ECLI:NL:RBARN:2005:AU5738

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1793
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van fosfaatheffing bij samenvoeging van bedrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 20 oktober 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen Maatschap [X] en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) over de naheffingsaanslag in de fosfaatheffing over het jaar 2000. Eiseres, Maatschap [X], had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en stelde dat er een verrekening van de belastbare hoeveelheid fosfaat mogelijk moest zijn, vooruitlopend op de samenvoeging van haar bedrijven die op 1 januari 2002 had plaatsgevonden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat de regels voor verrekening van fosfaatheffing, zoals vastgelegd in de Meststoffenwet en de Regeling uitvoering heffingen en verrekening Meststoffenwet, geen terugwerkende kracht hebben voor samenvoegingen die vóór 1 oktober 2002 hebben plaatsgevonden.

De rechtbank overwoog dat artikel 43 van de Meststoffenwet bepaalt dat een verrekening tussen verschillende bedrijven niet mogelijk is, en dat artikel 17a van de Regeling alleen een versoepeling biedt voor bedrijven die na 1 oktober 2002 zijn samengevoegd. Aangezien de samenvoeging van de bedrijven van eiseres vóór deze datum had plaatsgevonden, kon eiseres geen aanspraak maken op de versoepeling. De rechtbank merkte op dat het geschil zich beperkte tot de vraag of verrekening van de saldo’s van de twee bedrijven in het jaar 2000 mogelijk was, en dat de mogelijkheid om saldo’s van het samengevoegde bedrijf met andere bedrijven te verrekenen niet aan de orde was.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar van verweerder, gedateerd 22 april 2005, bijna acht maanden na de wijziging van de Regeling was en tweeënhalve maand na afloop van de beslistermijn. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 moest vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/1793
Uitspraakdatum: 20 oktober 2005
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
Maatschap [X],
gevestigd en kantoorhoudende te [Z], eiseres,
en
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Dienst Regelingen,
verweerder,
[gemachtigde].
Betreft:
De uitspraak van verweerder van 22 april 2005 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde naheffingsaanslag in de fosfaatheffing over het jaar 2000.
Onderzoek ter zitting:
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2005.
Partijen zijn daar verschenen.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 aan haar vergoedt.
2. Gronden
Ingevolge artikel 43 van de Meststoffenwet (zoals dit luidde in 2000) wordt ingeval in een kalenderjaar de belastbare hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof, bedoeld in artikel 24, minder is dan nihil, deze belastbare hoeveelheid verrekend met de belastbare hoeveelheden van de voorgaande drie kalenderjaren.
Ingeval bedrijven, anders dan tijdelijk, worden samengevoegd, wordt, ingevolge artikel 17a, eerste lid, Regeling uitvoering heffingen en verrekening Meststoffenwet (hierna: de Regeling), een belastbare hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof, van minder dan nihil van elk van de oorspronkelijke bedrijven gebruikt ten behoeve van verrekening met de belastbare hoeveelheden van de andere bij de samenvoeging betrokken bedrijven of met de belastbare hoeveelheden van het door samenvoeging ontstane bedrijf.
De bepaling van artikel 17a van de Regeling is in werking getreden per 29 augustus 2004. Op basis van een toezegging van de staatssecretaris van LNV geldt de regeling van voornoemd artikel voor samenvoegingen die hebben plaatsgevonden na 1 oktober 2002.
Eiseres had in het jaar 2000 twee bedrijven in de zin van artikel 1, onderdeel j van de Meststoffenwet. Voor beide bedrijven heeft eiseres aangifte gedaan over het jaar 2000. Op basis van een verzoek van eiseres, bij verweerder binnengekomen op 21 augustus 2001, zijn beide bedrijven van eiseres samengevoegd met ingang van 1 januari 2002.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat vooruitlopend op de samenvoeging met ingang van 2002, reeds in 2000 een verrekening van een belastbare hoeveelheid fosfaat van minder dan nihil bij het ene bedrijf met de belastbare hoeveelheid bij het andere bedrijf mogelijk moet zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het standpunt van eiseres worden verworpen. Uit de tekst van artikel 43 van de Meststoffenwet vloeit voort dat een verrekening tussen twee verschillende bedrijven niet mogelijk is. Artikel 17a van de Regeling heeft hierin een versoepeling aangebracht indien bedrijven worden samengevoegd. Eiseres komt voor deze versoepeling echter niet in aanmerking. In de eerste plaats omdat aan genoemd artikel 17a door de wetgever geen terugwerkende kracht is verleend. In de tweede plaats omdat de samenvoeging in dit geval dateert van vóór 1 oktober 2002, zodat ook niet op basis van de eerder genoemde toezegging van de staatssecretaris de door eiseres bepleite verrekening van de saldo’s van haar twee bedrijven kan plaatsvinden.
De rechtbank merkt nog op dat in het onderhavige geval het geschil is beperkt tot de vraag of verrekening van de saldo’s van de twee bedrijven met mestnummers [001] en [002] in het jaar 2000 mogelijk is. In hoeverre in dit geval met toepassing van artikel 17a van de Regeling saldo’s van het samengevoegde bedrijf met mestnummer [003] verrekend kunnen worden met belastbare hoeveelheden in 2000 van de oorspronkelijke bedrijven, is niet aan de orde gesteld.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Tot slot overweegt de rechtbank het volgende.
Eiseres heeft in beroep geklaagd over de lange behandelingstermijn van haar bezwaarschrift. Verweerder heeft aangegeven het bezwaar pas in behandeling te hebben genomen na de wijziging van de regels voor verrekening in combinatie met bedrijfsoverdrachten en samenvoegingen. De regeling ter zake van samenvoeging van bedrijven is in werking getreden op 29 augustus 2004. Daarnaast heeft verweerder toestemming gekregen van de minister om de beslistermijn met één jaar te verlengen tot 3 februari 2005.
De uitspraak op bezwaar is gedateerd 22 april 2005. Dit is bijna acht maanden na de wijziging van de Regeling en bovendien tweeënhalve maand na afloop van de beslistermijn. De rechtbank ziet hierin aanleiding met toepassing van artikel 8:74, tweede lid van Awb, te bepalen dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. V.M. van Daalen-Mannaerts. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.P.W.H.T. Becks, griffier op 20 oktober 2005.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem
; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.