Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 109033 / HA ZA 04-143
Datum vonnis: 26 oktober 2005
[eiser in conventie],
zonder vaste woon-of verblijfplaats in Nederland,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. E.J. Wervelman te Utrecht,
[gedaagde in conventie],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. P.A.C. de Vries,
advocaat mr. M.F. Baltussen te Zoetermeer.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 17 november 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis heeft mediation plaatsgevonden. Die is niet geslaagd. Vervolgens is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. In verband met de comparitie van partijen is ter zitting door [eiser in conventie] nog een conclusie van antwoord in reconventie genomen. Deze bevindt zich bij de stukken. Vervolgens is vonnis bepaald.
1.1 [eiser in conventie] is chirurg in ruste. Op 20 januari 1993 was hij als chirurg verbonden aan het Diaconessenziekenhuis te Arnhem, thans genaamd het Rijnstate ziekenhuis.
1.2 [gedaagde in conventie] was op 20 januari 1993 in het Diaconessenziekenhuis opgenomen in verband met een heupoperatie. Die operatie is die dag uitgevoerd door dr. [bet[betrokkene], als orthopedisch chirurg verbonden aan dat ziekenhuis. Tijdens de operatie deed zich een complicatie voor, daaruit bestaande dat de zaag waarmee aan de heup werd geopereerd was uitgeschoten en waarbij een (slagaderlijke) bloeding is opgetreden. In verband daarmee werd [eiser in conventie] door [betrokkene] gevraagd met spoed ter plaatse te komen. [eiser in conventie] heeft dat gedaan en heeft de complicatie behandeld door het plaatsen van zogenaamde hemoclips op een bloedvat.
1.3 In de middag van 20 januari 1993 zijn er bij [gedaagde in conventie] vaatfoto's (angiografie) gemaakt in het Elisabethziekenhuis te Arnhem. Uit dat onderzoek bleek dat een tweede operatie nodig was. Die tweede operatie heeft in de avond van 20 januari 1993 plaatsgevonden door [betrokkene] in het Diaconessenziekenhuis.
1.4 Stellende dat zij ten gevolge van de complicatie, dan wel het verhelpen daarvan, schade heeft geleden - bestaande uit blijvend neurogeen letsel - heeft [gedaagde in conventie] bij brief van haar (toenmalige) advocaat van 9 augustus 1996 het Rijnstate ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor die schade. Namens het ziekenhuis heeft Medirisk bij brief van 22 oktober 1996 aansprakelijkheid van de hand gewezen.
1.5 Via haar medisch adviseur heeft [gedaagde in conventie] vervolgens een deskundige ingeschakeld, te weten de neurochirurg [betrokkene]. In zijn rapport van 19 januari 1997 concludeerde hij, voor zover van belang, onder meer:
"In elk geval kan ik de mogelijke arteriele doorbloedingsstoornis door een laesie van de arteria femoralis daarvoor niet als aansprakelijk zien. De nervus ischiadicus heeft geen vaatvoorziening door deze arterie. Het feit dus dat 10 uur is verstreken tussen beide operaties (overigens een korte interval!!), is niet van belang in deze context. (...) Voorlopig lijkt het mij waarschijnlijk dat de ligging van patiente met een sterk uit positie geplaatste heup, in combinatie met de lange duur van de ingreep door de arteriele bloeding, voor de laedering van beide zenuwen verantwoordelijk is. De nervus peroneus is van de 3 zenuwen veruit degene, die 'het minste kan verdragen', zodat de uiteindelijke verdeling van de uitval over deze 3 niet behoeft te verwonderen."
1.6 De opvolgend advocaat van [gedaagde in conventie] heeft bij brief van 12 juli 1999 het Ziekenhuis, [betrokkene] en [betrokkene] geschreven dat [gedaagde in conventie] zich alle rechten ter zake van vergoeding van schade voorbehoudt en aangekondigd tot indiening van een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht te zulllen overgaan.
1.7 [gedaagde in conventie] heeft op 14 juli 1999 bij deze rechtbank een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht ingediend (welk verzoekschrift zich overigens niet bij de stukken bevindt), met als gerekwestreerden het Ziekenhuis, [betrokkene] en [betrokkene]. Na ontvangst van een verweerschrift van de zijde van gerekwestreerden (dat zich wel bij de stukken bevindt) is de zaak in overleg met partijen schriftelijk afgedaan. Het verzoek is, na verwerping van het door gerekwestreerden gevoerde verjaringsverweer, toegewezen bij beschikking van deze rechtbank van 1 december 1999, met bepaling dat de deskundigen bij nadere beschikking zullen worden benoemd. Daaromtrent is overwogen dat de door verzoekster voorgestelde deskundigen - een orthopedisch chirurg en een vaatchirurg - de rechtbank aanvaardbaar voorkomen, maar omdat met die door verzoekster voorgestelde deskundigen nog geen contact was opgenomen is overwogen dat hun benoeming bij latere beschikking zou volgen.Bij beschikking van 25 februari 2000 zijn de beide door [gedaagde in conventie] voorgestelde deskundigen, te weten [betrokkene], vaatchirurg en [betrokkene], orthopaedisch chirurg (hierna: [betrokkene] en [betrokkene]), door de rechtbank tot deskundigen benoemd.
1.8 De deskundigen hebben omstreeks juli 2000 aan [eiser in conventie] een lijst met vragen toegezonden. In oktober 2000 hebben de deskundigen hun concept-rapport voor commentaar aan onder meer [eiser in conventie] gezonden. [eiser in conventie] heeft daarop bij brief 23 oktober 2000 gereageerd.
1.9 Het rapport van de deskundigen dateert van 31 januari 2001. Dat rapport bevindt zich bij de stukken, met uitzondering van de daarin genoemde bijlagen (waaonder het als bijlage 15 genoemde commentaar van [eiser in conventie] op het concept-rapport van de deskundigen). Voor zover van belang schrijven de deskundigen in hun 'opmerkingen vooraf' onder meer het volgende:
"Pas einde september was het rapport in conceptvorm klaar. Een reactie van de chirurg [eiser in conventie] met beantwoording van de hem gestelde vragen ontbrak toen echter nog steeds (zie bijlage 5 ). De heer [eiser in conventie] zou zijn antwoorden wel reeds in juli aan zijn raadsvrouw en aan het privé-adres van een van de deskundigen hebben verzonden, maar die zijn bij de betreffende deskundige niet aangekomen, ook niet op een later tijdstip. (....) Inmiddels waren we eind oktober in het bezit gekomen van het antwoord van de chirurg [eiser in conventie] (bijlage 15)."
1.10 Volgens het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundigen heeft [eiser in conventie] op de volgende gebieden gefaald:
"1. Hij heeft lichtvaardig en onnadenkend initiatief genomen tot het verrichten van onnodig, niet-geïndiceerd arteriografisch onderzoek voor het geval na de orthopedische operatie enige twijfel over de doorbloeding van het rechter been zou bestaan, een intitiatief, dat leidde tot een aanzienlijke overschrijding van de ischaemische tolerantietijd en tot een vertraging van de behandeling, met een inoperabele ischaemische beschadiging van de nervus peroneus als gevolg(....).
2. Hij heeft onverantwoord gemanipuleerd bij zijn pogingen de bloeding, die bij de orthopedische operatie ontstond, tot staan te brengen (.....). Het is onmogelijk om vanuit een posterolaterale incisie aan de heup een bloedvatletsel, dat zich in de liesregio bevindt, adequaat te verzorgen. Hij had niet in den blinde mogen coaguleren, klemmen en klippen. Toen hij vastgesteld had, dat hij het vaatletsel, de oorsprong van de bloeding, niet vanuit de gemaakte incisie in zicht kon krijgen, had hij de zijligging van de patiënte gedeeltelijk moeten opheffen en het beschadigde gebied via een incisie in de lies moeten benaderen. Wanneer daar van orthopedische kant bezwaar tegen zou zijn gemaakt had hij - de grondregels van de behandeling van acute arteriële afsluitingen volgend - onmiddellijk in aansluiting aan de orthopedische operatie de patiënte op de operatietefel moeten herpositioneren en de lies-regio moeten exploreren, of dat door een ander moeten laten doen, indien hij zelf wegens afspraken elders niet aanwezog had kunnen blijven. Indien op deze manier zou zijn gehandeld, was niet alleen de arteriële obstructie binnen de ischaemische tolerantietijd opgeheven, maar bovendien waren er dan geen problemen geweest met bezette operatiekamers.
3. De consultdienst van de chirurgische afdeling i.c. de dienstdoende arts-assistent of de dienstdoende chirurg, hebben na het vaststellen van de doorbloedingsstoornis van het rechterbeen waarschijnlijk geen vasculair onderzoek verricht; er is althans nergens in het dossier enige vermelding of aantekening te vinden. Evenmin is enige uitslag of bevinding van het vasculair onderzoek aanwezig en ook niet na herhaalde aanvraag boven water gekomen. Er moet dus aangenomen worden, dat geen of slechts een zeer oppervlakkig vasculair onderzoek heeft plaatsgevonden."
1.11 Voorts hebben de deskundigen het volgende geschreven (vraag 5):
"Er bestaat een blijvende functionele invaliditeit, ten dele toe te schrijven aan beroepsfouten. De berekening van het percentage functionele invaliditeit heeft alleen betrekking op:
a. de gefixeerde klompvoetstand
b. de stoornissen van de motoriek ten gevolge van de beschadiging van de rechter N. peroneus (zeer ernstig), de N.tibialis (minder ernstig) en de N. femoralis (gering)
c. de sensibiliteitsstoornissen in de verzorgingsgebieden van de N.peroneus, de N. tibialis en de N. femoralis."
1.12 [gedaagde in conventie] heeft [eiser in conventie], [betrokkene] en het Ziekenhuis op 14 juli 2001 in kort geding gedagvaard tot betaling van een bedrag van ƒ 300.000,-- als voorschot op de geleden en te lijden schade, voor wat [eiser in conventie] betreft op de grondslag van het onder 1.10 genoemde deskundigenoordeel van [betrokkene] en [betrokkene]. Bij in kort geding gewezen vonnis van deze rechtbank van 19 juli 2001 (dat zich niet bij de stukken bevindt) is [gedaagde in conventie] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering jegens het Ziekenhuis en zijn de vorderingen tegen [betrokkene] en [eiser in conventie] afgewezen. Van dat vonnis heeft [gedaagde in conventie] hoger beroep ingesteld. Bij arrest van het gerechtshof Arnhem van 14 mei 2002 is het vonnis tussen [gedaagde in conventie] enerzijds en [betrokkene] en het Ziekenhuis anderzijds bekrachtigd en is [eiser in conventie] (na vernietiging van het vonnis) alsnog veroordeeld tot betaling aan [gedaagde in conventie] van een bedrag van € 136.134,06 alsmede tot betaling van de proceskosten. [eiser in conventie] heeft aan de tegen hem uitgesproken veroordeling voldaan.
1.13 [eiser in conventie] heeft vervolgens [betrokkene], hoogleraar Vaatchirurgie, verbonden aan het Academisch Ziekenhuis te Rotterdam (hierna: [betrokkene]) vijf vragen ter beantwoording voorgelegd. [betrokkene] heeft die vragen in zijn rapport van 20 augustus 2002 beantwoord. Dat rapport bevindt zich bij de stukken, inclusief de aanvankelijk ontbrekende, maar ter comparitie alsnog overgelegde, pagina 3 daarvan. Volgens [betrokkene] heeft [eiser in conventie] gedaan wat onder de gegeven omstandigheden van een redelijk bekwaam en redelijk handelend chirurg verwacht mocht worden en heeft hij niet onverantwoord of onzorgvuldig gehandeld bij zijn te hulp schieten als chirurg bij een accidentele bloeding van een collega chirurg.
1.14 Namens [gedaagde in conventie] heeft [betrokkene] bij brief van 12 april 2003 op de 'contra-rapportage' van [betrokkene] gerageerd. Die reactie bevindt zich bij de stukken (productie 6 bij antwoord in conventie/eis in reconventie). Op die reactie heeft [betrokkene] op verzoek van [eiser in conventie] - althans Medirisk - weer gereageerd bij schriftelijk stuk van 2 oktober 2003. Dat stuk is als productie 7 bij akte door [eiser in conventie] overgelegd.
1.15 [gedaagde in conventie] heeft door Bureau Pals een letselschadeberekening laten opmaken, gedateerd 11 april 2001. Die berekening bevindt zich bij de stukken (productie 4 akte [eiser in conventie]).
2. [eiser in conventie] is het niet eens met het in kort geding tegen hem gewezen arrest van het hof Arnhem en het daaraan ten grondslag liggende deskundigenrapport van [betrokkene] en [betrokkene]. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten en onder verwijzing naar de tegenrapportage van [betrokkene] vordert hij dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor recht zal verklaren dat hij op 20 januari 1993 jegens [gedaagde in conventie] niet onzorgvuldig heeft gehandeld in de uitvoering van de tussen partijen bestaande geneeskundige behandelingsovereenkomst. Hij legt daaraan ten grondslag kort samengevat dat hij op 20 januari 1993 geen beroepsfout jegens [gedaagde in conventie] heeft gemaakt.
3. [gedaagde in conventie] voert gemotiveerd verweer. Onder verwijzing naar het deskundigenrapport van [betrokkene] en [betrokkene] en het in kort geding tussen partijen gewezen arrest van het gerechtshof Arnhem stelt zij zich kort gezegd op het standpunt dat [eiser in conventie] jegens haar een beroepsfout heeft gemaakt op de wijze als door [betrokkene] en [betrokkene] beschreven en dat zij als gevolg daarvan, na aftrek van hetgeen is betaald op grond van het veroordelend arrest van het hof (€ 122.116), een immateriële en materiële schade ten bedrage van € 117.348,-- heeft geleden welk bedrag zij dan ook in reconventie vordert, vermeerderd met een bedrag van € 29.717,26 ter zake van buitengerechtelijke kosten. De immateriële schade begroot zij op € 45.378,00 en de materiële schade op € 43.267,- ter zake van geleden schade en € 71.510,-- ter zake van gekapitaliseerde toekomstige schade vanaf 2001. Voorts bedraagt de verschuldigde wettelijke rente € 79.309,--. Ter onderbouwing van de geleden en toekomstige schade verwijst zij naar het overgelegde rapport van Bureau Pals.
De beoordeling van het geschil
In conventie en in reconventie
4. Als meest verstrekkend verweer voert [gedaagde in conventie] aan dat [eiser in conventie] in zijn vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard. Zij legt daaraan ten grondslag de stelling dat [eiser in conventie] misbruik van procesrecht maakt door niet in de kort geding procedure maar eerst thans de stelling te betrekken dat [eiser in conventie] geen kunststfout heeft gemaakt.
5. Misbruik van procesrecht zal zich in de regel eerst voordoen indien een procesrechtelijke bevoegdheid wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, met name om zonder enig in redelijkheid te respecteren belang onrechtmatig aan de wederpartij in de procedure nadeel toe te brengen. Die situatie doet zich hier blijkens de stellingen van [gedaagde in conventie] niet voor. Het valt ook niet in te zien dat het [eiser in conventie] op straffe van niet-ontvankelijkheid niet vrij zou staan om zich in de bodemprocedure onder aanvoering van een andere deskundige ([betrokkene]) op het standpunt te stellen dat hij geen beroepsfout heeft gemaakt, enkel en alleen omdat hij in de kort geding procedure een inhoudelijke bestrijding van het rapport van [betrokkene] en [betrokkene] achterwege heeft gelaten. Dat wordt anders indien [eiser in conventie] ondubbelzinnig, onmiskenbaar afstand van dat 'verweer' tegen de aansprakelijkstelling van [gedaagde in conventie] heeft gedaan maar daaromtrent is door [gedaagde in conventie] niets gesteld en daarvan is ook overigens niets gebleken. Het enkele feit dat het verweer in de kort geding procedure niet is gevoerd betekent overigens niet dat het is prijs gegeven, temeer niet omdat de bodemprocedure een partij na een verloren kort geding de mogelijkheid biedt eigen verzuimen uit het kort geding te herstellen en het in kort geding gewezen vonnis of arrest de bodemrechter niet bindt. Het verweer faalt dus.
6. Centrale vraag in dit geding is of [eiser in conventie] een beroepsfout heeft gemaakt ten gevolge waarvan [gedaagde in conventie] schade heeft geleden. Bij de beantwoording van de vraag of [eiser in conventie] als chirurg op 20 januari 1993 tegenover [gedaagde in conventie] de zorg van een goed hulpverlener in acht heeft genomen komt het er op aan of zijn handelen in overeenstemming is geweest met de zorgvuldigheid die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
7. Onder verwijzing naar het hiervoor onder 1.10 weergegeven oordeel van [betrokkene] en [betrokkene] stelt [gedaagde in conventie] dat [eiser in conventie] jegens haar niet de zorg van een goed hulpverlener als onder 5 bedoeld in acht heeft genomen en dat zij als gevolg daarvan het letsel/klachten heeft bekomen als genoemd in de antwoorden van de beide deskundigen op de vragen 4,5 en 6 uit hun rapport. [eiser in conventie] bestrijdt gemotiveerd het oordeel dat de door de rechtbank benoemde deskundigen [betrokkene] en [betrokkene] over hem hebben uitgesproken en verwijst in dat verband naar het door hem overgelegde rapport van de vaatchirurg [betrokkene]. [eiser in conventie] stelt zich bovendien op het standpunt dat het rapport van [betrokkene] en [betrokkene] niet tegenover hem geldt omdat - kort gezegd - het verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht ter uitvoering waarvan [betrokkene] en [betrokkene] op verzoek van [gedaagde in conventie] door de rechtbank zijn benoemd zich niet tot hem, maar uitsluitend tot het Ziekenhuis, [betrokkene] en [betrokkene] richte. Door ondanks het ontbreken van een daartoe strekkend verzoek en/of daartoe strekkende opdracht van de rechtbank het handelen van [eiser in conventie] te beoordelen zijn de deskundigen buiten hun opdracht getreden hetgeen [eiser in conventie] in strijd met een goede procesorde acht. [gedaagde in conventie] daarentegen is van opvatting dat het rapport van [betrokkene] en [betrokkene] wel degelijk óók jegens [eiser in conventie] geldt, omdat hij - zakelijk weergegeven - bijgestaan door een advocaat voldoende in de gelegenheid is geweest zijn zienswijze tegenover de deskundigen te geven, zodat hij niet in zijn belangen is geschaad door het feit dat hij niet is vermeld in het verzoekschrift. Bovendien heeft hij op geen enkele moment bezwaar gemaakt tegen het feit dat de deskundigen ook zijn handelen beoordeelden, óók niet in de kort geding procedure. [gedaagde in conventie] stelt daarom primair dat [eiser in conventie] het recht heeft verwerkt zich er thans nog op te kunnen beroepen dat de deskundigen ten onrechte ook zijn handelen hebben beoordeeld en subsidiair biedt zij door middel van een nieuw deskundigenonderzoek aan bewijs te leveren van de kunstfout van [eiser in conventie]. Daaromtrent wordt als volgt overwogen.
8. Bij brief van 9 augustus 1996 heeft de (toenmalige) advocaat van [gedaagde in conventie] het Ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de schade die zij tengevolge van de tijdens de heupoperatie op 20 januari 1993 opgetreden complicatie, danwel het verhelpen van die complicatie, heeft opgelopen. Bij brieven van 12 juli 1999 heeft de opvolgende advocaat van [gedaagde in conventie] [betrokkene], [betrokkene], Medirisk en het Ziekenhuis geschreven dat hij voornemens was een bodemprocedure tegen hen te beginnen. Hij kondigde aan daaraan voorafgaand het bij zijn brief gevoegde verzoekschrift tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht bij de rechtbank in te zullen dienen. Die brief is niet (tevens) gericht aan [eiser in conventie] en ook in het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht wordt [eiser in conventie] niet als partij genoemd, zo staat tussen de partijen vast. Vast staat ook dat [gedaagde in conventie] op advies van haar medisch adviseur Fouchier [betrokkene] en [betrokkene] als deskundigen heeft voorgedragen en dat ook de aan de beschikking van de rechtbank van 1 december 1999 gehechte 'vraagstelling' van haar (medisch adviseur) afkomstig is. Namens [betrokkene], [betrokkene] en het Ziekenhuis is een verweerschrift ingediend, waarin primair is betoogd dat de vordering jegens het Ziekenhuis niet-ontvankelijk is en de vordering tegen de beide artsen is verjaard. Subsidiair is aangevoerd dat enkel een orthopedisch chirurg tot deskundige diende te worden benoemd nu 'met name de handelwijze van de orthopedisch chirurg ter beoordeling ligt'. Blijkens de beschikking van de rechtbank zijn op het verweerschrift vervolgens nog twee correcties aangebracht, waarop [gedaagde in conventie] onder overlegging van enige producties heeft gerageerd, waarna verweerders - het Ziekenhuis, [betrokkene] en [betrokkene] - hebben gedupliceerd. Vervolgens is de benoeming van [betrokkene] en [betrokkene] gevolgd. Uit deze gang van zaken kan niet anders worden afgeleid dan dat [eiser in conventie] in dit stadium als (mogelijke) partij (nog) niet in beeld was (hoewel de brief van 9 augustus 1996 anders kan doen vermoeden).
9. Kennelijk op basis van de ruim geformuleerde vraagstelling hebben de door de rechtbank benoemde deskundigen [betrokkene] en [betrokkene] echter óók het medisch handelen van [eiser in conventie] op 20 januari 1993 beoordeeld. In verband daarmee heeft [betrokkene] [eiser in conventie] een aantal schriftelijke vragen ter beantwoording toegezonden. Op de comparitie heeft [eiser in conventie] onbestreden gesteld dat hij die vragen ook heeft beantwoord en aan [betrokkene] heeft gestuurd, zodat dit als vaststaand heeft te gelden, maar uit het rapport van de deskundigen moet worden opgemaakt dat zij die antwoorden nooit hebben gekregen. Wel hebben, zo blijkt uit het eindrapport van de deskundigen, [betrokkene] en [betrokkene] kennis genomen van het commentaar van [eiser in conventie] op hun concept-rapport. Op grond van hun onderzoek komen de beide deskundigen tot het hiervoor onder 1.10 genoemde oordeel over het medisch handelen van [eiser in conventie] bij de op 20 januari 1993 opgetreden complicatie. [gedaagde in conventie] werpt [eiser in conventie] dat oordeel in het kader van deze procedure tegen.
10. Uit het voorgaande blijkt dat [eiser in conventie], doordat hij niet als partij is aangemerkt in het ingediende verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht, anders dan [gedaagde in conventie] niet zelf voorstellen heeft kunnen doen voor de benoeming van deskundigen noch voorstellen heeft kunnen doen voor in zijn visie aan die deskundigen te stellen vragen. Over de voorgestelde benoeming van [betrokkene] en [betrokkene] noch over de vraagstelling aan hen heeft hij zich kunnen uitlaten. Bovendien zijn zijn antwoorden op de hem door de deskundigen ná hun benoeming voorgelegde vragen nooit bij de deskundigen aangekomen, zodat daarmee in hun rapport geen rekening kon worden gehouden. Door deze feitelijke gang van zaken is, nu [betrokkene] en [betrokkene] het handelen van [eiser in conventie] in voor hem nadelige zin hebben beoordeeld, in de onderhavige procedure tussen de partijen een zodanige ongelijkheid in procespositie ontstaan ten nadele van [eiser in conventie] dat de vraag of hij op 20 januari 1993 bij het behandelen van de opgetreden complicatie de zorg van een goed hulpverlener in acht heeft genomen niet aan de hand van het rapport van [betrokkene] en [betrokkene] kan worden beantwoord. Die ongelijkheid is niet weggenomen met het enkele feit dat [eiser in conventie] nog gelegenheid heeft gehad te reageren op het concept-rapport van de beide deskundigen. Het beginsel dat beide partijen een gelijkwaardige positie in het geding innemen en gelijke kansen krijgen bij de verdediging van hun belangen is van zo fundamenteel belang voor een behoorlijk burgerlijk proces dat uit de enkele omstandigheid dat [eiser in conventie] tegen de schending van dat beginsel niet eerder bezwaar heeft gemaakt nog niet kan volgen dat hij het recht heeft verwerkt dat in deze procedure alsnog te doen. Reeds daarom zal een andere deskundige moeten worden benoemd, nog daargelaten derhalve dat het rapport van [betrokkene] en [betrokkene] ook op inhoudelijke gronden gemotiveerd door [eiser in conventie] wordt bestreden aan de hand van het rapport van de vaatchirurg [betrokkene].
11. Voor het geval dat de rechtbank tot de benoeming van een andere deskundige zou besluiten zijn partijen het op de comparitie eens geworden over de benoeming van [betrokkene], vaatchirurg, verbonden aan het Academisch ziekenhuis van de VU ([adres]) tot deskundige, alsmede over de aan de deskundige te stellen, hierna in het dictum vermelde, vragen die niet alleen zien op het medisch handelen van [eiser in conventie] maar ook op het causaal verband tussen dat handelen en het gestelde, als gevolg daarvan opgetreden, letsel. Prof. [betrokkene] heeft desgevraagd aangegeven bereid en in staat te zijn het onderzoek uit voeren.
12. De deskundige zal het handelelen van [eiser in conventie] hebben te beoordelen naar de stand van de medische kennis en wetenschap van 1993. Bovendien dient door de deskundige bij de beoordeling van het medisch handelen van [eiser in conventie] op 20 januari 1993 tot uitgangspunt te worden genomen dat [eiser in conventie] die dag met spoed werd gevraagd naar de operatiezaal te komen omdat zich een complicatie voordeed, daaruit bestaande dat de zaag waarmee door de orthopedisch chirurg aan de heup van [gedaagde in conventie] werd gewerkt was uitgeschoten waarbij een bloeding was opgetreden.
13. De deskundige heeft de kosten ter zake van het voorschot voor zijn werkzaamheden begroot op € 1.000,-- (inclusief omzetbelasting). Op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv ligt in de rede dat [gedaagde in conventie] dit bedrag op de voet van art. 195 Rv ter griffie deponeert, nu zij zich in deze procedure op het standpunt stelt dat [eiser in conventie] jegens haar een beroepsfout heeft gemaakt en de bewijslast van die fout - gelet op de betwisting door [eiser in conventie] - op haar rust.
14. Afhankelijk van de uitkomst van het deskundigenbericht zullen de in reconventie gevorderde schadeposten aan de orde komen.
15. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Tussentijds hoger beroep van dit vonnis is uitgesloten, behoudens ten aanzien van het provisioneel deel ervan.
De rechtbank, recht doende,
in conventie en in reconventie
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Kunt u zich een oordeel vormen over de feiten en omstandigheden waaronder de ingreep van 20 januari 1993 door [eiser in conventie] is uitgevoerd. Zo nee, welke (aanvullende) informatie heeft u nodig?
2. Hoe beoordeelt u, met inachtneming van de hiervoor onder 12 van dit vonnis genoemde uitgangspunten, het handelen van [eiser in conventie] tijdens de bewuste operatie? Heeft hij naar uw oordeel onzorgvuldig gehandeld in die zin dat hij niet heeft gehandeld zoals van een bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht? Zo ja, wat had hij anders moeten doen? Wilt u uw antwoord zo uitgebreid en begrijpelijk mogelijk motiveren?
3. Hoe beoordeelt u, wederom met inachtneming van de hiervoor onder 12 van dit vonnis genoemde uitgangspunten, het handelen van [eiser in conventie] ná de operatie van 20 januari 1993 met betrekking tot de diagnosestelling van het vaat-of zenuwletsel? Is er door zijn handelen of nalaten een onaanvaardbare overschrijding van de ischaemische tolerantietijd opgetreden met een inoperabele beschadiging van de nervus peroneus als gevolg? Wilt u uw antwoord zo uitgebreid en begrijpelijk mogelijk motiveren?
4. Indien u van mening bent dat [eiser in conventie] tijdens of na de operatie op 20 januari 1993 in enig opzicht niet zorgvuldig heeft gehandeld, kunt u dan zo uitgebreid en duidelijk mogelijk aangeven wat hiervan de consequenties op uw vakgebied zijn geweest? Kunt u daarbij aangeven hoe het beloop zou zijn geweest indien de behandeling aan alle daaraan te stellen eisen had voldaan?
5. Indien uw bevindingen en conclusies afwijken van hetgeen de totnutoe ingeschakelde deskundigen hebben bevonden en geconcludeerd, kunt u dat dan uitdrukkelijk en afzonderlijk signaleren en van een toelichting voorzien?
6. Welke andere feiten of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
[betrokkene], vaatchirurg, verbonden aan het Academisch ziekenhuis van de VU, [adres]
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
bepaalt dat [gedaagde in conventie] voor 9 november 2005 (kopieën van) de overige processtukken en - voor zover mogelijk - de andere door de deskundige noodzakelijk geachte stukken aan de deskundige zal doen toekomen,
bepaalt dat [gedaagde in conventie] voor 9 november 2005 als voorschot op de kosten inclusief omzetbelasting van de deskundige € 1.000,-- ter griffie van deze rechtbank dient te deponeren door dit bedrag over te maken op rekening nummer 19.23.25.752 ten name van Rechtbank Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem, onder vermelding van zaak- en rolnummer;
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen,
bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de rechter mr. R.A. van der Pol,
bepaalt dat de plaats en de tijd waar en wanneer de deskundige tot het onderzoek zal overgaan, zullen worden vastgesteld door de deskundige in overleg met de raadslieden van de partijen,
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk en ondertekend bericht zal inleveren ter griffie van deze rechtbank voor 8 februari 2006,
bepaalt dat de deskundige tegelijk met dit schriftelijk bericht zijn declaratie ter griffie zal indienen onder vermelding van het zaak- en rolnummer,
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht moet doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
verwijst de zaak naar de rolzitting van 8 maart 2006 voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [gedaagde in conventie] of voor bepaling datum vonnis,
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis (behoudens het provisioneel deel ervan) alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. van der Pol, rechter, en uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2005.