ECLI:NL:RBARN:2005:AU8388

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
131003
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijgende verjaring van eigendom door een parochie en de rol van erfgenamen

In deze zaak heeft de Rooms-Katholieke Parochie van de Heilige Andreas, gevestigd te Groessen, gemeente Duiven, een kort geding aangespannen tegen de bewaarder van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers. De parochie stelt dat zij door verkrijgende verjaring volledig eigenaresse is geworden van bepaalde percelen, omdat zij deze meer dan 20 jaar onafgebroken in bezit heeft gehad en zich als eigenaresse heeft gedragen. De parochie beroept zich op artikel 3:306 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat de rechtsvordering van eventuele erfgenamen van de vorige eigenaar, J.A.P. Vermeer, is verjaard. De bewaarder heeft zich echter gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter, maar heeft wel kanttekeningen geplaatst bij de spoedeisendheid van de vordering en de stelling dat er geen erfgenamen meer zijn.

De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis vastgesteld dat de parochie niet kan aantonen dat zij ooit bezit heeft verkregen van de percelen, omdat er nog steeds een rechtsverhouding bestaat tussen de parochie en de erfpachter, en dat de erfpacht niet beëindigd is. De rechter heeft ook opgemerkt dat de erfpachter krachtens zijn recht van erfpacht houder van de onroerende zaak is en niet bezitter, wat betekent dat de parochie niet kan claimen dat zij door verjaring eigenaresse is geworden. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vordering van de parochie moet worden afgewezen, omdat er geen bewijs is dat de parochie ooit bezit heeft verkregen en omdat de erfgenamen van de vorige eigenaar niet zijn opgeroepen in deze procedure.

Het vonnis is uitgesproken op 7 oktober 2005 door mr. R.J.B. Boonekamp, die de parochie in de kosten van het kort geding heeft verwezen, omdat zij in het ongelijk is gesteld. De kosten zijn vastgesteld op € 816,-- voor salaris en € 244,-- voor verschotten.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 131003 / KG ZA 05-545
Datum vonnis: 7 oktober 2005
Vonnis in kort geding
in de zaak van
ROOMS-KATHOLIEKE PAROCHIE VAN DE HEILIGE ANDREAS,
gevestigd te Groessen, gemeente Duiven,
eiseres,
procureur en advocaat mr. R. de Lange te Zevenaar,
tegen
MR. [gedaagde 1],
in zijn hoedanigheid van de bewaarder van de Dienst
voor het kadaster en de openbare registers,
zetelende te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. J.A.J.M. van Aken te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna de parochie en de bewaarder genoemd worden.
Het verloop van de procedure
De parochie heeft de bewaarder ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
De bewaarder heeft zich ten aanzien van het gevorderde gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
De advocaat van de parochie en de advocaat van de bewaarder hebben de zaak bepleit, laatstgenoemde overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities.
Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1. Op of omstreeks 11 juli 1853 is ten behoeve van de parochie bij notariële akte het zakelijk recht van erfpacht gevestigd met betrekking tot de op dat moment aan de heer [betrokkene 1] in eigendom toebehorende percelen kadastraal bekend gemeente Groessen en Loo genummerd C 701 en C 2778 gelegen aan ’t Straatje te Groessen.
De parochie heeft die percelen sindsdien feitelijk in gebruik, hoofdzakelijk als begraafplaats en opbergruimte.
2. De heer [betrokkene 1] is op of omstreeks 30 juli 1854 overleden. Eventuele erfgenamen van hem hebben zich tot op heden niet gemeld, ondanks een oproep daartoe door/namens na te noemen notaris via een tweetal advertenties in de dagbladen Trouw en de Gelderlander van 15 respectievelijk 18 april 2005.
3. Omdat de parochie van mening is dat zij door (verkrijgende) verjaring eigenaresse van de onder 1. genoemde percelen is geworden, heeft zij ter inschrijving daarvan in de openbare registers op 29 augustus 2005 door notaris mr. M. van Lawick van Pabst te Zevenaar een “verklaring van verjaring” als bedoeld in art. 34 van de Kadasterwet laten opmaken. Daarin verklaart de notaris tevens -op de voet van het bepaalde in artikel 37, eerste lid onder c van de Kadasterwet- dat hij niet kan voldoen aan het bepaalde in het eerste lid sub a (met betrekking tot de vereiste instemming van betrokkenen) en b (wat betreft de overlegging van bewijsstukken inzake de gestelde verjaring) van dat wetsartikel.
4. Op 30 augustus 2005 heeft de bewaarder het verzoek van de parochie om inschijving van de “verklaring van verjaring” in de openbare registers geweigerd en met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid van artikel 37 van de Kadasterwet de aanbieding van die notariële verklaring (slechts) geboekt in het register van voorlopige aantekeningen.
De vordering
1. De parochie stelt dat zij door verkrijgende verjaring (volledig) eigenaresse van genoemde percelen is geworden, omdat zij reeds meer dan 20 jaren het onafgebroken bezit daarvan heeft gehad, zich als eigenaresse daarvan heeft gedragen en geen der (eventuele) erfgenamen van [betrokkene 1] zich gedurende die tijd heeft beroepen op het eigendomsrecht. Het bepaalde in art. 3: 306 BW brengt dan volgens de parochie mee dat elke rechtsvordering van de eventuele erfgenamen van [betrokkene 1] is verjaard.
Omdat de bewaarder desondanks weigert de onderhavige verjaring in de openbare registers in te schrijven, vordert de parochie thans, kort gezegd, hem daartoe te bevelen op de voet van het bepaalde in art.
3: 20, tweede lid BW.
2. De bewaarder heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter. Wel heeft hij enkele kanttekeningen geplaatst bij de aard en de wijze van deze procedure. Zo zet hij vraagtekens bij het
spoedeisend belang van de vordering en bij de stelling van de parochie dat er geen erfgenamen zijn althans dat deze niet meer te achterhalen zijn. Tevens is hij van mening dat er nog steeds een rechtsverhouding bestaat tussen de parochie en [betrokkene 1] (c.q. diens eventuele erfenamen), omdat de onderhavige erfpacht nimmer op enige wijze is beëindigd. Volgens de bewaarder staat deze rechtsverhouding aan een beroep op verjaring in de weg.
De beoordeling van de vordering
1. Voorop gesteld moet worden dat de erfpachter krachtens zijn recht van erfpacht houder van de onroerende zaak wordt (art. 5: 85 BW) en niet bezitter. In ieder geval zolang het erfpachtrecht bestaat kan de houder niet bezitter worden (art. 3: 111 BW). Wellicht kan zijn houderschap van de onroerende zaak na het einde van het erfpachtrecht in bezit overgaan indien hij in het genot van de zaak blijft. Uit de overgelegde stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is niet komen vast te staan dat het onderhavige, aan de parochie toekomende recht van erfpacht in duur is beperkt. Het moet dus niet uitgesloten worden geacht dat deze erfpacht destijds voor onbepaalde tijd of eeuwigdurend is gevestigd.
Nu evenmin is gesteld of gebleken dat de erfpacht op enig moment op verzoek van (een van) betrokken partijen of op andere wijze is beëindigd, is op zijn minst genomen onzeker of de parochie ooit bezit van de percelen heeft verkregen.
Voor verkrijging van eigendom door de in art. 3: 105 BW bedoelde extinctieve verjaring is nodig dat de parochie bezit had op het moment dat de verjaring van de rechtsvordering als in dat artikel bedoeld, wordt voltooid, ook al was dat bezit -zoals hier- niet te goeder trouw.
Gezien het voorgaande kan echter niet worden aangenomen dat de parochie ooit bezit heeft verkregen.
2. Het voorgaande betekent dat niet op voorhand al kan worden gezegd dat de parochie door verjaring of anderszins eigenaresse van de percelen is geworden. Een nader onderzoek zal hieromtrent uitsluitsel moeten geven; daarvoor is in dit kort geding echter geen plaats.
Nu gelet op het vorenstaande evenmin kan worden gezegd dat de weigering van de bewaarder om de gestelde verjaring in de openbare registers in te schrijven ten onrechte is geschied, dient de vordering reeds op die grond te worden afgewezen, nog daargelaten de vraag of de parochie daarbij wel een spoedeisend belang heeft.
3. Bij het voorgaande verdient voorts aandacht dat niet zonder meer voorbijgegaan kan worden aan het feit dat de (eventuele) erfgenamen van [betrokkene 1] in dit geding niet zijn opgeroepen en dat daarmee niet is voldaan aan artikel 37, tweede lid Kadasterwet. Aan de parochie kan worden toegegeven dat een onderzoek naar de vraag wie die erfgenamen zijn gelet op de inmiddels verstreken tijd zeker niet eenvoudig zal zijn, maar dat mag geen beletsel zijn om die (eventuele) erfgenamen de gelegenheid te geven in de (bodem) procedure te worden betrokken teneinde hun standpunt over deze kwestie kenbaar te maken.
4. Als de in het ongelijk gestelde partij zal de parochie in de kosten van dit kort geding worden verwezen.
De beslissing
De voorzieningenrechter
weigert de gevorderde voorziening,
veroordeelt de parochie in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de bewaarder bepaald op € 816,-- voor salaris en op € 244,-- voor verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Wouters op 7 oktober 2005.
de griffier de rechter