Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 119063 / HA ZA 04-1917
Datum vonnis: 19 oktober 2005
1. [eiser],
2. [eiser],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. A.C. van Schaick te Tilburg,
1. [gedaagde],
2. [gedaagde],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. M.P.Y. Verhagen te Drunen.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 19 januari 2005 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.1 [eisers in conventie] zijn eigenaar van het erf aan de [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie M, nr. 397. [gedaagden in conventie] zijn eigenaar van het naburige erf aan de [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie M, nr. 396. De beide percelen zijn in 1989 als gevolg van een ruilverkaveling ontstaan en grenzen aan elkaar, zowel -vanaf de Wordragensestraat bezien - aan de rechterzijde (hierna: oostgrens) als aan de achterzijde (hierna: noordgrens) van het perceel van [gedaagden in conventie].
1.2 In de tweede helft van de jaren 90 van de vorige eeuw hebben [gedaagden in conventie] de op hun erf staande schuur aan de oostzijde uitgebreid door middel van een aanbouw, waarvan de buitenwand bestaat uit zogenaamd damwandprofiel. Daarbij is over de kadastrale grens heen gebouwd, zoals hierna onder 1.10 nader is beschreven. Aan de schuren hangen geen goten en er is evenmin een andere waterafvoerende voorziening getroffen. [gedaagden in conventie] hebben destijds voor deze aanbouw geen bouwvergunning aangevraagd.
1.3 Eind 1999 hebben [gedaagden in conventie] bovendien aan de noordgrens van hun perceel een waterbassin gebouwd. De fundering daarvan steekt in de punt circa 5 centimeter teruglopend tot 1 centimeter over de hele lengte over de kadastrale grens. Aan het waterbassin zijn evenmin goten bevestigd.
1.4 Bij brief van 28 oktober 1999 hebben [eisers in conventie] aan [gedaagden in conventie] het volgende meegedeeld: "Middels dit schrijven wijs ik u er voor de zoveelste keer op dat u grensoverschrijdend bezig bent. Dit wil zeggen dat u er een gewoonte van maakt om bouwaktiviteiten op ons perceel gelegen aan de Wordragensestraat sectie M nr. 397 te ontplooien. Dit doet u zonder dat u daarvoor toestemming van ons heeft gekregen. Het is zelfs zo dat wij u er meerdere malen op hebben gewezen waar de grenspaal zit en dus de grens ligt. Wij hebben u daar ook ieder keer bij verteld dat u die grens dient te respecteren en dus de daarvoor geldende afstand dient aan te houden. Voor gebouwen is die afstand op dat punt 1 meter. U trekt zich daar niets van aan waardoor u onrechtmatig jegens ons handelt. U laat ons geen andere keus dan de betreffende instanties in te schakelen, zodat die u van ons land af houden. De kosten die dit met zich mee zal brengen zullen volledig op u worden verhaald."
1.5 Hierop heeft [gedaagde] bij brief van 4 november 1999 onder meer als volgt geantwoord: "U beweert, m.i. ten onrechte, dat ik grensoverschrijdend aan het funderen ben, volgens uw ongestaafde bewering op uw terrein. Volgens de mij ter beschikking staande kadastrale tekeningen zijn uw beweringen niet juist.(...) Ik heb u mondeling aangeraden het kadaster zo spoedig mogelijk op uw kosten een meting te doen verrichten. Ik geef u hierbij te kennen dat, wanneer U niet voor 15 november middels een exacte meting aangetoond hebt dat ik onjuist bezig ben, U accoord gaat met mijn erfscheiding."
1.6 Op 20 december 1999 heeft het kadaster op verzoek van [eisers in conventie] de grens tussen de beide onder 1.1. genoemde percelen ingemeten. Op de kadastrale veldwerktekening staat aangetekend dat Vugts (gedaagde sub 2), eigenaar van perceel 396, wel is uitgenodigd maar niet verschenen.
1.7 De bouw van het onder 1.3 genoemde waterbassin is door de gemeente [woonplaats] (de Gemeente) op 29 december 1999 stilgelegd. [gedaagden in conventie] hebben vervolgens daarvoor een bouwvergunning aangevraagd, die uiteindelijk is geweigerd. Daartegen is geen rechtsmiddel aangewend. [eisers in conventie] hebben de Gemeente vervolgens verzocht handhavend tegen het illegale bouwwerk op te treden, maar de Gemeente heeft dit geweigerd. In de daarover gevoerde procedure bij de bestuursrechter van deze rechtbank is het beroep van [eisers in conventie] gegrond bevonden. De Gemeente heeft tot op heden niet tegen het illegale bouwwerk opgetreden.
1.8 Bij brieven van 16 januari 2002, 5 februari 2004 en 2 juni 2004 zijn [gedaagden in conventie] namens [eisers in conventie] gemaand een einde te maken aan de grensoverschrijdende bebouwing en de afwatering van hun bouwwerken op het perceel van [eisers in conventie].
1.9 [gedaagden in conventie] hebben op de eerste twee brieven geantwoord en daarbij meegedeeld dat hun nooit een afschrift van de kadastrale opmeting is verstrekt en dat zij niet door het kadaster zijn verwittigd dat zij grensoverschrijdend zouden hebben gebouwd.
1.10 Ten tijde van de comparitie ter plaatse heeft [betrokkene], landmeetkundig cartograaf van het kadaster, de kadastrale grens uitgezet. Hij heeft daarbij de grensuitzetting van 1999 (zie 1.6) gecontroleerd en geconstateerd dat deze correct was uitgevoerd. De medewerkers van het kadaster hebben gemeten dat de hoek van de uitbouw van de schuur aan de voorkant van het perceel van [gedaagden in conventie], vanaf de zijwand gemeten, 41 centimeter over de kadastrale grens heen staat. Het dakbestek en de fundering gaan daar nog over heen. Deze overschrijding loopt over een lengte van meters (in een soort taartpuntje) naar achteren terug, totdat op enig punt - ergens ongeveer halverwege de uitbouw - van overschrijding van de kadastrale grens geen sprake meer is.
Het geschil in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
2. [eisers in conventie] vorderen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden in conventie] te veroordelen om de grensoverschrijdende bebouwing op het aan hen toebehorende erf, kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie M, nr. 396 (bedoeld zal zijn: 397) binnen vier weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag(deel) dat [gedaagden in conventie] daarmee in gebreke blijven, met machtiging van [eisers in conventie] om zelf de grensoverschrijdende bebouwing te verwijderen en verwijderd te houden als [gedaagden in conventie] niet binnen acht weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan deze veroordeling hebben voldaan, op kosten van [gedaagden in conventie] binnen acht dagen te voldoen. Voorts vorderen zij [gedaagden in conventie] te veroordelen om de afwatering vanaf hun perceel op het perceel van [eisers in conventie] te staken en gestaakt te houden, binnen vier weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag(deel), met machtiging van [eisers in conventie] om zelf deze afwatering te staken en gestaakt te houden als [gedaagden in conventie] niet binnen acht weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan deze veroordeling hebben voldaan, op kosten van [gedaagden in conventie] binnen acht dagen te voldoen. Ten slotte vorderen zij de veroordeling van [gedaagden in conventie] in de kosten van dit geding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
3. [gedaagden in conventie] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Zij vorderen in (voorwaardelijke) reconventie, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [eisers in conventie] te veroordelen om de afwatering van hun erf via het erf van [gedaagden in conventie] binnen vier weken na de betekening van het in deze te wijzen vonnis te staken, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag(deel), met machtiging van [gedaagden in conventie] om zelf deze afwatering te staken en gestaakt te houden als [eisers in conventie] niet binnen acht weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan deze veroordeling hebben voldaan, op kosten van [eisers in conventie] binnen acht dagen te voldoen. In het geval dat mocht blijken dat de bebouwing van [gedaagden in conventie] de erfgrens overschrijdt en/of afwatert op de grond van [eisers in conventie], vorderen [gedaagden in conventie] [eisers in conventie] te veroordelen om aan [gedaagden in conventie] een zodanig deel van het perceel in eigendom over te dragen dat de bestaande bebouwing, inclusief voor afvoer van hemelwater benodigde ruimte, tegen voldoening van een door de rechtbank te bepalen waarde, de erfgrens niet langer zal overschrijden, dan wel (zo begrijpt de rechtbank de vordering:) [eisers in conventie] te veroordelen mee te werken aan het vestigen van een erfdienstbaarheid ten laste van hun erf tot handhaving van de thans bestaande toestand, inclusief de afvoer van het hemelwater van de loods van [gedaagden in conventie] op hun erf, met de veroordeling van [eisers in conventie] in de proceskosten in conventie en in reconventie vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
4. [eisers in conventie] hebben in reconventie op hun beurt gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
Grensoverschrijdende bebouwing
5. Vooropgesteld moet worden en daar zijn de partijen het sinds de kadastrale opmeting tijdens de comparitie ter plaatse ook over eens, dat [gedaagden in conventie] zowel de schuur aan hun oostgrens als (in zeer geringe mate) het waterbassin aan de noordgrens over de kadastrale grens hebben gebouwd. In tegenstelling tot hetgeen dienaangaande in de conclusie van antwoord was gesteld, heeft [gedaagde] ter comparitie erkend dat hij eerst met de uitbreiding in 1997 over de kadastrale grens heen heeft gebouwd. Het betoog van [gedaagden in conventie] dat de schuren er reeds meer dan twintig jaar staan en de positie van de zijgevel daarvan ten opzichte van de erfgrens met [eisers in conventie] niet is veranderd, kan reeds daarom verder onbesproken blijven. Daarmee staat vast dat [gedaagden in conventie] met de grensoverschrijdende bebouwing in beginsel een inbreuk maken op het eigendomsrecht van [eisers in conventie].
6. Vervolgens moet worden bezien of de vordering tot verwijdering van die grensoverschrijdende bebouwing toewijsbaar is. Het verweer van [gedaagden in conventie] daartegen luidt dat [eisers in conventie] bij deze vordering geen redelijk belang hebben, omdat de percelen in een landelijk gebied liggen, de onderhavige grond niet door hen is gebruikt en er van waardevermindering van hun perceel geen sprake is. [gedaagden in conventie] hebben verder nog aangevoerd dat [eisers in conventie] tot in 1999 geen problemen hebben gemaakt van de aanbouw aan de schuren in 1997, hetgeen [eisers in conventie] overigens gemotiveerd hebben betwist.
7. Veronderstellenderwijs aangenomen dat [eisers in conventie] niet hebben geprotesteerd, impliceert dit niet dat zij daarmee toestemming aan [gedaagden in conventie] hebben gegeven over de kadastrale grens te bouwen. Eerst ter comparitie heeft [gedaagde] verklaard dat [eiser] ten tijde van de bouw in 1997 desgevraagd de aannemers heeft meegedeeld dat de grens tussen de percelen ongeveer naast het (ooit door hemzelf gemetselde) kleine muurtje lag. Dit hebben [eisers in conventie] eveneens betwist. De stelling dat [eiser] op een vraag van de aannemers op deze wijze heeft geantwoord, kan - indien bewezen - evenmin tot de slotsom leiden dat [eiser] kennelijk heeft ingestemd met de grensoverschrijdende bebouwing, laat staan dat zijn echtgenote, [eiseres], dat heeft goed gevonden. Voor zover [gedaagden in conventie] met een beroep op die mededeling hebben willen betogen dat zij hebben gedaan wat van hen kon worden verwacht en de grensoverschrijding hun niet kan worden toegerekend, wordt als volgt overwogen. In een landelijk gebied zijn de percelen van oudsher (meestal) niet helemaal rondom afgebakend. Op het moment dat men naast de bestaande bebouwing wil uitbouwen tot aan de erfgrens om optimaal gebruik te kunnen maken van het ter beschikking staande perceelsoppervlak, zal duidelijk moeten zijn waar de erfgrens loopt en zal - zo nodig - onderzoek naar de loop van de grens moeten worden gedaan. Door, ondanks het kennelijk ook voor [gedaagden in conventie] onzekere verloop van de erfgrens, zonder nader onderzoek in de "perceelsgrensstrook" te gaan bouwen, hebben zij bewust het risico genomen dat zij over die grens heen zouden bouwen, welk risico zich heeft verwezenlijkt. De rechtbank is van oordeel dat daarmee aan hun zijde sprake is van grove schuld ter zake van de grensoverschrijdende aanbouw. Een mededeling van de buurman dat de grens ongeveer naast het kleine muurtje lag, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet anders, daargelaten dat bij gebreke van een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod met betrekking tot die door [eisers in conventie] uitdrukkelijk betwiste mededeling aan bewijs niet wordt toegekomen. Uit het vorenstaande volgt dat reeds op grond van het bepaalde in artikel 5:54 lid 3 BW het beroep van [gedaagden in conventie] op het eerste lid van dat artikel niet opgaat. De reconventionele vordering op grond van artikel 5:54 BW zal dan ook worden afgewezen.
8. Hetgeen in het voorgaande is overwogen ten aanzien van de aanbouw van de schuren in 1997, geldt in versterkte mate voor de bouw van het waterbassin aan de noordzijde in 1999, nu uit de overgelegde stukken genoegzaam blijkt dat [gedaagden in conventie] ten tijde van deze (illegale) bouw door [eisers in conventie] op de grensoverschrijding is gewezen en deze desondanks is doorgezet.
9. De conclusie is dat het verweer van [gedaagden in conventie] faalt, zodat moet worden aangenomen dat [gedaagden in conventie] met de grensoverschrijdende bebouwing aan hun oost- en noordgrens een onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers in conventie] hebben gemaakt. De vordering in conventie tot verwijdering van die grensoverschrijdende bebouwing ligt gezien het vorenstaande voor toewijzing gereed. Aan deze veroordeling zal een dwangsom worden verbonden, zij het dat er aanleiding is om deze te matigen en aan een maximum te binden. Er is voorts aanleiding [gedaagden in conventie] een ruimere termijn voor verwijdering te gunnen. De gevorderde machtiging in geval [gedaagden in conventie] niet tot verwijdering mochten overgaan kan eveneens worden toegewezen. De daarop betrekking hebbende, gevorderde kostenveroordeling zal niet worden toegewezen omdat deze kosten nog (te) ongewis zijn.
10. Ten overvloede wordt nog overwogen dat voor zover [gedaagden in conventie] naast het specifiek op dit geval van toepassing zijnde artikel 5:54 BW nog hebben bedoeld op te werpen dat er sprake is van misbruik van recht door de verwijdering te vorderen (art. 3:13 BW), dit verweer ook wordt verworpen. Aangenomen moet worden dat [gedaagden in conventie] welbewust, zonder bouwvergunningen en zonder instemming van [eisers in conventie] op hun terrein hebben gebouwd. Dan kan niet worden aangenomen dat de met de verplaatsing van de betreffende "damwandprofiel"-wanden van de schuren tot het eigen perceel en de gedeeltelijke afbraak van de fundering van de schuren en het waterbassin gemoeide kosten, afgezet tegen het belang bij een beëindiging van de onrechtmatige toestand naar redelijkheid meebrengen dat geen verwijdering kan worden verlangd. Het feit dat [gedaagden in conventie] tijdelijk een deel van zijn voorraad zal moeten verplaatsen, maakt dat niet anders. Er zijn evenmin andere feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die tot het oordeel leiden dat [gedaagden in conventie] door de amotie in hun belangen onevenredig worden benadeeld.
Afwatering over naburig perceel
11. Vaststaat dat aan de schuren en het waterbassin geen regengoten zijn bevestigd. Het regenwater vloeit daarom vanaf de daken rechtstreeks op de grond af. [gedaagden in conventie] hebben aangevoerd dat [eisers in conventie] dit hebben te dulden op grond van artikel 5:38 BW. Dit standpunt moet worden verworpen. Dit artikel ziet immers op de lager gelegen erven die het water dat van de hoger gelegen erven van nature afloopt moeten ontvangen. Daarvan is in dit geval geen sprake nu het gaat om hemelwater dat van het dak van een gebouw op het erf van een ander afloopt. Omdat (zoals hiervoor is overwogen) sprake is van onrechtmatige grensoverschrijdende bebouwing, staat daarmee vast dat het water dat van die bebouwing afloopt op het erf van [eisers in conventie] stroomt. [gedaagden in conventie] zullen daarom (overeenkomstig de in artikel 5:52 BW neergelegde verplichting) op hun eigen perceel binnen de kadastrale grenzen een waterafvoerende voorziening dienen te treffen. Met andere woorden, ook de regengoten zullen niet over de kadastrale grens boven het perceel van [eisers in conventie] mogen hangen.
12. In reconventie hebben [gedaagden in conventie] op hun beurt gevorderd [eisers in conventie] te veroordelen om de afwatering van hun erf via het erf van [gedaagden in conventie] te staken. Ter comparitie is door [gedaagden in conventie] een buisje van [eisers in conventie] aangewezen dat volgens hen afwatert op hun perceel. De rechtbank heeft ter comparitie echter geconstateerd dat dat buisje op het perceel van [eisers in conventie] afwatert, zodat deze reconventionele vordering van [gedaagden in conventie] eveneens moet worden afgewezen. Voorts is vastgesteld dat het erf van [eisers in conventie] hoger ligt dan dat van [gedaagden in conventie], zodat laatsgenoemden het water dat van nature op hun erf afloopt hebben te dulden (art. 5:38 BW). Er is voor het overige niets gesteld of anderszins gebleken dat tot een ander oordeel zou dienen te leiden.
In conventie en in reconventie
13. Als de in conventie en in reconventie in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagden in conventie] worden veroordeeld in de kosten van de beide procedures.
1. veroordeelt [gedaagden in conventie] binnen drie maanden na de betekening van dit vonnis de grensoverschrijdende bebouwing te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag(deel) gedurende de periode dat [gedaagden in conventie] in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 25.000,-,
2. bepaalt dat voor het geval [gedaagden in conventie] in gebreke blijven aan de veroordeling onder 1. te voldoen, [eisers in conventie] gerechtigd zijn om zelf de grensoverschrijdende bebouwing op kosten van [gedaagden in conventie] te verwijderen, voor zover noodzakelijk met machtiging van [eisers in conventie] daartoe de grond van [gedaagden in conventie] te betreden,
3. veroordeelt [gedaagden in conventie] binnen drie maanden na de betekening van dit vonnis de afwatering vanaf (de bebouwing op) het aan hen toebehorende perceel (gemeente [woonplaats], sectie M, nr. 396) op het perceel van [eisers in conventie] (gemeente [woonplaats], sectie M, nr. 397) te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag(deel) gedurende de periode dat [gedaagden in conventie] in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 5.000,-,
4. bepaalt dat voor het geval [gedaagden in conventie] in gebreke blijven aan de veroordeling onder 3. te voldoen, [eisers in conventie] gerechtigd zijn om zelf deze afwatering op kosten van [gedaagden in conventie] te doen staken en gestaakt te doen houden, voor zover noodzakelijk met machtiging van [eisers in conventie] daartoe de grond van [gedaagden in conventie] te betreden,
5. veroordeelt [gedaagden in conventie] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisers in conventie] bepaald op € 324,78,- aan verschotten en € 904,- aan salaris procureur, met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na de betekening van dit vonnis,
6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7. wijst het meer of anders gevorderde af,
8. wijst de vorderingen af,
9. veroordeelt [gedaagden in conventie] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisers in conventie] bepaald op € 452,- aan salaris procureur, met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na de betekening van dit vonnis,
10. verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M.I. de Waele en uitge-spro-ken in het openbaar op 19 oktober 2005.