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit belanghebbende een bewuste standpuntbepaling kan hebben afgeleid, kan er van gerechtvaardigd vertrouwen geen sprake zijn.
Aanhorigheid
3. Eiser heeft uitvoerig uiteen gezet dat hij de gronden en de opstallen van [a-straat] 4 in 2002 in gebruik had en deze thans nog steeds in gebruik heeft. Hij heeft gesteld dat de woning op nummer 4 in 2002 in gebruik was als geitenkaasmakerij en als kantoor. De grote schuur was in 2002 in gebruik als stal voor de hobbymatig gehouden geiten. In het bos kapt hij tot de dag van vandaag brandhout en hij wandelt er met zijn hond. In 2002 was de weide gedeeltelijk in gebruik bij hemzelf voor zijn geiten en gedeeltelijk bij zijn buurman voor diens pony’s. De schuur diende als opslagruimte. Vanaf de zomer van 2002 is een gedeelte van de schuur door de scouting gebruikt. Verder heeft eiser benadrukt dat de woning op nummer 4 die benaming eigenlijk niet verdient, omdat het dak erg lekt en er geen stromend water is.
4. Eiser is van mening dat nummer 4 aanhorig is bij nummer 6 en dat de twee percelen als één geheel moeten worden gezien. Hij heeft in dat verband aan de rechtbank uitgelegd hoe het pad van nummer 6 naar het bos en de schuur op nummer 4 loopt en heeft verteld dat hij dagelijks gebruik maakt van dat pad.
5. De rechtbank wil wel aannemen dat eiser het perceel op nummer 4 in 2002 zo heeft gebruikt als hij stelt. Verweerder heeft dat gebruik ook niet betwist, al heeft hij er op sommige punten wel vraagtekens bij gezet. Ook kan nog wel worden aangenomen dat dit gebruik voor een deel (bos, opslag, geiten houden en hobbymatige kaasmakerij) dienstbaar is aan de bewoning van eiser op nummer 6. Een en ander is naar het oordeel van de rechtbank echter niet doorslaggevend. Er moet immers ook voldaan zijn aan de eis dat nummer 4 naar maatschappelijke opvattingen bij nummer 6 hoort. Aan die eis is hier niet voldaan.
Het gaat om twee aparte kadastrale percelen, die door een openbare weg van elkaar gescheiden zijn. Op beide percelen is een woning met bijbehorende opstallen aanwezig. De omstandigheid dat de woning op nummer 4 in slechte staat verkeert en geen stromend water heeft, doet er niet aan af dat het een zelfstandig te bewonen woning is, hetgeen ook wordt bevestigd door de voor 2004 gesloten bruikleenovereenkomst. Verweerder heeft voorts, onbestreden door eiser, aangevoerd dat de villa op nummer 6 een besloten tuin heeft, die in visueel opzicht niet aansluit op nummer 4. Het feit dat er een paadje loopt van nummer 6 naar nummer 4 is niet voldoende om aan te nemen dat de percelen naar maatschappelijke opvatting één geheel vormen. Ook de omstandigheden dat het prettig is om het bos op perceel 4 te kunnen gebruiken en om de schuren als extra opslag te gebruiken, maken niet dat de percelen als één geheel kunnen worden gezien.
6. Ook de Landschapsstatus van beide percelen kan niet tot een ander oordeel leiden. Eiser heeft zelf aangevoerd dat hij die status, waarvoor minimaal 5 hectaren nodig zijn, heeft aangevraagd om ervoor te zorgen dat hij het bestemmingsplan kan omzeilen waardoor hij een grotere woning zou kunnen bouwen op perceel nummer 4. Ook heeft hij gesteld dat hij de bouw van die woning alleen kan financieren als hij de woning op nummer 6 verkoopt. Hij heeft de bedoeling om dan een ander perceel in de buurt te kopen, om de Landschapsstatus te kunnen behouden. Uit die stellingen volgt dat de Landschapsstatus alleen is verleend op basis van de grootte van de twee percelen tezamen en niet omdat die percelen als één geheel kunnen worden aangemerkt.
7. Ook de bedoeling van eiser om zijn huis op nummer 6 te verkopen en te verhuizen naar een nieuw te bouwen woning op nummer 4, geeft aan dat er sprake is van twee aparte percelen en niet van aanhorigheid van nummer 4 aan nummer 6.
8. Eiser heeft zich ter zitting nog beroepen op een uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2005, nr. 40.441 (welke na de zitting op verzoek van de rechtbank door gemachtigde van eiser is gefaxt en blijkt te zijn gepubliceerd in het digitale archief van Fiscaal up to Date, nr. Fida20054248). In die uitspraak heeft de Hoge Raad met toepassing van artikel 81 Wet op de Rechterlijke Organisatie zonder motivering de uitspraak bevestigd van Hof Arnhem, 4e enkelvoudige belastingkamer, van 29 januari 2003 (gepubliceerd in Belastingblad 2003/562). In die zaak was het Hof van oordeel dat de percelen met woning, erf, tuin, bossages en grasland en de percelen grasland aan de overzijde van de weg naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar hoorden en daarom een samenstel vormden in de zin van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Daarbij achtte het Hof van belang dat het bezit van de percelen grasland aan de overzijde van de weg “de gebruiksmogelijkheden van de woning vergroot, bijvoorbeeld door het mogelijk maken van het hobbymatig houden van vee, dat het bezit van die graslanden een duurzaam vrij uitzicht vanuit de woning en vanaf het terras van de woning waarborgen, alsmede dat door het uit defensieve overwegingen aanhouden van die graslanden wordt voorkomen dat aldaar activiteiten plaatsvinden die het wooncomfort van belanghebbendes woning beperken.”
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke situatie in de door Hof Arnhem in 2003 besliste zaak wezenlijk anders was dan de in de rechtsoverwegingen 4 tot 7 beschreven situatie van eiser. Bovendien was het toetsingskader daar anders (artikel 16 sub d Wet WOZ in plaats van artikel 3.111 eerste lid Wet IB 2001) en zijn de gevolgen van de beslissing dat bepaalde percelen bij elkaar horen dus ook anders. De uitspraak is daarom voor de rechtbank geen reden om anders te oordelen dan hiervoor is overwogen.
9. De door eiser voor het eerst ter zitting ingenomen stelling dat hij [a-straat] 4 inmiddels ook aanhoudt omdat hij wil voorkomen dat Industrieterrein [A] in zijn richting kan uitbreiden, is kennelijk alleen ingenomen naar aanleiding van de aangehaalde uitspraak van Hof Arnhem en overtuigt bij gebreke van enige onderbouwing niet. Maar ook als bedoeld motief wel aannemelijk zou worden geacht, is de rechtbank van oordeel dat dit niet ertoe kan leiden dat nummer 4 naar maatschappelijk opzicht bij nummer 6 gaat horen in de zin van artikel 3.111 eerste lid Wet IB 2001.
10. Bovenstaande overwegingen brengen mee dat de rechtbank ook de stelling van eiser verwerpt dat tenminste bepaalde delen van nummer 4 aanhorig zouden zijn aan nummer 6.
Verhuisregeling
11. De rechtbank is van oordeel dat eiser voor het jaar 2002 geen recht heeft op de verhuisregeling van artikel 3.111 derde lid Wet IB 2001. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat, beoordeeld naar de situatie per ultimo 2002, de nieuwe woning op nummer 4 hem in 2002 of in een van de twee daarop volgende jaren (dus uiterlijk eind 2004) als eigen woning ter beschikking zou staan.
Eind 2002 was er nog geen bouwvergunning voor de nieuw te bouwen woning verleend, terwijl te voorzien was dat hiermee enige tijd gemoeid zou zijn. Immers, eiser wilde een woning bouwen die niet binnen het bestemmingsplan paste. Bovendien was de in 2001 ondernomen poging om een bouwvergunning te verkrijgen mislukt.
Daarnaast moest eiser eerst de woning op nummer 6 verkopen om de nieuwe woning te kunnen financieren. Hoewel de woning al sinds mei 2002 te koop stond, was er – blijkens de verklaring van eiser ter zitting – nog niemand zelfs maar voor een bezichtiging gekomen. Eind 2002 was daarom niet aannemelijk dat eiser op korte termijn over de voor de bouw benodigde financiën zou beschikken.
Onder de genoemde omstandigheden was het eind 2002 niet aannemelijk dat de nieuwe woning uiterlijk eind 2004 ter beschikking van eiser zou staan.
5. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. F.M. Smit als voorzitter en mrs. V.M. van Daalen-Mannaerts en M.M. Bijker-Veen als leden. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier, op 11 januari 2006.
De griffier De voorzitter
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem
; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.