4.In dit verband is het volgende van belang. Ingevolge art. 6 lid 1 van het het Besluit beeldschermwerk, in werking getreden op 31 december 1992 en vervallen op 1 juli 1997, en de artt. 5.1 en 5.2 van de Arbeidsomstandighedenregeling dienen apparatuur en meubilair, in gebruik bij het verrichten van beeldschermwerk, de omgeving waarin het beeldschermwerk wordt verricht en de inrichting van de werkplek te voldoen aan ergonomische eisen. Deze normen zijn onder meer erop gericht RSI-klachten te voorkomen, zoals volgt uit het Arbo-Informatieblad “Werken met beeldschermen” uit 2000. In het individueel werkplekadvies met betrekking tot de werkplek van [eiseres] van de Arbo Unie Midden en Zuid Gelderland d.d. 18 november 1999 wordt het volgende geconcludeerd: “De huidige manier van werken en de opstelling van de werkplek voldoen niet aan de ergonomische eisen. Een aantal aspecten zijn belastend qua werkhouding en kunnen de genoemde klachten veroorzaken.” Tussen partijen staat vast dat de desbetreffende werkplek ten tijde van het onderzoek eerst een maand in gebruik bij [eiseres] was. Volgens [gedaagde] heeft haar Arbodienst in de voorafgaande 14 jaren niet naar de vroegere werkplek(ken) van [eiseres] gekeken. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is dan ook niet aannemelijk dat de vroegere werkplek(ken) van [eiseres] in tegenstelling tot haar laatste werkplek wel voldeed(-deden) aan ergonomische eisen gericht op het voorkomen van RSI-klachten. Dat volgens [gedaagde] [eiseres] “altijd” aan een bureau heeft gewerkt dat in hoogte verstelbaar was, haar computer op een verstelbare zwenkarm stond, zij de beschikking over een voetenplankje, een polssteun voor het toetsenbord en een aangepaste muismat had, maakt dit niet anders, nu daarmee niet aannemelijk is dat voldaan is aan bedoelde ergonomische eisen.
Verder is niet gesteld of gebleken dat de arbeid aan een beeldscherm van [eiseres] bij (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] zodanig was georganiseerd dat deze arbeid telkens na ten hoogste twee achtereenvolgende uren werd afgewisseld door andersoortige arbeid of door een rusttijd, zodanig dat de belasting van het verrichten van de arbeid aan een beeldscherm werd verlicht (art. 4 Besluit beeldschermwerk en art. 5.10 Arbeidsomstandighedenbesluit). Bovendien is niet aangevoerd dat (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] een risico-inventarisatie en -evaluatie met betrekking tot de fysieke en psychische belasting als gevolg van arbeid door [eiseres] aan een beeldscherm heeft gemaakt en op grond van de uitkomsten daarvan doeltreffende maatregelen heeft genomen om de vastgestelde gevaren te ondervangen (art. 3 Besluit beeldscherm en art. 5.9 Arbeids-omstandighedenbesluit).
Tot slot is hierbij van belang dat [eiseres] voltijds als secretaresse werkte in de advocatenpraktijk van (de rechtsvoorganger van) [gedaagde]. Uit het rapport van TNO “RSI klachten in de werkende populatie.” van 26 september 2000 volgt dat dit beroep wat betreft RSI een risicoberoep is. In dat rapport wordt het volgende geconcludeerd: “RSI, gedefinieerd als minstens een langdurige of regelmatige voorkomende klacht van nek, schouder, elleboog, arm of pols/hand gedurende de afgelopen 12 maanden komt het meeste voor bij kleermakers en naaisters (39%), secretaressen en typisten (31%), en loodgieters en lassers (27%). (…) Wanneer RSI gedefinieerd wordt als klachten in minstens drie lichaamsregio’s, zijn kleermakers en naaisters (14,5%) en secretaressen en typisten (8,7%) wederom de risicoberoepen.” Dat [eiseres] volgens [gedaagde] vanaf 1 juni 1998 weinig beeldschermwerk verrichtte, aangezien [eiseres] vanaf die datum tot 1 oktober 1999 (zijnde de datum waarop zij zich ziek heeft gemeld in verband met haar RSI-klachten) werkte in de faillissementspraktijk van mr. Bijvanck, die zijn praktijk aan het afbouwen was, is onvoldoende om afbreuk te doen aan voormelde conclusies uit dit TNO-rapport. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat [eiseres] vanaf 3 maart 1985 tot 1 juni 1998 heeft gewerkt in de algemene advocatenpraktijk van mr. Wientjes en met betrekking tot deze periode heeft [gedaagde] niet gemotiveerd aangevoerd dat [eiseres] toen ook weinig beeldschermwerk verrichtte.