ECLI:NL:RBARN:2005:AU4902

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
31 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
120397
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van opdrachtnemer voor schade door inbeslagneming van vrachtauto met lading als gevolg van strafrechtelijk handelen

In deze zaak vorderde Eek Transport V.O.F. schadevergoeding van [gedaagde] wegens inbeslagneming van een vrachtauto met lading in Engeland. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] als opdrachtnemer niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht had genomen, zoals vereist door artikel 7:401 BW. Het was vastgesteld dat [gedaagde] heroïne had binnengebracht in Engeland met de vrachtauto van Eek, wat leidde tot de inbeslagneming van het voertuig. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten was in zijn verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht en daardoor schadeplichtig was. Eek had de schade die zij had geleden door de inbeslagneming van de vrachtauto en de lading, die bestond uit verse champignons, geclaimd. De rechtbank oordeelde dat de schadevergoeding, inclusief wettelijke rente, toewijsbaar was, omdat de schade het gevolg was van de handelingen van [gedaagde]. De rechtbank verwierp de verweren van [gedaagde] dat de schade door verzekering gedekt was en dat hij niet aansprakelijk was voor de schade. Uiteindelijk werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 22.752,42, vermeerderd met wettelijke rente, en in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 120397 / HA ZA 04-2162
Datum vonnis: 31 augustus 2005
Vonnis
in de zaak van
de vennootschap onder firma
EEK TRANSPORT V.O.F.,
gevestigd te Velddriel, gemeente Maasdriel,
eiseres,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. Th. H.P. van den Kieboom te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. P.A.C. de Vries,
advocaat mr. P.R.M. Noppen te Arnhem.
Partijen zullen hierna Eek en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 maart 2005
- het proces-verbaal van comparitie van 2 juni 2005
- de akte van Eek Transport V.O.F.
- de akte van [gedaagde].
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Eek drijft een transportbedrijf met één vrachtautocombinatie (een trekker met koeltrailer) die meestal door [betrokkene 1], een van de vennoten van Eek, wordt bestuurd. Eek is vaste charter van Koeltransport Ommeren BV die op haar beurt vaste vervoerder is van The Greenery te Velddriel. Eek rijdt ongeveer 6 ritten per week naar Engeland.
2.2 Voor die ritten maakt Eek ook gebruik van vier ‘free lance’ chauffeurs, waaronder sinds eind 2003/begin 2004 ook [gedaagde]. Eek was met [gedaagde] een vaste prijs per rit overeengekomen, welk bedrag nadat de rit was gereden door [gedaagde] aan Eek werd gefactureerd en door Eek werd betaald. [gedaagde] staat onder de naam Mobiwax ingeschreven in het handelsregister als eenmanszaak met als bedrijfsomschrijving: “Het uitoefenen van het autopoetsbedrijf. Het verlenen van chauffeursdiensten”.
2.3 Op 11 juni 2004 heeft [gedaagde] voor Eek een rit naar Engeland uitgevoerd geladen met 20 pallets met 3.898 colli verse champignons. Om ongeveer 23.00 uur diezelfde dag is [gedaagde] in Engeland, voordat de champignons waren afgeleverd, op heterdaad betrapt bij het overhandigen van verdovende middelen. De vrachtauto is door de Engelse politie in beslag genomen. De vrachtautocombinatie is eerst op 14 of 15 juni 2004 weer vrijgegeven en vervolgens naar Nederland teruggereden alwaar in de ochtend van 16 juli 2004 de lading champignons weer bij The Greenery is afgeleverd.
2.4 [gedaagde] is in Engeland tot 9 jaar cel veroordeeld wegens het in bezit hebben van 4 kg (bruto) heroïne, overeenkomend met 1,37 kg pure heroïne. Hij zit in Engeland in detentie.
Het geschil
Eek vordert na wijziging van eis de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 23.052,42 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2004 alsmede tot betaling van een bedrag van € 998,- aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten, die van het beslag ad € 302,15 daaronder begrepen. Het bedrag van € 23.052,42 wordt gevorderd ten titel van vergoeding van schade die Eek heeft geleden als gevolg van inbeslagneming van de vrachtautocombinatie en bestaat uit een heel aantal posten die voorzover nodig hierna nog aan de orde zullen komen. [gedaagde] heeft de vordering deels gemotiveerd bestreden.
De beoordeling
Eek legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] op grond van wanprestatie of onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden door inbeslagneming van de vrachtautocombinatie met lading in Engeland als gevolg van de handelingen van [gedaagde]. [gedaagde] heeft die aansprakelijkheid in de eerste plaats betwist met de stelling dat de overeenkomst met Eek een arbeidsovereenkomst is, maar dat hem geen opzet of bewuste roekeloosheid te verwijten valt omdat het strafbare feit buiten het verband van zijn werkzaamheden is gepleegd.
4.2 Dat verweer moet worden verworpen. Uitgangspunt is “dat partijen die een overeenkomst sluiten die strekt tot het verrichten van werk tegen betaling, deze overeenkomst op verschillende wijze kunnen inrichten, en dat wat tussen hen heeft te gelden wordt bepaald door hetgeen hun bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, mede in aanmerking genomen de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven” (HR 14 november 1997 NJ 1998,149). Dat [gedaagde] destijds heeft beoogd krachtens arbeidsovereenkomst chauffeurswerkzaamheden voor Eek te verrichten is onvoldoende gesteld of gebleken. De wijze waarop Eek en [gedaagde] aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven wettigt evenmin de conclusie dat sprake is (geweest) van (een) arbeidsovereenkomst(en). [gedaagde] voerde op verzoek van Eek telkens een rit uit tegen een vaste prijs per rit die achteraf door [gedaagde] aan Eek werd gefactureerd. Eek heeft bij de comparitie onbetwist verklaard dat zij geen loonbelasting of sociale lasten inhield en afdroeg. Onder deze omstandigheden kan niet worden aangenomen dat sprake was van loon in de zin van art. 7:610 BW. Dat Eek [gedaagde] aanwijzingen gaf voor het uitvoeren van de opdracht, maakt niet zonder meer dat sprake was van ondergeschiktheid in de zin van art. 7:610 BW, want ook de opdrachtnemer is verplicht gevolg te geven aan aanwijzingen van de opdrachtgever omtrent de uitvoering van de opdracht (art. 7:402 BW). Aangenomen moet worden dat sprake was van overeenkomsten van opdracht. Dat past ook bij het gegeven dat [gedaagde] als zelfstandige een eenmansbedrijf uitoefende in het kader waarvan ook chauffeurswerkzaamheden werden verricht. Daaraan doet niet af dat in het kader van die opdracht zaken werden vervoerd. [gedaagde] heeft zich jegens niemand verplicht tot het vervoeren van zaken, maar zich slechts jegens Eek verplicht de vrachtautocombinatie te rijden naar de plaats van bestemming en de zaken aldaar te lossen.
4.3 Blijkens art. 7:401 BW was [gedaagde] verplicht bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. Dat heeft hij niet gedaan. Als vaststaand moet worden aangenomen dat [gedaagde] de door hem verhandelde of overhandigde heroïne Engeland heeft binnengebracht met de vrachtauto van Eek. [gedaagde] heeft zodoende door strafrechtelijk verboden handelingen de in het kader van de uitvoering van de overeenkomst aan hem toevertrouwde vrachtauto met lading aan het risico van inbeslagneming met alle schadelijke gevolgen vandien voor Eek blootgesteld. Aldus is hij toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de zijn verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht en schadeplichtig. Als juist zou zijn dat [gedaagde] op verzoek van Eek regelmatig sloffen sigaretten naar Engeland smokkelde maakt dat het voorgaande niet anders. Feit is nu eenmaal dat de vrachtauto in beslag is genomen tengevolge van het vervoer van een niet geringe hoeveelheid heroïne, dat niet op verzoek, met instemming of medeweten van Eek heeft plaatsgevonden.
4.4 [gedaagde] heeft betwist enige schade te moeten vergoeden omdat de schade door verzekering gedekt is. Uit de bij de comparitie overgelegde polisvoorwaarden blijkt echter dat van dekking is uitgesloten schade bestaande uit of verband houdende met inbeslagneming of verbeurdverklaring van de vervoerde zaken of het vervoermiddel (art. 3 lid 2 onder 1). Dat de bepaling van art. 3 lid 1 van de polisvoorwaarden voor zou gaan op de uitsluiting van art. 3 lid 2 onder 1 valt niet in te zien. Bij die laatste bepaling gaat het om een bijzondere uitsluiting. Aangenomen moet worden dat die voorgaat op de algemene uitsluiting van art. 3 lid 1. Dit verweer moet dus worden verworpen.
4.5 De gevorderde schadevergoeding bestaat in de eerste plaats uit waardevermindering van de champignons en vergeefs gemaakte kosten. Terzake daarvan wordt gevorderd een totaalbedrag van € 18.800,77 excl. BTW. De grootste post in dat bedrag is de oorspronkelijke handelswaarde van de champignons minus de restwaarde bij verkoop na terugkeer in Nederland. Volgens Eek bleken de champignons na keuring toen nog slechts geschikt voor industriële verwerking in soep en zijn zij toen verkocht aan een koelhuis in Kesteren voor een bedrag van € 3.784,40. [gedaagde] heeft alleen betwist dat de champignons nog slechts ‘soepwaarde’ hadden. Volgens hem hadden zij nog een waarde van 50% van de oorspronkelijke handelswaarde als derde keus. Door de champignons als soepchampignons te verkopen heeft Eek de schade onvoldoende beperkt. De bewijslast van die stelling rust op [gedaagde]. Om praktische redenen is bij de comparitie afgesproken dat Eek een schriftelijke verklaring zou overleggen van de controleurs die de champignons destijds hebben gekeurd en de restkwaliteit hebben bepaald. Daarop heeft heeft Eek na de comparitie overgelegd een door haar advocaat opgestelde verklaring die ondertekend is door [betrokkene 2] van The Greenery die de champignons destijds heeft gekeurd. [gedaagde] heeft laten weten met die aldus totstandgekomen verklaring geen genoegen te willen nemen en zijn hiervoor genoemde stelling gehandhaafd. De stelling is echter onvoldoende geconcretiseerd om tot een bewijsopdracht te kunnen leiden. [gedaagde] heeft, voor het eerst bij de comparitie, laten weten dat hij had begrepen dat de champignons nog een restwaarde hadden van 50%. Van wie hij dat heeft begrepen en op grond waarvan is niet duidelijk geworden. Zeker tegenover de na de comparitie overgelegde verklaring had het op de weg van [gedaagde] gelegen zijn stelling op dit punt nader te concretiseren. Het moet er aldus voor worden gehouden dat de champignons nog een restwaarde hadden van € 3.784,40 en dat de ladingschade € 18.800,77 excl. BTW heeft bedragen.
4.6 Alle overige schadeposten zijn bij de comparitie doorgenomen. Naar aanleiding daarvan heeft Eek de Winst- en Verliesrekening 2003 nog overgelegd en haar eis verminderd in verband met verrekening met een bedrag van € 454,58 terzake van een nog niet betaalde factuur van [gedaagde]. Met inachtneming van dit een en ander heeft [gedaagde] het bestaan en de omvang van de diverse schadeposten op zichzelf niet (langer) (gemotiveerd) betwist. Wel heeft hij zich nog beroepen op voordeelsverrekening. Eek heeft [gedaagde] voor de fatale rit niet betaald en zich die kosten bespaard. Aangezien Eek ook misgelopen bedrijfswinst claimt is het redelijk dat de bespaarde kosten daarop in mindering worden gebracht, zodat de vordering op dit punt verminderd moet worden met € 300,-.
4.7 Resteren nog enkele verweren tegen de toewijsbaarheid -niet de hoogte- van diverse schadeposten. In de eerste plaats het verweer dat Eek niet de schade aan de champignons kan claimen omdat dat schade van haar opdrachtgeefster is. Dat gaat niet op omdat op grond van de stukken en als overigens niet weersproken vaststaat dat Eek door haar opdrachtgeefster voor die schade aansprakelijk is gesteld en die heeft moeten vergoeden. De kosten van een bedorven vakantie zouden niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat eiseres een rechtspersoon is en rechtspersonen niet met vakantie gaan. Dat verweer miskent dat een vennootschap onder firma niet een rechtspersoon is, maar een associatie van natuurlijke personen, vennoten, om wier vermogen het hier gaat. De claim terzake van de gederfde bedrijfswinst zou Eek aan de Engelse staat moeten voorleggen omdat die de vrachtauto in beslag heeft genomen en vastgehouden zodat de schade daaruit is voortgevloeid. Dat verweer ziet eraan voorbij dat die inbeslagneming het redelijkerwijs te verwachten gevolg is geweest van het vervoeren en vervolgens aanbieden van een partij heroïne door [gedaagde]. De schade door inbeslagneming is daarmee door [gedaagde] veroorzaakt.
4.8 Aldus is toewijsbaar een bedrag van € 22.752,42, vermeerderd met de wettelijke rente zoals gevorderd nu daartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn niet toewijsbaar. Tegenover het verweer van [gedaagde] dat geen werkzaamheden zijn verricht, heeft Eek nagelaten met stukken gestaafd aannemelijk te maken dat werkzaamheden zijn verricht waarvoor een proceskostenveroordeling geen vergoeding pleegt in te sluiten. [gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten van het beslag zijn niet toewijsbaar nu Eek bij haar laatste akte alleen een verzoekschrift heeft overgelegd, maar geen beslagexploten, zodat niet geverifieerd kan worden of -geldig- beslag is gelegd en welke kosten daarmee waren gemoeid.
De beslissing
De rechtbank
veroordeelt [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Eek te betalen een bedrag van € 22.752,42 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juni 2004 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, die van het beslag daaronder begrepen, aan de zijde van Eek bepaald op € 627,90 voor verschotten en € 1.447,50 voor salaris procureur;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2005.
De griffier: De rechter: