ECLI:NL:RBARN:2005:AU7621

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
121716
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verkeersongeval tussen snorfiets en Ford Transit met letsel als gevolg

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 31 mei 2002, waarbij de eiseres, een oudere vrouw, met haar snorfiets in botsing kwam met een Ford Transit bestuurd door een verzekerde van Stad Rotterdam. De eiseres vorderde schadevergoeding van Stad Rotterdam, die zij volledig aansprakelijk hield voor de gevolgen van het ongeval. De rechtbank moest beoordelen in hoeverre de schade aan de eiseres te wijten was aan haar eigen verkeersfout, aangezien zij de Veenweg overstak zonder voorrang te verlenen aan de van rechts komende Ford Transit.

De rechtbank constateerde dat de bestuurder van de Ford Transit, [betrokkene], de maximumsnelheid had overschreden en dat dit bijdroeg aan het ontstaan van het ongeval. Echter, de eiseres had ook een verkeersfout gemaakt door de Veenweg over te steken zonder goed te kijken. De rechtbank oordeelde dat beide partijen een aandeel in de schuld hadden en dat de schade in gelijke mate aan beide partijen kon worden toegerekend. Dit leidde tot een billijkheidscorrectie, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de gevolgen van het ongeval voor de eiseres, die ernstig letsel had opgelopen en blijvende schade had. De rechtbank besloot dat de schade voor 50% door Stad Rotterdam diende te worden vergoed, maar dat er een deskundige benoemd moest worden om de ernst van de letselschade verder te onderzoeken.

De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling, waarbij partijen de gelegenheid kregen om zich uit te laten over de benoeming van een deskundige en de te stellen vragen. De rechtbank hield iedere verdere beslissing aan en bepaalde dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk was tegelijk met dat van het eindvonnis.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 121716 / HA ZA 04-2393
Datum vonnis: 5 oktober 2005
Vonnis
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres bij dagvaarding van 21 december 2004,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. E.P. Dorenbosch te Hengelo (O),
tegen
de naamloze vennootschap
N.V MAATSCHAPPIJ VAN ASSURANTIE, DISCONTERING EN BELEENING DER SRAD ROTTERDAM ANNO 1720,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. W.A. Luiten te Rotterdam.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 2 maart 2005 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
* een akte vermeerdering van eis van de zijde van [eiseres];
* een antwoordakte van de zijde van Stad Rotterdam.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1.1 Op vrijdag 31 mei 2002 omstreeks 14.52 bestuurde [eiseres] (geboren op 30 oktober 1937) een snorfiets (Spartamet). Zij reed daarmee op het fietspad door het bos, komende uit de richting van de Staverdenseweg en gaande in de richting van de Veenweg in Elspeet, gemeente Nunspeet. Vlak voor het punt waar het fietspad uitkomt op de Veenweg stond een voorrangsbord B6 als bedoeld in Bijlage II bij het RVV 1990. Dat voorrangsbord stond, gezien vanuit de rijrichting van [eiseres], gedraaid.
1.2 [bet[betrokkene] (geboren op 1 april 1972) reed als bestuurder van een Ford Transit over de Veenweg, komende uit de richting van de Merelweg. Hij kwam voor [eiseres] van rechts. De toegestane maximumsnelheid bedroeg 80 kilometer per uur.
1.3 [eiseres] is met haar snorfiets de Veenweg overgestoken. Vervolgens heeft ter hoogte van de kruising tussen het bospad en de Veenweg een aanrijding plaatsgevonden tussen de door [betrokkene] bestuurde Ford Transit en de door [eiseres] bestuurde snorfiets. [eiseres] heeft als gevolg van het ongeval letsel opgelopen. De van het proces-verbaal van politie Regio Noord-Oost Nederland/Team Ermelo/Putten deel uitmakende geneeskundige verklaring vermeldt als waargenomen letsel een enkel breuk rechts, puntbloedinkjes op het hoofd (indicatief voor onderliggend letsel) en storingen in het bewustzijn. Voornoemd proces-verbaal van politie bevindt zich bij de stukken.
1.4 Van de stukken maakt verder deel uit een proces-verbaal van VerkeersOngevalsAnalyse (hierna: VOA) van 10 juni 2002. Blijkens het proces-verbaal van VOA heeft [betrokkene] gereden met een snelheid van 91,3 km per uur en zou hij bij de wettelijk toegestane snelheid van 80 km per uur op een afstand van 12,26 voor de plaats van de botsing tot stilstand zijn gekomen. Bij de stukken bevindt zich verder een in opdracht van Stad Rotterdam opgemaakt rapport van VOA van [betrokkene] van 18 april 2003. Zijn conclusies luiden, voor zover van belang, dat [betrokkene] waarschijnlijk heeft gereden met een snelheid van rond de 90 km per uur, met een mogelijke variant naar ongeveer 87,5 km per uur en dat hij zowel bij een snelheid van 90 als bij 87,5 km per uur met zijn voertuig voor de botsplaats tot stilstand had kunnen komen indien hij daar had gereden met 80 km per uur èn op gelijke wijze had gereageerd.
1.5 De door [betrokkene] bestuurde Ford Transit was voor wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Stad Rotterdam.
1.6 [eiseres] is van 31 mei tot 25 juni 2002 opgenomen geweest op de neurologische afdeling van de Isala Klinieken, Locatie Sophia te Zwolle. De behandelend neuroloog, [betrokkene], heeft bij brief van 25 juni 2002 verslag gedaan omtrent het letsel van [eiseres] als gevolg van het ongeval. Bij brief van 15 september 2003 heeft hij in antwoord op vragen van de advocaat van [eiseres] het volgende geschreven:
"1. Ik zag patiënte voor het eerst op 31 mei 2002.
2. De diagnose was contusio cerebri en verder een fractuur van de rechter enkel.
3. Patiënte is uitvoerig behandeld op de Neurointensive Care en vervolgens nog op de verpleegafdeling, één en ander is terug te vinden in de ontslagbrief.
4. Een eindtoestand zal zijn bereikt medio 2004.
5. Patiënte is op 25 juni 2002 overgeplaatst naar elders.
6. Patiënte wordt niet door mij teruggezien maar in haar eigen woonomgeving ongetwijfeld nog wel behandeld cq. begeleid."
1.7 Van 25 juni 2002 tot 14 oktober 2002 is [eiseres] opgenomen geweest op de afdeling neurologie van het Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein. Een brief van de behandelend neuroloog, [betrokkene] en assistent [betrokkene], van 23 oktober 2002 bevindt zich bij de stukken.
1.8 Op 25 oktover 2002 is de Bruin opgenomen in het Zorgcentrum Beatrix te Culemborg. Verpleeghuisarts [betrokkene] heeft bij brief van 7 oktober 2003 onder meer het volgende geschreven:
"3. (....) Behandeling betreft symptoombestrijding die veroorzaakt wordt door het frontaalsyndroom. Dit houdt in dat er naast structuur ook medicatie gegeven wordt om onrust hanteerbaar te houden. Er is nog wel geprobeerd haar zo zelfstandig mogelijk te laten functioneren maar de gegeven therapie heeft nauwelijks effect gehad. Op dit moment gaat het qua onrust goed met haar.
4. (....) Gezien het uitblijven van verbetering van haar zelfstandigheid en de grote zorgbehoefte zal cliënte permanent in het verpleegtehuis verblijven. (....)"
1.9 Seder 15 februari 2005 is [eiseres] opgenomen in verpleeghuis Salem te Ridderkerk. Bij brief van 10 mei 2002 heeft Verpleeghuisarts [betrokkene] onder meer het volgende geschreven:
"1. Op 15 februari dit jaar zag ik mw. (....) [eiseres] voor de eerste maal.
2. Mw. had de volgende medische probleemlijst:
- Frontaalkwabsyndroom na hersenletsel
- hemiparese rechts
- status na distale fibula? rechts
- depressieve stemmingsstoornissen (gebruikte Remeron ten tijde van ongeval)
- (controle) dwangklachten
- artrose
- lumbale HNP
- hypertensie
- glaucoom
- recidiverende UWI's
Bij onderzoek vond ik o.a. onwillekeurige bewegingen, afwisselend in het gehele lichaam optredend, de hele dag door, verergerend bij vele prikkels en onrust. Mw is volledig rolstoelafhankelijk en kan zich slechts uiten, niet alleen door haar meoilijk vertsaanbare spraak maar ook doordat ze haar gedachten moeilijk onder woorden kan brengen.
3. (...)
4. de prognose bij mw. is dat de handicaps niet essentieel meer zullen verbeteren maar dat de omgang van mw. met haar handicaps nog wat beter kunnen worden.
5.(....)"
1.10 Bij de stukken bevinden zich verder een brief van de behandelend fysiotherapeute J. Ploeg-Vermeulen van 3 mei 2005 en een brief van de behandelend ergotherapeut M. Hartemink van 28 april 2005.
1.11 [eiseres] houdt Stad Rotterdam volledig aansprakelijk voor de door haar als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade. Bij brief van 7 mei 2004 heeft Stad Rotterdam zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de geringe snelheidsoverteding van haar verzekerde en het niet in acht nemen van de voorrangsplicht door [eiseres], 'een schuldverdeling van 65/35 in het voordeel van onze verzekerde alleszins redelijk is'.
Het geschil
2. Na bij akte buiten bezwaar van Stad Rotterdam haar eis te hebben vermeerderd vordert [eiseres] dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Stad Rotterdam zal veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 286.372,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten legt zij daaraan ten grondslag dat Stad Rotterdam volledig aansprakelijk is voor de schadelijke gevolgen van het ongeval op 31 mei 2002 tussen de door haar bestuurde snorfiets en de door de verzekerde van Stad Rotterdam bestuurde Ford Transit. De schade bestaat uit de volgende posten:
a. kosten zienehuisverblijf: € 3.358,--;
b. (toekomstige) extra reiskosten echtgenoot : € 66.540,--;
c. voertuigschade: € 770,--;
d. huishoudelijke hulp: tot 31 oktober 2004 € 4.930, toekomstige schade tot 75-jarige leeftijd € 16.320,--;
e. kosten aanschaf en ombouw aangepaste auto: € 8.450,--;
f. toegenomen kosten autoverzekering: verschenen schade € 253,-- toekomstige schade tot 80-jarige leeftijd) € 2.577,--;
g. eigen bijdrage AWBZ verschenen schade tot en met 31 december 2003 € 2.487,--, tot en met oktober 2004 € 1.860,-- en toekomstige schade € 21.347,--;
h. onverzekerde medische kosten: verschenen schade tot en met oktober 2004 € 213,--, toekomstige schade tot 80-jarige leeftijd € 1.036,--;
i. aanschaf extra kleding: € 2.500,--;
j. smartengeld € 125.000,--;
k. Buitengerechtelijke kosten: € 4.718,--;
l. Wettelijke rente: over de verschenen schade € 1.000,--
3. Stad Rotterdam voert gemotiveerd verweer. Daarop zal, voor zover van belang, hierna worden ingegaan.
De beoordeing van het geschil
4. Nu de door [betrokkene] ten tijde van het ongeval bestuurde Ford Transit voor wettelijke aansprakelijkheid was verzekerd bij Stad Rotterdam heeft [eiseres] op de voet van art. 6 lid 1 WAM een rechtstreeks vorderingsrecht op Stad Rotterdam.
5. Vooropgesteld wordt dat een snorfiets heeft te gelden als een motorrijtuig in de zin van art. 1 lid 1 aanhef en sub c WVW 1994 nu dit voertuig bestemd is om anders dan langsspoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op af aan het voertuig zelf aanwezig. Dat brengt mee dat ingevolge het bepaalde in art. 185 lid 4 WVW de toepasselijkheid van art. 185 WVW is uitgesloten nu sprake was van een ongeval waarbij het door [betrokkene] betrokken motorrijtuig - de Ford Transit - betrokken was en scahde is toegebracht aan [eiseres] die met een ander motorrijtuig in beweging - de snorfiets - werd vervoerd.
6. De vorderingen dienen derhalve te worden beoordeeld op de grondslag van art. 6:162 BW. Tussen partijen is op zichzelf niet in geschil dat [betrokkene] ter zake van zijn wijze van rijden rechtens enig verwijt kan worden gemaakt, daaruit bestaande dat hij heeft gereden met een hogere snelheid dan de ter plaatse wettelijke toegestane maximumsnelheid van 80 km per uur. Blijkens het proces-verbaal van VOA bedroeg de snelheid van de door [betrokkene] bestuurde Ford Transit 91,3 km per uur, terwijl die snelheid volgens het door Stad Rotterdam in het geding gebrachte rapport van [betrokkene] 'rond de 90 km/h met een mogelijke variant naar ongeveer 87,5 km/h' lag. Ook indien van die laatste snelheid zou worden uitgegaan moet de conclusie zijn dat [betrokkene] harder heeft gereden dan toegestaan (art. 21 aanhef en onder a RVV) zodat hem van zijn wijze van rijden, voor zover van belang voor het ontstaan van het ongeval, een verwijt treft.
7. Het debat tussen partijen spitst zich toe op de vraag naar de omvang van de vergoedingsplicht van Stad Rotterdam: volgens [eiseres] dient Stad Rotterdam de schade volledig te vergoeden, terwijl Stad Rotterdam zich op grond van eigen schuld van de zijde van [eiseres] (art. 6:101 BW) op het standpunt stelt dat een verdeling op basis van 2:1 ten nadele van [eiseres] redelijk en juist is.
Eigen schuld en causale afweging
8. Het eigen schuld verweer berust op de stelling dat [eiseres] een verkeersfout heeft gemaakt door de Veenweg over te steken terwijl voor haar kenbaar van rechts de door [betrokkene] bestuurde auto naderde die zij voorang had moeten geven. Dat is het geval omdat [betrokkene] voor haar van rechts kwam (art. 15 lid 1 RVV), vanwege de aanwezigheid van het in Bijlage I bij het RVV 1990 in B6 bedoelde bord ('verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg') en omdat [eiseres] van een onverhard bospad kwam (art. 15 lid 2 onder a RVV).Die verkeersfout is door [eiseres] erkend en staat daarmee vast.
9. Het bestaan van die verkeersfout aan de zijde van [eiseres] wettigt de conclusie dat haar schade mede een gevolg is van die verkeersfout. Het beroep op eigen schuld van Stad Rotterdam slaagt dus zodat vervolgens op de voet van art. 6:101 lid 1 BW dient te worden bezien in welke mate de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
10. Aan de zijde van [betrokkene] geldt dat hij de maximum toegestane snelheid heeft overschreden en derhalve in strijd met art. 5 WVW juncto art. 19 RVV zijn Ford Transit niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen, terwijl een weggebruiker zijn snelheid nu juist dient aan te passen aan de concrete omastandigheden. Met toepassing van de in de rechtspraak van de Hoge Raad ontwikkelde 'omkeringsregel' is het (c.s.q.n.) causaal verband tussen de normschending en het ongeval in beginsel gegeven. Deze uit art. 5 WVW in samenhang met art. 19 RVV 1990 voortvloeiende norm strekt immers ter voorkoming van een specifiek gevaar, te weten het gevaar dat zich een verkeersongeval - in dit geval verwezenlijkt door een anrijding met letsel tot gevolg - voordoet (vgl. onder meer HR 24 september 2004, RvdW 2004, 110 r.o. 3.5 en HR 8 april 2005, RvdW 2005, 52). Dat geldt nog temeer omdat zowel uit het proces-verbaal van VOA van de politie als uit het rapport van VOA van [betrokkene] volgt dat de aanrijding niet zou hebben plaatsgevonden indien [betrokkene] zich aan de toegestane maximumsnelheid zou hebben gehouden. Tegenbewijs is niet aan de orde, omdat geen feiten zijn gesteld waaruit niettemin kan volgen dat het ongeval ook zonder de normschending door [betrokkene] zou zijn ontstaan.
11. Aan de zijde van [eiseres] geldt echter de hiervoor onder 8 genoemde verkeersfout, die als een schending van de norm van art. 5 WVW in samenhang met art. 15 lid 1 en art. 15 lid 2 onder a RVV valt aan te merken. Ook daarvoor geldt dat met toepassing van de 'omkeringsregel' het (c.s.q.n.) causaal verband tussen de normschending en het verkeersongeval is gegeven, en dat aan tegenbewijs bij gebreke van door [eiseres] te stellen, het causaal verband ontzenuwende, feiten niet wordt toegekomen.
12. De conclusie moet zijn dat de wederzijdse gedragingen in gelijke mate tot de schade hebben bijgedragen, zodat in ieder geval 50% van de schade ten laste van Stad Rotterdam dient te worden gebracht.
Billijkheidscorrectie
13. [eiseres] heeft zich, in aanmerking genomen de voor haar ernstige gevolgen van het ongeval en haar kwetsbaarheid als bestuurder van een snorfiets, op de billijkheidscorrectie beroepen. Zij stelt zich op het standpunt dat de schade geheel door Stad Rotterdam moet worden vergoed.
14. Bij de beantwoording van de vraag of de billijkheid - gelet op de persoonlijke en maatschappelijke belangen die bij het gegeven geval zijn betrokken - een andere verdeling eist moet naar vaste rechtsopvatting rekening worden gehouden met de ernst en de mate van verwijtbaarheid van de over en weer gemaakte fouten en met alle andere omstandigheden van het geval, zoals de ernst van de ongevalsgevolgen. Opmerking verdient overigens dat zowel de hiervoor besproken causaliteitsafweging als de toepassing van de billijkheidscorrectie aan de hand van de omstandigheden van het geval in belangrijke mate berust op intuïtive inzichten (vgl oa HR 24 september 2004, RvdW 2004, 110 r.o. 3.6).
15. [betrokkene] valt te verwijten dat hij in de gegeven omstandigheden te hard heeft gereden. De Veenweg wordt ter plaatse immers gekruist door een - vanuit zijn rijrichting gezien - aan de linkerzijde gelegen bospad, en de aan de rechterzijde gelegen Bergweg, waaruit andere weggebruikers kunnen komen. De omstandigheid dat [eiseres], komende vanuit het bospad, hem voor diende te laten gaan geeft hem geen vrijbrief om té lang met te grote snelheid door te rijden (zoals blijkt uit de beide rapporten van VOA) omdat hij als voorrangsgerechtigde immers rekening dient te houden met mogelijke verkeersfouten van andere weggebruikers, zoals de voorrangsplichtige. De verkeersfout van [eiseres] valt als een ernstiger fout te beschouwen. Daarbij verdient opmerking dat zij kennelijk, getuige de door haar echtgenoot en de door getuige [betrokkene] bij de politie afgelegde verklaringen, bij de kruising met de Veenweg niet is afgestapt maar zonder goed te kijken of de weg vrij was ('zondermeer') de Veenweg is overgestoken.
16. Resteert dus de vraag of de bilijkheid eist dat de schade voor méér dan 50% door Stad Rotterdam wordt gedragen wegens het feit dat [eiseres] ernstig door de ongevalsgevolgen is getroffen. Uit de hiervoor genoemde brief van neuroloog [betrokkene] van 15 september 2003 blijkt dat [eiseres] als gevolg van het ongeval ernstig hersenletsel, te weten contusio cerebri, heeft opgelopen alsmede een fractuur van de rechter enkel. Volgens het Zakwoordenboek Der Geneeskunde (26e geheel herzien druk), zijnde een voor een ieder te raadplegen bron, is dat een hersenkneuzing, een meer of minder ernstige beschadiging van hersenweefsel (bloedingen,oedeem). De juistheid van die brief is niet door Stad Rotterdam bestreden en staat daarmee vast, zij het dat haar Medisch adviseur in diens memo van 13 januari 2005 opmerkt dat er sprake was 'enige preëxistente gezondheidsproblematiek (in de zin van recidiverende depressies met dwangmatig gedrag, hernia's op cervicaal niveau, glaucoom, hypertensie en arthrosis)'. Het zelfde geldt voor de brief van [betrokkene] van 25 juni 2005. Uit de overgelegde medische stukken blijkt verder dat [eiseres] van 31 mei tot 25 juni 2002 opgenomen is geweest op de neurologische afdeling van de Isala klinieken, Locatie Sophia te Zwolle, aansluitend tot 14 oktober 2002 op de afdeling neurologie van het Antonius ziekenhuis te Nieuwegein, vanaf 25 oktober 2002 in het Zorgcentrum Beatrix te Culemborg en sedert 15 februari 2005 in het verpleeghuis Salem te Ridderkerk verblijft. Zij is volledig rolstoelafhankelijk, kan zich slechts uiten en zal naar verwachting permanent in een verpleegtehuis moeten verblijven, zo kan worden opgemaakt uit de aan het proces-verbaal van comparitie gehechte brieven van verpleeghuis Salem. Haar echtgenoot heeft daar op de comparitie aan toegevoegd dat zij niet zelfstandig kan eten maar gevoed moet worden en dat hij heeft begrepen dat er geen kansen op verbetering bestaan.
17. De medisch adviseur van Stad Rotterdam oordeelt in zijn genoemde memo dat genoegzaam vaststaat dat [eiseres] bij het ongeval ernstig letsel heeft opgelopen met duidelijke stoornissen ten aanzien van het geïntegreerd mentaal functioneren en naar het zich laat aanzien de mobiliteit en zelfstandigheid tot gevolg, maar voor een bepaling van de ernst daarvan acht hij nadere informatie op zijn plaats, zo nodig door middel van een aanvullend neurologisch (en neuropsychologisch) expertiseonderzoek. Ook de rechtbank behoeft daaromtrent nadere voorlichting door (een) deskundige(n), enerzijds met het oog op de beantwoording van de hiervoor onder 16, eerste zin, geformuleerde vraag en anderzijds in verband met de door [eiseres] gevorderde schadeposten. In de rede ligt een neuroloog te benoemen. Reeds in de dagvaarding heeft [eiseres] gemeld dat zij er geen enkel bezwaar tegen heeft medewerking te verlenen aan een (neurologische) expertise om onder meer haar huidige klachten en beperkingen en het verband met het ongeval vast te kunnen stellen. Die expertise zou, aldus [eiseres], verder duidelijkheid kunnen verschaffen over de prognose, de vraag of haar huidige klachten en beperkingen wellicht nog te behandelen zijn en het percentage blijvende invaliditeit. De zaak zal naar de rol worden verwezen teneinde de partijen gelegenheid te geven zich zo mogelijk gezamenlijk bij akte uit te laten over (een) te benoemen deskundige(n) (aantal, naam/namen, discipline(s), adres(sen) telefoonnummer(s)), alsmede over de aan die deskundige(n) te stellen vragen.
18. Nu Stad Rotterdam zich in haar akte van 27 juli 2005 niet heeft beperkt tot een reactie op de ter comparitie overgelegde brieven van verpleeghuis Salem, maar de gelegenheid te baat heeft genomen tevens uitgebreid de gevorderde post reiskosten te bespreken (akte paragrafen 4 tot en met 16), zal [eiseres] daarop in haar akte nog mogen reageren.
19. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Tussentijds hoger beroep van dit vonnis is uitgesloten.
De beslissing
De rechtbank, recht doende,
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 2 november 2005 voor het nemen van een akte door beide partijen tot het onder 17 genoemde doel en voor [eiseres] tevens voor het onder 18 genoemde doel;
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis slechts mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. van der Pol, rechter, en uitgesproken in het openbaar op woensdag 5 oktober 2005.